De schrijvers zijn in het geschenk opgenomen op
alfabetische volgorde
|
1
|
K.J.L.
Alberdingk Thijm
(foto p. 10a*) komt eerst. Hij schreef onder het pseudoniem
Lodewijk
van Deyssel.
De letterkundige wilde literatuur schrijven die wat in de
omringende landen werd geschreven overtrof. De stijl van de Franse
literatuur was destijds de beste volgens hem. Die werd echter door anderen overgenomen en overtroffen: “zóó
begrepen, dat een betere dan de Fransche stijl werd gevonden.”
Hij geeft nauwelijks antwoord op de vragen en blijft vooral vaag.
|
2
|
Jo van
Ammers-Küller
(foto op p. 10b) maakt zich er anders van af. Ze zond een fragment uit: De appel en Eva
(pdf
van de tekst) met een mooie omslag. Een boek dat in 1932 uitkwam.
Het fragment in het geschenk handelt in Parijs met veel aandacht
voor chique, bont (marter, witte vos, chinchilla), brokaat,
mannequins, mode, spiegels en kroonluchters. Het
boek zelf begint met: “De
groote Indische mailboot, die voor zonsondergang de haven van
Genua moest binnen
loopen, was drie mijlen van de kust, in zicht van de witte stad en
de grijsblauwe bergen erachter, voor anker gegaan.”
Het was de reactie op een vorm van draconisch machtsvertoon waar Mussolini's
satellieten van hielden: het meteen de haven aandoen te verbieden. Het is 1932. Even struikel ik over
een zin die ik toevallig zie staan: “Ik
ken haar (...) ze is een oude Jodin, dom en mateloos arrogant,”
maar dat is de enige treffer die in de roman naar joden verwijst en dergelijke
types heb je overal. De bijdrage sluit af met een bibliografie.
|
3
|
Ook Kees
van Bruggen (foto p. 28a) haalt
iets uit eigen werk dat nog moet verschijnen, meer precies uit Peter
Puttel. Het is een fragment dat ergens achter in het dikke boek over hem
moet komen. Het boek kwam er niet (tenminste ik vind geen
spoor), wel verschenen her-en-der verhalen over de held en
levensgenieter, zowel in Nederland als in Indië. Van
letterkundige
tijdschriften tot de Sumatra
post, via de
Locomotief, de Indische
Courant, Algemeen
Handelsblad, naar het
Winterboek en in het Geschenk
natuurlijk. Peter Puttel was alom en duidelijk Van Bruggens speeltje. Er staan zaten zinnen in die
bijdrage die het waard zijn om er uit te halen, een paar dan. De eerste: “De wereld
begint opnieuw!,” riep Peter Puttel “als de breikous van mijn
grootje.” Of deze: “Alle
mannen hadden evenveel te zeggen, dat is recht. Alle vrouwen
hadden evenveel te dulden, dat is eveneens recht.” Peter
Puttel is inmiddels een vrijwel vergeten fenomeen.
|
4
|
| Het Witte Kerkje in Groet
| M.J. Brusse
zet in 'Godsdienst in de Zandstraat en Dr. Abraham Kuyper' uiteen
hoe hij de voorman de ARP wilde inschakelen om een voorwoord te
schrijven bij een bundeling van feuilletons over de
zendingsactiviteiten in de Rotterdamse roze buurt die de
Zandstraat was. Per ongeluk stuurde Brusse hem een stapel
artikelen over de gang van zaken achter de coulissen van opera en
toneel. Het boek is er echt gekomen en contact met Kuyper had
hij als jongen gehad, zo
beschreef hij ook al 12 jaar eerder en ook de misstap bij het
vragen naar een aanbeveling komt daarin al aan de orde. Brusse
stierf in 1941
in Groet waar hij begraven ligt.
