woensdag 1 januari 2020

Boeken in december

Foto gemaakt op 30 augustus 2012, niet ver van Tomar in Portugal. Overal zijn idioten. Of het kut en lul (pinga & concha) een commentaar is op de extremistische juichkreet?



Isaac Asimov blikt met Ik, Robot in de toekomst. Een toekomst waar het zware werk en het denken wordt gedaan door intelligente robots. In het boek komt per hoofdstuk een robotkwestie aan de orde. Dit loopt van de hechting aan een oppasrobot door het meisje waarop hij let tot vier machines die het wereldbestuur voor hun rekening nemen. Daartussendoor: een vastlopende robot, die essentieel is voor het werk, maar ook het overleven van de menselijke bemanning bij een mijnbouwproject in de ruimte; een robot die gedachten kan lezen, wat tot onvoorziene complicaties leidt; en nog wat andere psychologische, technische en wiskundige robothoofdbrekens.

Het sciencefiction boek is geschreven in 1950. Inmiddels is de robot al lang aan zijn echte opkomst in de samenleving begonnen. Als ik de bespreking zit schrijven komt er een artikel in mijn email box binnen over de redactierobot van RTL-nieuws die een hogere productie heeft dan welke collega ook. Die robot is wel heel anders dan de bijna menselijke robots van de 21ste eeuw uit het boek van Asimov.

Het boek beschrijft in negen hoofdstukken die elkaar chronologisch opvolgen de ontwikkeling van de robot. Een journalist van de Interplanetaire Pers tekent het verhaal op uit de mond van de door hem geïnterviewde  robotpsychologe Susan Calvin. In al die hoofdstukken spelen de drie wetten der robotica die Asimov bedacht een doorslaggevende rol:
1) Een robot mag een mens geen letsel toebrengen of door niet te handelen toestaan dat een mens letsel oploopt;
2) Een robot moet de bevelen uitvoeren die hem door mensen gegeven worden, behalve als die opdrachten in strijd zijn met de Eerste Wet; en
3) Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover die bescherming niet in strijd is met de Eerste of Tweede wet.
Ondanks deze voorwaarden denkt Powell, een van de mannen die voor het bedrijf United States Robots & Mechanical Men Corp. problemen bij robots opspoort: “Mathematisch gedroedel achter de tekentafel was niet altijd de meest geruststellende bescherming tegen de feiten die de robotica opleverde.” Zo zijn er wel meer kritische kanttekeningen. Als het voor onderzoek handig leek om (om voor goed geld) het tweede deel, vanaf of door, uit regel 1 te verwijderen, gaat die robot zeer eigenzinnig optreden. De boodschap: bij robotica moet je niet willen marchanderen.

De drie wetten zijn nu nog steeds een belangrijk uitgangspunt bij robotkunde in de reële wereld. Door het hele boek heen zijn ze vrijwel gebeiteld in marmer. De wetten zijn ook noodzakelijk om de robots door de sceptische bevolking geaccepteerd te krijgen (op een handje vol na dat zich blijft verzetten). Uiteindelijk verdwijnen de fouten uit de robots door hun steeds sterkere rekenwerk. Effecten van oppositie tegen robotica worden door hen verwerkt in berekeningen die moeten leiden naar een gewenste oplossing; een heilstaat voor mensen onder de hoede van machines.

Mogelijkheden van robotica zijn in het boek groter dan nu in de huidige realiteit. Zo passeer je voor interstellair reizen de dood, een val de stilte in van “een wereld zonder beweging en met geen enkele gewaarwording. Een wereld van schemering, van gevoelens ontdaan bewustzijn, een bewustzijn van duisternis en van stilte en van een vormeloze worsteling.” Donovan de directe collega van Powell hoort daarbij in het vagevuur een preek over hel en verdoemenis, zo'n preek die hij al eens in het echt hoorde.
Een ander voorbeeld is de humanoïde robot, gemaakt door menselijk vlees en een huid op een skelet van siliconen plastic te laten groeien. Met een aangepast brein is het moeilijk mens van robot te onderscheiden. Er is wel controle op de productie van breinen, maar (ook dat komt bekend voor) een afgedankte robot zou wel eens door de mazen kunnen glippen.

