Een dader met zwart haar, Arabisch, vreemd, van buiten, niet echt Zweeds, die notie werd meteen op een hele bevolkingsgroep geprojecteerd. Een blonde dader met blauwe ogen leidt niet tot een zelfde veroordeling van een totale groep. En dat weegt zwaar op wie de veroordeling zich richt. Ten tijde van de aanslag speelt bovendien dat die “kutracisten godverdomme in het parlement [kwamen],” zoals een vriend van Amor, het hoofdpersonage, zich uitdrukt.
Khemiri is een belangrijk Zweeds schrijver. Hier beschrijft hij in zes dialogen met mensen uit de omgeving van verteller Amor wat het deel uitmaken van de beschuldigde groep doet met de hoofdpersoon. Ik ben heus normaal; ik gooi mijn troep demonstratief in de prullenbak, want dit is er nou eentje “die niét zo was,” zo probeert Amor zich een onschuldige status aan te meten. In zijn rugtas zit een afgeleefde boormachine, geen bom, maar hij moet zichzelf daarvan overtuigen.
Hij schrijft ook korte briefjes aan zijn oudere broers (broers zijn ook de mensen waar hij zich mee verbonden voelt). De briefjes gaan erover hoe ze zich moeten gedragen om geen verdenkingen op zich te laden. Maar in een van de laatste stelt de schrijver dat ze zich juist kenbaar moeten maken, zodat duidelijk is dat er tegenkrachten zijn. “Verdedig het recht van alle idioten om een idioot te mogen zijn.” Want we zijn niet bang. “D-d-dat zijn we toch niet?”
Er
is wel reden voor angst want een agent sloeg een neef van Amor tot
bloedens toe. Bewakers braken een enkel van een vriend vanwege een
grote mond. De badmeester heeft het over de apenheuvel, maar wordt,
lekker puh, in het water geduwd door een vriendin van Amor.
Twee
artikelen zijn als bonus materiaal aan deze dialogen uit 2012
toegevoegd. Een ervan is een brief aan de Zweedse Minister van
Justitie, Beatrice Ask, die in 2013 werd gepubliceerd in een
landelijk dagblad en bovendien heel veel werd gedeeld op sociale
media. Het artikel vraagt of de Minister voor een etmaal in de huid
van Khemiri wil kruipen, om mee te maken wat hij meemaakte. Hij wil
dan visa versa in haar huid kruipen. De thematiek van Ik
bel mijn broers
komt hier keihard en onomwonden – met eigen ervaringen – aan de
orde. Het artikel zou het debat over etnisch profileren in Zweden
losmaken.
Het tweede toegevoegde verhaal gaat over wie je bent en
wie je kan zijn: Duizendéén
duizendtwee duizenddrie.
Het werd gepubliceerd op
31 december 2010. Het is dus twintig dagen na de aanslag dat de
Zweed Khemiri (met Tunesische wortels) de ruimte betreedt, ruimte
claimt, met een artikel dat een man laat zien die verborgen gaat
achter cijfers en niet zichzelf kan zijn.
De roman zelf leest
als een trein en de extra's zijn niet nodig. Je raakte al verzeild in
het hoofd van een ander. Het is een boek dat gelezen moet worden in
een multiculturele samenleving. Goed dat de Sint me het boek gaf.
Goed dat het boek uiteindelijk in 2020 vertaald is. Er is meer van
hem in het Nederlands te lezen (De
papaclausule en Alles wat ik me niet
herinner).
Volgende bespreking onder foto.
Het speelt in Latijns-Amerika, verder doet het er ook niet toe, want: “Dwars door Tepalca stroomt de Amazone met zijn tweehonderd zijtakken en eeuwenoude bomen (...)” en als je dan denkt dat het Brazilië moet zijn, dan word je weer op een ander been gezet, of zorgt bijvoorbeeld de magie in volgende elkaar tegensprekende woorden ervoor dat je dit los moet laten “(...) en ondoordringbare lianen hebben de straten ontoegankelijk gemaakt. Er is geen doorkomen aan. Hardop probeer ik te schreeuwen: 'Je bent het verneukte haasje,' maar er is teveel rumoer op straat.”
Er is sprake van dat Amerikanen er naar olie komen zoeken. Dat zal de bewoners rijk en
slecht maken en volgens de zusters zullen ze de kerk dan de rug toe
keren. De hoofdpersoon denkt dat de rijkdom hem alleen maar beter zal
maken. Marugg was zelf decennia lang redacteur van het blad van Shell
op Curaçao. Het boek is verschenen in 1967, dus nog voor de opstand
van 30 mei 1969. Die gebeurtenissen worden pas afstandelijk
beschreven in De morgen loeit weer aan (1988). Zo wijst het boek
vooruit, maar kijkt eveneens om als de bedlegerige patiënt de vorige
roman van Marugg samenvat: “Zowat elk
weekend bezoop ik mezelf. Ik hield er een soort weekendpelgrimage op
na en ging dan alle bars in de stad af.”