|
5
|
Cor Bruijn
(foto
op p. 26b) heeft
het al moeilijk met het bepalen van wat een boek is. Laat staan
dat hij een antwoord heeft op vraag I. Hij kwam tenslotte met zijn
laatste boek als eerste, omdat dit een boek is zoals hij denkt dat
de Comissie een boek bedoelde. Zijn bijdrage vertelt dat een genoemd
woonhuis van Keteltje, de Lorzie, echt heeft bestaan. Nu staan er
vier nette burgerhuisjes die hun gevels in de Zaan spiegelen. Sil
de Strandjutter zou in 1940 van zijn hand verschijnen. Hij
sluit af met een mooie gedachte: “En de moderne tijd?
Daar denk ik niet alleen over, die onderga ik. En alle dagen
schrijnt het in me, dat wij met al onze hulpmiddelen, (…) ons
zelf zoo in de modder gewerkt hebben, en daar leeft alle dagen
weeraan de hoop op, dat het ons toch ééns gelukken moge ons
samenleven zoo in te richten, over de hééle aarde, dat de zegen,
die verborgen ligt in onze hulpmiddelen, in onze wetenschap, in
onze energie en ons geloof, ook werkelijk ons deel zal worden. Er
zal dan nog zorg en strijd genoeg over blijven, dat we niet
behoeven te verworden tot sybarieten.”
|
6
|
H.G.
Cannegieter (foto
op p. 26c) vertelt over zijn bekendste boek, waaraan hij het
minste werk heeft moeten besteden, omdat grootvader een
schuttersdagboek over de Tiendaagschen
Veldtocht naliet dat de basis ervoor vormde. Het boek was
getiteld Grootvader's
Glorie.
Ironisch vertelt hij over de trouwe lezeres die zijn stukken
moet gaan missen. Waarom, vraagt hij. Het gratis krantje waarin ze
verschijnen, gaat een gulden per jaar kosten, is haar antwoord en
“Ja
mevrouw twee cent per artikel, dat is waarlijk te veel,”
daarop het zijne.
Mocht je hem willen belonen voor zijn
schrijverijen dan volstaan grammofoonplaten en Groninger koek, zo
meldt hij.
De vraag over de moderne tijd wordt beantwoord met een
korte beschrijving van de levens- en wereldbeschouwingen in zijn
boeken.
|
7
|
Antoon
Coolen (foto op p. 26d) worstelt ook al met de vragen. De vraag naar zijn
toekomstplannen leidt tot een breedsprakig antwoord. Deel daarvan
is dat hij laat weten een boek te willen schrijver over Jeroen
Bosch. Voor Coolen zit de toekomst er al ruim 60 jaar op. De
goede moordenaar droeg
hij aan de schilder op. Veel verder is het niet gekomen, zo
constateert ook een promovenda
al aan de universiteit van Nijmegen (1941) in haar proefschrift.
|
8
|
De naam
Anthonie
Donker (foto
op p. 42a) ken
ik ook al uit de geschenken van 1933
en 1934.
De vijver waarin gevist wordt is blijkbaar uitermate
overzichtelijk. Cannegieter ging in zijn bijdrage in op het
verschijnsel valse bescheidenheid. Donker vindt dat een schrijver
ook gewoon een mens is en zich niet moet willen onderscheiden door
flapdas (wat dat ook mag zijn) en flambard.
Even blader ik
door naar zijn portret waar hij in driedelig kostuum op staat en
met net zo'n das als Han Born, de man van Wina, die kennelijk
een flapdas droeg.
Maar goed Donker is niet van het soort kunstenaar, zo'n soort bestaat
immers niet, maar een sensibel mens zo wil hij laten weten.
Hij
had als schrijver baat bij het dienen in de marine en bezoeken aan
het volkshuis en stelt: “Komt
het ooit tot ontwapening, dan moet men het enige goede van het
militarisme behouden: onderwerping aan het gezag (...)”.