Tegelijkertijd zijn andere zaken kleiner dan tegenwoordig. Letterlijk als het gaat om geldsommen: dertigduizend dollar (valuta die ondanks alle veranderingen blijkbaar behouden bleef) voor een enorm kundige zelf handelende robot. De beeldbelverbinding tussen mensen, de visofoon, is kwalitatief niet zo sterk als de huidige mobieltjes. Het geeft aan dat je de beschreven situatie niet letterlijk moet nemen, maar als verhalen die je blik naar de huidige maatschappij kunnen verfrissen, want duidelijk is dat we op de drempel van een nieuwe economische fase staan; via technologie en digitaal, van stoom naar machine intelligentie. 

Nationalisme verdwijnt in Ik, Robot om plaats te maken voor een wereld van vier samenwerkende zones, waarin machines berekenen wat nodig is en opdrachten geven. In het laatste hoofdstuk gaat, Stephen Beyerley, de hoofdcoördinator van de wereld (zelf waarschijnlijk een robot) de vier zones langs om te bestuderen waar geconstateerde fouten in de orde vandaan komen. Kleine fouten onstaan daar waar mensen dwarsliggen, zo blijkt. Deze mensen worden zachtjes aan de kant geschoven. Een geautomatiseerde technocratie zorgt voor iedereen en kan individuele tegenstand daarbij niet gebruiken. De robot als redding. Het is een mooi vergezicht, maar naast een hulp in het productieproces en administratie, ontwikkelt kunstmatige intelligentie (AI) zich momenteel ook in de richting van militaire en bewapende toepassingen en de drie wetten vervagen nog voor ze in de praktijk getest zijn.

Ronald Giphart mag aan de door de Openbare Bibliotheek uitgegeven en door mij gelezen versie een slothoofdstuk toevoegen. Het gaat over menselijke vrijheid versus de controle ten bate van iedereen door de machine. Het is leuk, geschreven met hulp van een computer, maar voegt weinig aan het oorspronkelijke boek toe. Dit tiende hoofdstuk sluit af met de zinnen uit de pen van de machine: “Wij zijn de toekomst. We zijn er voor eeuwig. Wen er maar aan.”

***

Dragon On Our Doorstep: Managing China Through Military Power door Pravin Sawhney en Ghazala Wahab beschrijft de rammelende militair strategische positie van India met betrekking tot China. Het boek eindigt met de zin: “We zijn het aan de geschiedenis en geografische ligging van India verplicht een strategische speler op het wereldtoneel te worden.” India is ver van dat doel verwijderd, blijkt uit het boek. Het zou zelfs niet staat zijn een oorlog met Pakistan te winnen. Dat heeft in belangrijke maken met het feit dat militaire ontwikkelingen nauwelijks een rol spelen in de landelijke politiek. Er is dus geen inzicht, maar ook geen organisatie, geen militair industriële basis, en conflicten die het land verzwakken worden niet opgelost.

De schrijvers zijn vooral negatief over de stand van zaken. Het boek is echter niet een oproep voor meer geld, maar voor meer beleid. En een enkele keer voor meer terughoudendheid in militair of repressief beleid. Zie voor meer Broekstukken.

***

George Perec schreef met de De dingen een wonderlijk boek over het stel Sylvie (22) en Jérôme (24). Ze groeien op met de luxe die begin jaren zestig ontstond. Ze hebben een goede opleiding (beide psychosocioloog) en werk om voldoende inkomen te hebben, maar wat je niet vastlegt. Ze houden zich bezig met eten met vrienden en praten over boeken en films, veel mooie dingen om hen heen kopen en demonstreren tegen de oorlog in Algerije, omdat ook dit laatste bij de live style hoort. Ze menen “dat hun leven slechts de onuitputtelijke som van fortuinlijke momenten was en dat zij altijd gelukkig zouden zijn, omdat zij verdienden het te zijn, omdat zij vooralles open wisten te blijven staan, omdat het geluk in hen huisde.”

Het is wel de bedoeling dat je na je dertigste voor een vaste baan gaat, anders lig je er uit en wordt het leven moeilijk. Sylvie en Jérôme willen hun vrijheid vasthouden, maar moeten steeds kortere eindjes aan elkaar knopen. De vriendschappen verbrokkellen om hen heen. Perec loopt zelf tegen de dertig als hij het boek schrijft en de observaties die hij doet en de vragen die hij stelt, passen bij zijn eigen levensfase.