De
werkelijkheid is hier het malen in het hoofd, het verdragen en
negeren van pijn, de zusters en het graven naar de belofte van het
leven en waar dat spaak is gelopen. De zieke leest de tekst die
ondersteboven op het infuuszakje staat en leert die zelfs uit het
hoofd. Het is een van de trucs die hij inzet om zijn pijn de baas te
worden door afleiding er van te zoeken. Nog niet eerder las ik een zo
uitgewerkte aanpak in een fictief werk. Diezelfde man die
niet veel meer kan dan zijn linkerarm optillen, speelt daarbij een
spel met de grimas gemaakt door de plooien van het gordijn.
Het is een verhaal
vol droombeelden en wanen. Gesprekken zijn of worden “nieuwe
hallucinatorische gedachtenissen.” De
man dwaalt door het ziekenhuis. Hij ontslaat zich zelfs en ontmoet
een prostitué, maar verlaat haar bed en huis voordat er iets kan
gebeuren. Hij denkt daarbuiten – of is het toch in dat
ziekenhuisbed – aan een korte verloving met een vrouw in Montreal
die hij weer verliet. Haar vader zag hij een Marsmannetje worden
dat Shakespeare las. Al vroeg sloot hij zich ontwikkelende contacten
af, zoals met een jeugdvriendin die hij na een vrijpartij schuwde
als de pest. Dat is het grote verhaal van dit boek; de ik-persoon is niet
in staat contact te maken en het leven te voelen. De man ligt daar en
bedenkt zich dat hij na zijn twintigste niets meer heeft beleefd. Hij
is een buitenstaander in extremis. De werkelijkheid is in zijn
beleving juist de waan.
“Hij is
geen ambtenaar, winkelier of fabrieksarbeider en hij is gene
beroepsmisdadiger of jood of neger of Indiaan en ook zijn
geslachtsdrift verschilt niet veel van de Uwe. Hij is de enkeling die
zich in uw maatschappij beweegt doch er niet toe behoort. U herkent
hem niet, omdat hij niet herkenbaar is.. Hij draagt hetzelfde pak als
U, scheert zich ook elke morgen en kamt zijn haar op dezelfde wijze
als U. (…) Waarom zou het U interesseren hoe iemand leeft die
gedurende vierentwintig uur per dag met een een allesoverheersende,
persoonlijke crisis wordt geconfronteerd en die zich geplaatst ziet
in een samenleving welker aard en doelstellingen zo totaal van de
zijne verschillen en die er toch toe gedwongen is in zulk een
gemeenschap te leven en mee te doen.”
Dit
is de vraag die de lezer wordt gesteld. Want het is niet alleen een
boek waar verhalen in elkaar overlopen, elkaars personages overnemen,
waar je niet weet wat waan en werkelijkheid is. Het is vooral het
verhaal van een man die niet weet waar en hoe hij aansluiting moet
vinden, die lijdzaam rondscharrelde, en een leven leefde in de
wachtkamer.
Op het dek van een schip hoort hij een jongen
harmonica spelen een liedje zingen, zo vol van hunkering naar verre
dingen. Het werd het meest intense moment van zijn leven. Het boek is
door die hang naar het onbereikbare intrigerend en tegelijk bijtend droevig. Een duik in een wereld waar het
schokt als je denkbeelden of ervaringen herkent. Waar het ook beroert als de Indiaan - hoe goed hij het ook bedoelde - wordt uitgestoten. Het
is geen zalvend boek, maar juist pijnlijk.
Volgende bespreking onder foto.
Een boek over Asia's
New Geopolitics is dan ook meer dan welkom. Vooral als het
oog heeft voor verschillende posities. In het slothoofdstuk ervan
wordt gesteld dat naast de gevaren van klimaatveranderingen en
gezondheidsrisico's zoals die momenteel veroorzaakt worden door
Covid, het gevaar van een escalatie (mogelijk nucleair) niet
denkbeeldig is vanwege de afwezigheid van veiligheidsmechanismen,
zoals die bestonden in de Koude Oorlog en daarmee een gevaar dat even
ernstig is. Het boek is geschreven met al doel dit te
voorkomen
Het komt van de gerenommeerde
denktank, het Instituut tot Internationale Strategische Studies
(IISS) in Londen. In augustus 2014 bestelde ik het boek al voor
verschijnen, destijds nog onder de titel Asia’s Power Dynamics:
Military Change and its Geopolitical Effects. De schrijvers waren
toen Desmond Ball, Raja C. Mohan, Tim Huxley,
en Adam Ward. Het werk van Ball was al vroeg
in mijn activistische loopbaan een belangrijke bron en zou dat
blijven vooral met het oog op regionale conflciten in Zuidoost Azië.