Kort daarna wordt een vergelijking tussen communisme en Duits
nationaalsocialisme gemaakt, die zich verhouden als ernst tot
kwajongenswerk en zo meandert het artikel met veel pseudo
wijsheden naar een bibliografie.
|
9
|
De
Druivenplukkers van A.
den Doolaard (foto
op p. 42b) – het pseudoniem van C. Spoelstra Jr. – reist hier
momenteel door het huis. Door een eerder ontmoeting met hem in een
boekenweekgeschenk (1934) haalde mijn partner het uit de kast. Den
Doolaard verklaarde het tot zijn lievelingsboek. Hij houdt van de
verhalen die er in zijn verwerkt, maar die volgens de critici
juist de compositie schaden. Hij ziet ze als de bos bloemen op
tafel, die de harmonie van de kamer verzwakt. Maar als de
duindoorntakken op straat gegooid worden, is de kamer niet alleen
volmaakter, maar ook armer.
De schrijver stelt dat hij bezeten
is door een grimmige mensenliefde en dat dit is waarom hij oorlog
en militarisme haat. Op de foto zit hij op een wit paard. Zo wil
hij ook naar India reizen. Niet met een vliegmachine, maar te voet
en met rijdieren. Niet toen al om milieuredenen, maar omdat dit
destijds de enige manier was om onder het volk te komen.
|
10
|
Voor
het geschenk van 1933 schreef Gerard
van Eckeren (foto op p. 58a) het verhaal over Carrie van Bruggen (de
voormalige echtgenote van Kees van Bruggen). Hier komt hij zelf
aan het woord over zijn beste boek, Ida
Westerman. Volgens
velen een Christelijke roman. Volgens de schrijver zelf een boek
dat stelt dat ieder mens zijn vaste en diepste overtuiging moet
volgen, wil hij aan zijn bestemming voldoen, zelfs als daar veel
voor achtergelaten moet worden.
Intussen krijgt vrijdenker
Johan Vermeer een sneer; over diens “onwijsgerige
wijsgerigheid” zijn we volgens Van Eckeren gelukkig al weer zowat heen. Er is bijna geen spoor van Vermer over.
Zelfs bij de Vrije Gedachte vind ik hem niet. Maar of dat veel zegt?!
Daar is ook geen spoor meer van Joop van Dongen; de man uit die
kringen die ik zo graag ontmoette. Je bent als mens snel vergeten.
Zelfs wie schrijft blijft maar moeilijk vindbaar. Van
Eckeren bleef
wel en belande tussen een kaft op mijn buro.
|
11
|
Jan
Feith (foto op p. 58b) stelt dat hij vrijwel nooit hulp heeft gekregen
op zijn schrijverspad. Zelfs het uitgeven van zijn reisbrieven
uit 1894 die zijn tocht naar Griekenland en Klein-Azië door zijn ouders, onder de titel Naar
de Levant, is eerder 'n vergeef'lijke gril van zijn ouders dan behulpzaam
geweest. Is. Querido die hielp hem wel en verhief zijn schetsen
tot die van een kunstenaar. Anderzijds haalde de “slap-wrangen
kritikaster Mr. Coenen”
het werk naar beneden: “in
dit dikke boek (…) komen werkelijk enkele bladzijden voor, welke
aan literatuur zouden doen denken,” schreef
die. Schrijvende
tijdgenoten hielden zich volgens Feith bezig met het produceren
van 'recensies'.
|
12
|
De eerste gedrukte roman van Anna
van Gogh-Kaulbach was zeker niet het eerste boek dat ze schreef. Als bakvis – zo
noemt ze zichzelf – schreef ze kinderlijke romantiek gestameld
in hulpeloze woorden en zinnen, wederom volgens de schrijfster zelf. Een latere poging groeide haar
boven het hoofd, doordat de techniek van het ordenen nog ontbrak.