“Ze waren uitgerangeerd, aan het eind gekomen van het halfslachtige parcours dat zes jaar lang hun leven was geweest, aan het eind van die aarzelende zoektocht die hen nergens heen had gevoerd en hun niets had geleerd.” Ze vluchten naar een baan in Sfax, een stadje met een paar grote straten in Tunesië aan de Middellandse Zeekust. Alleen Sylvie werkt er als onderwijzeres. Ze aarden er niet. Het leven is te weinig stads en niet zo avontuurlijk als het op afstand had geleken. Perec leefde daar zelf ook een jaar in een soortgelijke situatie, ook zijn vrouw was onderwijzeres. Silve en Jérôme zouden terugkeren en zich ook gaan voegen naar de vaste en verwachte patronen. Dat kan aangenaam zijn, maar de kans is groot dat het ronduit smakeloos zal zijn.

Er zit geen dialoog in het boek. Op iedere pagina begint een groot aantal zinnen met Zij ... of Ze …. Het schept afstand tussen schrijver en personages. Het zorgt er ook voor dat de zinnen los op je afkomen als de kogels uit een machinegeweer. Ik ga houden van dat korte woordje ze en vraag me af hoe dat in het originele Frans is gegaan. Zijn er meer woorden dan ils?

Karl Marx mag het boek afsluiten met een zijn woorden over het pad naar waarheid. Ze zijn alleen nogal vreemd vertaald. Een Engelse versie van de tekst begrijp ik beter dan het Nederlands van de vertaler van dit boek. Dit is mijn poging: “Het zoeken naar waarheid moet zelf waarachtig zijn; waarachtig onderzoek is ontwikkelde waarheid, de losse elementen ervan komen bij elkaar in het resultaat.” Dat is ook wat in dit boek geprobeerd wordt.

***

Het is december en iedereen die niet het menselijke equivalent van een labrador is, weet wat dat betekent: harnas aan en blik op oneindig. Van de macrobiotische nicht die bij het Kerstdiner een allergie-aanval veinst tot de oudoom die al over zijn diensttijd begint nog voor de eerste seksistische grap gemaakt is – de feestmaand speelt zich grotendeels af op de ruïnes van menselijke gewenning,” lees ik in een tekst van Roxane van Iperen. Het citaat doet me denken aan het boek dat ik net uit heb, Dans der verdoemden door António Lobo Antunes.

De hier genoemde voorbeelden van het menselijk onvermogen in familiesfeer vallen in het niet bij was ik daar lees over de liederlijke familie die in een landhuis bij het Portugese dorpje Monsaraz, niet ver van Évora, samenkomt en waar de grootvader van de familie op sterven ligt. De Portugese revolutie die de rechtse dictatuur van Salazar aan de kant zette is nog maar net achter de rug als het verhaal speelt.

Het is een familie waar een geesteszieke moeder een dochter krijgt van haar zwager. Dat is dezelfde man waar ook haar dochter een kind van krijgt. Hij blijft van geen vrouw af, behalve de zijne, en lokt opzichtig personeel en andere familieleden naar een bed of donkere hoek. Hij is niet de enige die zich misdraagt. Er is in het boek sprake van intimidatie, verkrachting, geweld, hebzucht, doodverklaren van de voor mishandeling vluchtende echtgenote en misbruik van het kromme recht.

Op de achtergrond viert het dorp feest met vuurwerk, drank, hapjes en een stier die er is om uiteindelijk afgemaakt te worden. Dat rund moest nog wel even wat mensen op de horens nemen want: “Als er geen bloed vloeit is er geen bal aan, komt er geen kip kijken. Wie ziet er nou niet graag de ellende van een ander?” En daarmee is ook het motto voor het sombere verhaal geschetst door de schrijvende psychiater die Lobo Antunes is.

“Zouden ze elkaar echt niet zien of willen ze elkaar niet zien, horen ze elkaar echt niet of willen ze elkaar niet horen, net zoals de nacht zich doof houdt voor de duizend-en-een geluiden van de nacht, voor de paniek van het vee en de stier die wordt doodgestoken op de slotdag van het feest.” Het zijn de woorden van de dochter van de zoon van de stervende; 'n zoon die overal imaginaire treinen ziet en speelgoed exemplaren laat rijden, zelfs onder het sterfbed van zijn vader door. Die bruut wacht net als het beest op zijn dood. Als-metaforen zitten overigens in de roman als maden in een dode hond. Irritant veel.