Het boek zou echter niet verschijnen. Desmond Ball overleed in
2016 na langdurige ziekte. Deze verlate uitgave is aan hem
opgedragen.
Die zeven jaar vertraging betekent niet dat oude wijn in nieuwe zakken is gegoten. Recentere zaken als Covid, de Regeringsperiode van Trump, en zelfs het eerste deel van die van Joe Biden worden behandeld en de laatste vermelding is een bron uit juli 2021. Desmond Ball staat nog wel als schrijver op de cover en zijn benadering is herkenbaar in de tekst. Het team schrijvers is anders dan bij de eerder beoogde versie: Adam Ward is verdwenen en Bredan Taylor en Lucie Béraud-Sudreau (al eerder dit jaar besprak ik een boek van haar) zijn als schrijvers van een gezamenlijke tekst toegevoegd.
De
nalatenschap van Desmond Ball heeft een overzichtelijke boek
opgeleverd; een schematische introductie in de veiligheidssituatie in
Azië, waarin ontwikkelingen zijn geordend. Het biedt daarmee
enigszins grip op een complexe situatie. Het sluit af met een
hoofdstuk dat is gewijd aan het weg nemen van de grootste gevaren,
want hoewel rustig van toon, de auteurs laten er geen misverstand
over bestaan dat die gevaren aanwezig zijn op het bal waar de
(opkomende) grootmachten dansen rond elkaar en rond de kleinere
staten.
Het vermijden van een conflict is niet alleen een
strategisch veiligheidsvraagstuk voor diplomaten, politici en
militairen. Het is in het belang van ons, de gewone aardbewoners. In
die zin is het zich bemoeien met veiligheidspolitiek en bijvoorbeeld
wapenhandel naar de regio een noodzakelijke maatschappelijke
activiteit. Dat wordt door dit boek niet zozeer benoemd (het richt
zich vooral op professionals). Machtspolitiek is vooral in het belang
van de elite die de belangen van burgers ondergeschikt laten zijn aan
hun ambities. De Nederlandse krijgsmacht pleit bijvoorbeeld voor €
5 miljard per jaar aan budgetvergroting, terwijl woningcorporaties
worden uitgeknepen door de overheid en waardoor veel mensen geen
woning kunnen vinden, diezelfde overheid miljarden moet terug betalen
aan slachtoffers van de toeslagen affaire en de dreigende gevolgen
van de klimaatverandering boven ieders hoofd hangen. De eigen budget
lijkt te gaan boven de belangen van de samenleving die men evenwel
zegt te dienen. De notie dat samenwerking niet alleen om de
strategische veiligheid van groter belang is, maar ook om samen tot
klimaatbeleid te komen, dan machtsontplooiing lijkt niet erg
aanwezig.
Inzicht
krijgen is daarbij interessant, maar wat betekent de tekst voor
wapenexportbeleid. Landen waar het leger vooral gericht is op interne
veiligheid moeten omzichtig behandeld worden als het om wapenexport
gaat, maar het is tevens de vraag welke invloed leveranties van grote
wapensystemen of dual
use
technologie hebben op de veiligheid in de regio. Meer samenwerking,
meer wapenbeheersing, overleg en niet met nieuwe kernwapens of
militaire technologie is de ontspanning gediend. Dat slaat ook terug
op de Westerse landen. Nederland wil onderzeeërs die in Azië kunnen
opereren, en levert jaarlijks onderzeeboottechnologie aan Taiwan en
oorlogsschepen (en via Turkije technologie daarvoor) aan Pakistan.
Duitsland versterkt de Chinese militaire vloot met motoren. Frankrijk
levert gevechtsvliegtuigen aan India. Het Verenigd Koninkrijk gooit
zelfs nucleaire kolen op het vuur. Geen kolen op het vuur, maar
metaforische olie op de golven, dat is wat nodig is. Dat lijkt meer
nodig dan het verharden
van de standpunten
wat momenteel hoogtij dagen beleefd.
Een uitgebreidere bespreking, vooral met informatie, is te vinden op Broekstukken.
2 opmerkingen:
"Ik bel mijn broers". Lijkt me een goeie keus van jouw sint.
Ach die bisschop m/v is zo verstandig bij het kiezen van kado's.
Een reactie posten