Maar van fouten werd geleerd en zo is Albert
Overberg geschreven onder het pseudoniem Wilhelmina Reybach, “onbeholpen
geschreven, maar lang niet slecht ontvangen”, aldus Van Gogh zelf. Ze schreef romans (achttien
worden er genoemd), toneel (vijf stukken) en kinderboeken (wederom
een vijftal).
|
13
|
Van
J.
Greshoff (foto op p. 58c) neem ik alleen een citaat: “Wie
tevreden is met wat hij ìs en met hetgeen hij heeft is een
mossel. Alleen de Ontevredenen leiden een menschwaardig bestaan.”
|
14
|
Met
K. Norel en W.G.
Van de Hulst (foto op p. 58d) ben ik groot geworden. Er waren wel anderen, maar
deze schrijvers voor het Christelijk volksdeel waren
onvermijdbaar. In de Grote Kerk van Maassluis kreeg je met kerst
een papieren tasje met wat snoep, een mandarijn en een boekje
(grote kans dat dit door Van der Hulst geschreven was). De man had
de boekenweek nauwelijks nodig om zijn werk te verkopen.
Zondagsscholen waren veel belangrijker voor zijn afzet. W.G. Van
der Hulst schreef zijn eerste onvoltooid boek toen hij elf was. Er
was prake van een enge monnik en gegil achter een ijzeren deur. Elke dag werd
met potlooot een stuk geschreven. Het eindigde bij een kerkbrand.
De jonge Van der Hulst zag het branden, maar kon dit niet
verwoorden. Daar stopte het schrijven. Het boek is verdwenen. Hij vindt Peerke
en zijn kameraden zijn beste boek. Een versleten versie van mijn vader (hij was 16
jaar oud toen het uitkwam) staat hier nog steeds in de kast. Ik
zie Peerke nog liggen op zijn bed en ik hoef het niet te pakken om de
vooral eigele omslag met donkere tekening voor me te zien. Peerke
was ook het moeilijkste boek om te schrijven, aldus de schrijver,
omdat de held stierf.
|
15
|
D.
TH.
Jaarsma (foto
op p. 74a) schreef een theaterdialoog over
het lezen, een gesprek dat plaatsvindt voor een boekhandel. Het gaat tussen de
enthousiaste lezeres en de redelijke scepticus. De eerste pleit voor veel
lezen. De tweede voor minder vluchtig lezen; voor het over boeken
denken, peinzen en niet vooral erover praten. De lezeres stelt dat
je op de hoogte moet blijven en dus veel verwerken. De scepticus stelt dat men meer
leest, als men wat minder leest. Ondertussen komt de auteur
voorbij, Jaarsma zelf. Hij overweegt: de een koopt en leest
boeken, en vergeet misschien soms de mensen. De ander gaat onder
de mensen, tracht te lezen en vergeet soms het boek. Intussen
beantwoord hij in dit stukje ook de vragen van de Commissie.
|
16
|
| Uit
de tekst:
“Niemand
zal later meer weten hoe heerlijk het huis is geweest, dan 't kind
dat er opgroeide en de vrouw, die 't nooit vergat. En voor dat
kind uit de vorige eeuw heb ik het Zonnetje in het Paradijs
geschreven.” Bron
| Hendrika
Kuyper-van Oordt (foto
op p. 74b) filosofeert over het wezen van haar geschriften. Ze
spelen in de jaren van de zestig van de 19e eeuw. Dat is niet
omdat ze omziet naar vroeger, maar omdat die jaren op
een oud Kralings
landhuis
(illustratie)
tot
haar gelukkige jeugdjaren behoren. Het is een periode die een sterke indruk heeft achtergelaten, zoals het wel vaker voorkomt dat die vormende jaren
tot de belangrijkste van een leven zijn geworden (studententijd met
studie-vrienden bijvoorbeeld, militaire dienst met de maten). Het huis is
afgebroken en heeft plaats gemaakt voor de groeiende stad, maar
dat gevoel is gebleven. Hendrika
was de schoondochter van Abraham Kuyper en getrouwd met zijn zoon,
de dominee Abraham Kuyper jr. Of er ook een band is naar Van
Oordt, de baggeronderneming? Niet gevonden.