Eén voor een komen de familieleden aan het woord. Maar ook de notaris die de overdracht van de bezittingen onder dwang regelt, krijgt een hoofdstuk. Bezittingen die er niet meer zijn, omdat de stervende zijn geld jarenlang heeft verbruid aan drank, gokken en prostituees. Hij heeft alles minstens een keer verpand of verhypothekeerd; ook wat er niet is. De bezittingen bestaan slechts uit schuldpapieren.

Als de al genoemde zwager de povere bezittingen van zijn uit het huis verdreven dochter vernielt dan is dat zo indringend beschreven dat de woede in mijn lijf kruipt en ik denk ram hem eruit, hoe dan ook. In dat hoofdstuk is het enige moment te lezen dat de linkse ontwikkelingen – door die dochter – heel kort positief worden neergezet: “(…) en ik dacht In ieder geval zijn de arbeiders niet meer zo gedwee als vroeger, ze eisen meer loon, mopperen, protesteren.” Dan verandert het beeld weer langzaam, door de intrigerende en intimiderende zwager, in de dreiging en waanbeeld. Het geweld in het huis en gedegenereerde familie is voor de meesten veel dreigender en reëler dan de waanbeelden over Cubanen die met lange messen de grootgrondbezitters komen afslachten.

Een ideaal boek voor bij de kerstboom. Er zullen maar weinig mensen zijn die in zo'n hel moeten leven. Dat is dan een troost in deze donkere dagen. Mensen die denken dat ze het zonder politiek, politieke organisaties en vakbonden kunnen redden, moeten maar even tot zich door laten dringen dat dit verhaal nog geen 50 jaar geleden speelt en dat wat de Thierry's, Borissen en Donalds nu af willen breken het overgrote deel van de bevolking beschermt tegen uitbuiting en mishandeling zoals hier beschreven.

***

In Habitus van Radna Fabias begin ik als ik nog maar net de roman over de Last Poets uit heb (zie hieronder). Het eerste gedicht heet wat ik verstopte. Het is een aanklacht tegen onder meer de  bullshit die ook die Amerikaanse dichters benoemden. Het spreekt over de stekels op de akkers, want op het barre land van Curaçao geen veld zonder geschiedenis. Zouden die Laatste Dichters Wat ik verstopte willen lezen? Het is immers een aanvulling op hun werk en klaagt niet alleen de stekels van de geschiedenis aan, maar ook de mompelman die over zijn auto staat gebogen en erin wroet met zijn vingers om er 's avonds weer mee op stap te gaan langs de barretjes en de vrouwen achter tralies. Het voegt toe, omdat hier de stem van de vrouw direct uit de vrouw te horen is, haar stem: de verzuchting over alles en allen en de angst voor de nacht en voor het aangevoerde stof.

Mij brengt dit gedicht direct terug naar waar ik was als jong matroos. Met een papieren beker bier in een oude Amerikaan over de wegen van Curaçao. Zuipen bij een marineman en zijn vrouw die achter hun huis de cocaïne zien droppen. Het heftige aquardiente drinken bij de oude kerel die het witgoed verkoopt onder de rook van wat toen nog het marine watersportcentrum in Boca St. Michiel was (het is daar nu een leuke plek voor een (tweede) huis). En inderdaad die vrouwen achter tralies, van jong tot ouder. Ik trok er langs als de jonge militair die ging “voordat hij wist hoe hij in elkaar hakende vragen moest stellen.” Hadden we niet in plaats van één NBCD-oefening deze bundel* kunnen lezen en dan bespreken, in groepjes uiteen? Onze plaats bepalen voordat we zouden landen aan die stijger midden in het Schottegat? Bovendien zou dit ook voor na de thuisreis zijn waarde hebben gehad. Nee, natuurlijk niet, die bundel was er nog niet. Was hij er wel geweest dan paste hij niet in ons midden, want ook toen waren die ideeën er wel - in een weinig andere wereld - voor wie ze wilde horen, misschien niet zo fraai verwoord, maar wel hoorbaar. En hij past er nog steeds niet. Ook daarover gaan de gedichten: over de claim op alles voor wie genoeg heeft voor groen gras; glimmende velgen; zwemmen met dolfijnen; dwepen met bruggen; spelen op littekens in het landschap; safari zonder wilde dieren; doen alsof; de eigen wens tot maat aller dingen maken; leugens kopen die nooit echt vullen; en over het ongemak te willen en kunnen zijn wie je bent.

Heus het is niet alleen een tropisch eiland in Habitus dat onderste boven wordt gehouden, want 12.000 km van thuis metaboliseert sneeuw tot tranen om dit witte goedje te begrijpen en wordt een flatgebouw opgetild waar 436 Turken wonen met schoenen bij de voordeur. De Nederlandse straat wordt gedragen, omdat ze op mijn rug paste, omdat ze zo opgevoed is. Daarvoor maakte ze een jas van de stropdassen van ongelukkige zakenmannen voor de mensen die bibberden. Het kan wél: oppakken wat anders moet. Vrouwen zijn hier en ook daar zo kneedbaar dat ze niet meer begrijpen wie ze zijn. Ja, het gaat ook over het Nederlandse deel van het Koninkrijk, een land met een ellenlang menu met daarop wat wel en niet mag, wat wel en niet moet, wat wel en niet fijn is. Ja, het gaat ook over het land van rijp en ijzel.

Het is een bundel voor een mens die niet bang is voor serpenterende bewegingen: angst dempt de schoonheid / dat werpt weer licht op waarom schoonheid schaars is. Het is ook een boek om de makamba (een woord dat ik in die afgelopen 37 jaar niet vergeten ben) wakker te schudden die denkt dat hij er hoort, maar niettemin een rood mens is die zich rond laat rijden door breed glimlachende negers, omdat ooit lang gelden men meende het ene stuk land voor het andere te mogen ruilen.

Door die swap liggen beide boeken nog dichter bij elkaar; dat over de mannen uit Harlem en de vrouw met de zoute tong die zich door de wind op laat hitsen. Het is een kijkje in de put, een blik op de telkenmale overreden hond, en dat ook een man een mens is met pijn (soms weet hij zelfs waarom). Of over de man die zegt de R in jouw naam is van R. Kelly, de sporter die een te jong blaadje lustte. Ja, het gaat ook over liefde, donker en ironisch, de liefde als een geasfalteerde snelweg het asfalt is nog heet, maar ik denk niet aan een ander. De gedichten graven de zielen bloot van zwart, van rood (die doorgaans blank worden genoemd), van man, van vrouw, van vreemde, familie en van leegte.


* Nog steeds heb ik moeite een tekst te schrijven rond een dichtbundel. Moet ik opzoek naar het verhaal of thema dat de verschillende gedichten bindt? Moet ik duiden wat ik onder de oppervlakte tref? Moet ik duiden wat ik niet zie? Fijn veel woorden en regels verwerken? Moet ik zo'n bundel gewoon lezen zonder er later iets over te schrijven? Dat is het gemakkelijkst en dat lezen zonder schrijven doe ik ook nog wel. Er zal nog veel in zal zitten dat ik niet zag.

***


De laatste dichters van Christine Otten is een boek vol geweld: van repressie, straatvechten, revolutionair geweld, knokpartijen onder tieners, tot heibel onder collega's. Het meest indringende – om niet te zeggen misselijk makende – geweld is de incestueuze bruutheid van de vader die onder een cafétafeltje zijn handen in het broekje van zijn tienjarige dochter laat verdwijnen, voor de ogen van de schoenpoetser Jerome (de latere Last Poet Umar) die een jaar ouder was dan het meisje. De vriendschap tussen beide kon dit niet dragen en brak. Jeugd en brekende levens lijken in het boek bij elkaar te horen. Het lijmen duurt decennia.

De laatste dichter gaat over de Last Poets. Je kent ze wel van Niggers are scared of revolution en hun invloeden op de hiphop muziek. Ik kende ze ook van de documentaire over hun leven, gemaakt door de zoon van de schrijfster, Daniel Krikke, die ik vorig jaar zag. Die zoon bracht zijn moeder als elfjarige op het spoor van de Last Poets en dit leidde dus tot een documentaire door hem en een boek door haar. Vele gesprekken stonden aan de basis van de film en aan de basis van het boek nog meer. Er waren fragmenten die ik woordelijk kende. Ze werden in beeld en op papier gebracht.

De laatste dichters is een vreemd boek om te lezen in het Nederlands. Het beschrijft New York en ook Zuidelijke staten spelen een voorname rol. Het voelt voor mij niet als van buiten af geschreven, maar van binnenuit en dus met de Engelse taal in het hoofd. Het gaat geen zaken uit de weg, waarmee de Nederlander niet of nauwelijks geconfronteerd is, zoals revolutionair belastingheffen, het gewapend verdedigen van vrijplaatsen en onbeschaamd racisme, en heft daarbij geen vingertje. Die Engelstalige sfeer wordt nog eens versterkt doordat de gedichten van de Last Poets en fragmenten daaruit onvertaald zijn opgenomen. Inmiddels is er ook een engelstalige versie, maar die kwam twaalf jaar na de Nederlanstalige. Dat deze Amerikaanse geschiedenis eerst tot een indringende Nederlandse roman werd geschreven, is een aanwinst voor ons taalgebied.