|
17
|
Als ik de naam lees dan denk ik niet meteen
aan een vrouw, Top Naeff (foto
op p. 90a). Het is
het pseudoniem van A. van Rhyn-Naeff die in 1878 werd geboren in
Dordrecht. Ze schreef haar eerste boek door het werk van Tine
van Berken als voorbeeld te nemen. Berken was
de eerste en de beste in het genre meisjesboek, aldus Naeff. Ze
dacht dit kan ik ook wel en kreeg bovendien hulp van de aardmannetjes die
in de nacht kwamen “om slordige
zinnen keurig af te maken.” School-Idyllen
werd geschreven alsof de schrijfster slaapwandelde. Het
schrijfschrift ging mee naar de tandarts en het tennisveld te schrijven tijdens wachttijd. Het manuscript ging vervoglens naar
de uitgever van Van Berken.
Naeff
is duidelijk niet gediend van de derde vraag over de
liefhebberijen. Die heeft de “geur
van de thee onder de schemerlamp met rozenroode kap.”
In
2010 verscheen een biografie
over de schrijfster
door Gé Vaartjes. Recensente Janet Luis haalt dit beeld uit het
boek: “Zij was geen dame uit
één stuk. De ene keer zien we haar stoere, rebelse kant, de
andere keer haar conventionele, bange dameskant. Ze kon spontaan
voor iemand in de bres springen, maar hield ook wel van
achterklap. Ze was meestal eerlijk, maar soms ook berekenend.
Latent racistisch, antisemitisch en fascistisch, maar ook tolerant
en ruimdenkend. Attent en slordig. Begripvol en neerbuigend.
Vooruitstrevend en uiterst conservatief. Zij was, kortom, een mens
zoals velen, met uiteenlopende, ook tegenstrijdige eigenschappen.”
Anderzijds
wordt ook opgemerkt dat: “Haar
verhalenbundels en romans werden door critici als Jan Greshoff en
Menno ter Braak serieus genomen en vaak lovend besproken.
Collega-schrijvers als F. Bordewijk, Lodewijk van Deyssel en Louis
Couperus betuigden haar in brieven hun bijval en sympathie.”
Gé
Vaartjes reageerde
op de aantijging in NRC-Handelsblad met het rijtje van drie
beladen woorden. Hij noemde ze
onheus en onzorgvuldig. Luis gebruikte ze buiten de genuanceerde
context van de biografie, aldus de schrijver. Ook in
Literatuur
zonder Leeftijd
zou de biografie besproken worden. Hier was de voornaamste kritiek
de te geringe passie van de biograaf.
|
18
|
Met haar hond in de tuin zit Willy
Pétillon (foto
op p. 90b, waarop het lijkt alsof er een man zit. Is het haar
tweede echtgenoot (tot 1929) Adrianus
Baltus van Tienhoven of een ander?).
Ze schrijft haar bijdrage onder de titel Liefhebberijen.
Een daarvan is het lange
gesprekken houden met hond of kat. Ze reageren, aldus de
schrijfster, alsof ze ieder woord verstaan. Willy zwerft graag op
haar paard Cyrano door de duinen. Dieren zijn kameraden die niet
teleurstellen; waar je op kunt bouwen, stelt ze. We leren dat haar
hond, waarschijnlijk die van de foto, Muskwa heet. De kat heet
Peter en is samen met een ander uit het nest gevonden als jong en
al bijna koud katje zonder moeder. Hij werd verzorgd en
overleefde. Pétillon schrijft met liefde over de drie dieren. Ze
sluit af met wie “van zijn paard
houdt, wordt het tot een vreugde, die al het andere achter zich
laat.”
| Willy en Adolf_Pétillon, ca. 1910 (veel gebruikte foto).
| Ze staat niet op de foto en over wat Willy
Pétillon schreef weten we door deze tekst nog niets. Het waren
bakvis romans vertelde Daan
Borrel in De Groene Amsterdammer. Bakvis
romans worden hier getypeerd als boeken waarin “problemen
[worden] beschreven van een opgroeiend meisje dat zich verzet
tegen de haar door de maatschappij opgedrongen vrouwenrol.”
In dat Groene artikel staat ook dat de man van Pétillon haar
dwong tot het schrijven. “Het is
een tactiek die veel schrijfsters gebruikten in die tijd,
verklaart de biografe van Cissy van Marxveldt, Monica Soeting: ze
hebben macht, en moeten die zien te verdoezelen.” Dat
Pétillon
tegen de zin van haar vader voor het beroep
van journalist koos liet zien dat ze zelf wilde schrijven en
bovendien ging ze er mee door tot lang na de scheiding van haar
tweede man.
Ze schreef onder
veel meer ook voor de Groene Amsterdammer,
zoals hier
in 1930: “Reeds
eenige jaren geleden werd er in de Fransche pers bij de bespreking
van verschillende emancipatie-problemen gejammeid, dat door de
nieuwe positie der vrouw in het maatschappelijk leven de charme
van het mysterie, dat de haar als een sluier omhulde, werd
weggenomen, en dat daardoor haar attractie verminderde. Zeer
pessimistisch werd zelfs een nog grootere daling van het
geboortecijfer als gevolg in het vooruitzicht gesteld. Want de
Franschman is in zijn verhouding tot en waardeering van de andere
sekse nu eenmaal aartsconservatief en iedere wijziging in den
toestand vooral waar die niet direct tot zijn voordeel en genoegen
dienstig is, kan hem niet anders dan een gruwel zijn.”
De kritische tekst zou tot reactie
en tegenreactie
leiden.
|
19
|
Herman
Poort (foto
op p. 106a) haalt
een tekst uit een bundel in voorbereiding Over
de kleine vreugden des levens.
Het stukje gaat over de vriendschap met een bouvier die aan de
ketting lag in een hotelletje waar de schrijver tijdelijk afstand
nam van mensen, literatuur en kunsten. Poort neemt de woeste hond
mee op wandelingen. De vrijheid doet het dier goed en de
vriendschap doet dat de schrijver.
Poort was nauw verbonden met de
Groningse schildersvereniging De Ploeg. In de bibliographie
valt me De
professor zonder pruik
op, een 'satyriek toneelspel' (1927). Er staan uitgaven in het
overzicht die niet voorkomen op de
wiki die aan de schrijver is gewijd
(soms is het jaar van publicatie verschillend) en/of niet op De
Nederlandse Bibliotheek der Letteren site.
|
20
|
Siegfried
E. van Praag (foto
op p. 106b): “In
1925 publiceerde hij voor het eerst een roman, de eerste van een
zestigtal boeken,” aldus zijn wiki.
Er is geen overzicht van die publicaties opgenomen. DBNL geeft een
onvolledig
overzicht.
Hij leverde voor het Geschenk een mooi verhaal over een 75 jarige
egocentrische clown – “Hij had genoeg, wat zijn
persoonlijke voornaamwoorden betrof, aan 'ik' en 'mij'; 'hij' en 'zij
' waren verrukt van hem (...)” – die aan het eind van zijn
latijn is. De schrijfstijl is gekunsteld en in dit korte verhaal
komen we teksten tegen in het Duits, Frans en zelfs wat Italiaans.
Het ingeleverde verhaal wordt gevolgd door een antwoord
op een deel van de vragen.