Die Nederlandse versie kwam er al in 2004. Maar het boek is actueel gezien de identiteitspolitiek van het moment. De volgende dialoog haakt in op dat debat: Weet jij wat voor kleur jouw huid heeft? / Natuurlijk hoezo? / Nou? / Wat? / Zeg het dan. / Zwart. / Zwart? / Blauwzwart? / Kijk eens goed. / Wat bedoel je? / Ik bedoel dat ik precies weet wat voor kleur ik heb. Iedere seconde van de dag, van de nacht. Altijd ben ik me bewust van mijn kleur. Soms lijkt het net of ik alleen maar mijn kleur ben. Alsof ik mezelf verstop onder mijn kleur, alsof ik verdwaal. Met andere woorden racisme verstikt de open blik, maar als je er het mikpunt van bent kan je het niet ontkennen. 

Het verhaal bestrijkt een periode van eind jaren zestig tot het begin van deze eeuw. Het is bijna onvermijdelijk dat je dan omkijkt, gaat evalueren. “Je waagt niets wanneer je alleen maar voor winst gaat, wanneer verliezen geen optie meer is. Misschien waren wij in de jaren zestig wel niet goed genoeg voorbereid op verlies,” staat in een brief aan Last Poet Felipe Luciano waarin zijn kandidaatstelling voor de gemeenteraadsverkiezingen van september 2001 wordt besproken. Deze variatie op 'Wie niet waagt, wie niet wint,' is een opmerking om even op te kauwen. Zeker als een paar regels verderop wordt gesproken over een plan om met machinegeweren de drugs dealers de buurt uit te schieten omdat drugs de revolutie ondermijnden. Of valt dit dan onder roekeloosheid en avonturisme en niet onder het wagen als afleiding van wegen (dat handelen met overleg inhoud).

Otten zei tegen Micha Cohen in Vrij Nederland: “Ik ben geïnteresseerd in de wisselwerking tussen het grote maatschappelijke gebeuren en het intieme leven.” Dat is ook wat in dit boek gebeurd. Regelmatig kruipten de woorden onder je huid, omdat je situaties bij jezelf of in je omgeving herkent, dat kan gaan om maatschappelijke ideeën, maar ook om gevoelens of ervaringen. Er schuilen bijvoorbeeld ervaringen achter de opmerking: “Mensen gaan heus niet meer van je houden, omdat je gelijk hebt. Zo simpel is het leven niet.” Toch sluit het volle boek positief af met de opmerking dat “als je niet bang was werd je vanzelf beloond en voelde je dat je bestond, voelde je dat je bestond.” Het klinkt als de American Dream, waarin blijkbaar een herhaling, als bezwering, noodzaak is omdat afwezigheid van angst ook geen garantie biedt.


Ik lees met moeite, maar wel graag. Het voordeel van een boek is dat als je er in zit dat relatief lang duurt. Dat maakt het makkelijker leesbaar dan losse artikelen. Vanaf 31 januari 2018, op de laatste dag van de maand, zet ik kort (het moet het lezen zelf niet in de weg staan) op een rijtje wat ik las. Want ook bij het onthouden kan ik wel wat steun gebruiken.
bosrankzaad

4 opmerkingen:

Ron Roelandt zei

Stevige kost, Martin.
Je boekbesprekingen zijn altijd zo helder dat ik aan het eind met een gerust hart beslis of ik het boek wil lezen of niet.

martin zei

Toch schrijf ik ze vooral om mezlef bij de les te houden tijdens het lezen en om later nog te weten wat ik eerder las. Het zal niet lang meer duren of er zijn er meer dan honderd en dan ontstaat een nieuw bos waarin eht makkelijk verdwalen is. Orde scheppen is misschien het makkelijkst als je niets doet.

Ron Roelandt zei

Ik raad je Goodreads aan. Overzichtelijk als je een beetje bij wilt houden wat je gelezen hebt en wat je ervan vond. Je kan het zo uitgebreid of zo kort maken als je zelf wilt.

martin zei

Ben wel tevreden met dit rustige hoekje van het internet.