Opmerkelijk zijn de woorden bij zijn
liefhebberijen dat hij zelfs voor de etherische golven van de
radio immuun is gebleven. Niet veel later, na de Duitse inval in
België op 10 mei 1940, zou hij naar Londen vluchten en daar bij
de radio gaan werken. Verder stelt hij belang in de mensen die
optreden in het theater, het circus en het cabaret. Hij probeert
te ontdekken “wat zooveel van stamgenoten tot plankenartisten
heeft gemaakt.”
|
21
|
Tusschen
leven en dood,
is de zware titel van de bijdrage door Eline
van Stuwe (voluit
Jacqueline Reyneke van Stuwe, foto op p. 106c). Zo zwaar is ook de
tekst. Er is sprake van een auto ongeluk. Het slachtoffer wordt
het huis binnen gedragen. Nu zou je meteen naar het ziekenhuis
gaan. Toen was het: “We
zullen zorgen voor een pleegzuster.” Pas
als Anne wegvalt weet haar zus wat ze zal missen. Het wordt
misschien met iets te veel krullen aangezet, maar het is wel een
verhaal met een herkenbaar gedrag en gevoel.
Ook Van Stuwe
beantwoord na de tekst de vragen. De vraag naar de toekomstplannen
beantwoord ze met: “Werken.
(…) Werk is de grootste zegen van ons bestaan.”
De grootste weet ik niet, maar het betekent meer dan soms gedacht.
|
22
|
Herman
Robbers (foto
op p. 106d) wil maar een van de vragen beantwoorden. Die over de
moderne tijd wordt het niet. Dat is meer een vraag voor de
filosoof, een econoom of politicus meent hij. Robbers denkt in
verhalen en ziet naast het moderne meisje en jonge man, de typiste
met sex-appeal, den sportheld, een moedige fascist en een edele
communist. (Als lezer zie ik dan, op mijn beurt, al een verhaal met
deze personages opdoemen. De setting komt daarbij dan uit het dagelijks leven
en de kranten.)
Hij kiest echter voor vraag één en vertelt hoe en
waarom hij aan zijn eerste boek begon. Er was een praktische reden
voor. In een tijdschrift zou zijn verhaal De
Vreemde Plant
gesplitst worden gepubliceerd en dat wilde de jonge schrijver niet
en dus werd het verhaal gebundeld met aantal andere verhalen. De
lezer weet na 4½ pagina echter nog steeds niet waarom hij
begonnen is zijn eerste boek te schrijven. Het antwoord komt
tenslotte toch nog enigszins. Daarvoor zijn verschillende diepere
redenen, zowel innerlijk als naar buiten toe en om “zich
te handhaven in de wereld”.
|
23
|
C.
Rijsdorp (foto
op p. 122a) is een Christelijke schrijver. Hij vond niet dat
Christenen beter zijn, maar: “Er
staat iemand achter ons,” schreef hij. Die gedachte wil hij zelfs uitwerken in een volgend
boek.
|
24
|
In
paragrafen verdeeld is de bijdrage van F.
de Sinclair (foto
op p. 122b). De dames uit het verhaal wonen in de mooie,
jaloersmakende villa en gaan nooit de tuin in; de een is bang van
spinnen, van de tweede kunnen de voeten niet tegen de kiezels. Wel
loeren ze de hele dag naar buiten “of
de tuinman niet douwelde met de meiden en wat hij nu eigenlijk
zoo'n heelen dag uitvoerde: ‘Dat werkvolk tegenwoordig....
allemaal socialisten!’”
Het woord douwelde is al lang vergeten. De afkeer van socialisten
bestaat nog steeds, ook waar ze niet zijn. Chagrijnen zoals hier
geportretteerd hebben er kennelijk een bijzonder aanleg voor.
De
Sinclair sluit zijn bijdrage optimistisch af. Het grove
materialisme dat in de moderne tijd leeft zal volgens hem verdwijnen zodra de materiële noden gelenigd zijn. Het zou anders lopen. De laatste
vier woorden zijn echter: “Tot
den volgende oorlog.” Die kwam wel.
|
25
|
M.
M. Stiemens-Hofman (foto
op p. 122c) die zich voorstelt als Een doktersvrouw uit het Zuiden
stuurde een fragment uit nog niet verschenen werk, De
stralenbundel. Ik heb het nergens kunnen vinden. De doktersvrouw
meldde in haar bijdrage wat ze geschreven had en dat ze zich voor
het boek Jongen veel harder in had moeten spannen dan waarvoor ze tijd had. Dat
zou ze niet meer doen. Mogelijk heeft dit volgende publicaties na
de drie boeken van haar hand Meisje, Vrouw en Jongen
in de weg gestaan. Wel meldt ze dat ze een boekje heeft geschreven
onder de titel Zonlichtheide
(een gelijkaardige titel) om over het werk op het sanatorium in
Gennep te vertellen, waar
Dokter Stiemens geneesheer-directeur was.
|
26
|
| Deze
foto staat in het jubileumboek Tweehonderd jaar Pictura en toont
Maria Schmitz (links) naast
Top Naeff, en Simon
Carmiggelt.De
foto is gemaakt door Adriaan Dronkert bij
de opening van een expositie van Otto Dicke, in Pictura in
1953. Bron.
| Marie
Schmitz (foto
op p. 122d, daar met haar hele naam na het huwelijk Marie
Verhoeven-Schmitz genoemd). Marie en Maria worden door elkaar
gebruikt. Ook in het
lezenswaardige artikel dat beschrijft
hoe de bruuske vrouw iedereen op een afstand hield van haar
Dordtse woning, zelfs familie werd na 10 minuten gevraagd “op
te donderen” (iedereen
behalve haar onderduikers), komen verschillende namen voor; Mies
wordt er een “buitenissige vrouw”
genoemd. Het artikel geeft niet
alleen het onderduikverhaal weer, maar ook een overzicht van haar
schrijven.
In het geschenk schreef ze over haar toekomstdromen
en hoe plannen voor diezelfde toekomst aan de jongeren overgelaten
moest worden. De wereld waarin de oudere generatie leeft, is
eigenlijk haar wereld niet meer. Kunstenaars hebben niet de
individuele blik nodig, maar een gemeenschapsbewustzijn, want:
“Wie den storm over Europa heeft
gezien en gehoord kan geen Hollandsch binnehuisje meer
schilderen.” Over de op de loer
liggende storm nog geen woord. Maar toen het nodig was stond de
kleine schrijfster klaar. Het lintje dat ze daarvoor kreeg kon
haar gestolen worden. Wat een vrouw.
|
27
|
Cornellis
Veth (tekeningen
op
p. 138a) het blijft hier bij twee prenten over de bruid van
vroeger en deze van nu, die, maar dat spreekt vanzelf, geen
kinderen wil en die haar partner vrijlaat en hij haar.
|
28
|
Johan
van Vorden (foto
op p. 138b) worstelde vooral met de vorm waarin de vraag over de
moderne tijd moest worden beantwoord. Hij ziet de roman als een
middel dit te doen. De karakters in een roman leven hun eigen
leven, met hun eigen botsingen en daardoor ontstaat een minder
strak kader. Bovendien bereikt de roman een heel ander publiek om
hedendaagse problemen aan voor te leggen dan een essay of
wetenschappelijke studie.
|
29
|
Met
een lange introductie over de zin van het beantwoorden van de
vragen die door de Commissie zijn opgesteld (dat is het bereiken
van het beperkte aantal lezers voor zijn werk die zich onder de
grote massa bevinden) begint van Victor E. van Vriesland
(foto op p. 154a) aan
zijn beantwoording van de vijf vragen. Hij luiert graag, leren we
daaruit en bezoekt dranklokalen. Over de moderne tijd heeft hij
geen mening. Daarvoor “vindt men in onzen moderne tijd geen
tijd.”
|
30
|
Constant
van Wessem wijde uit over zijn roman die het leven van de Franz
Liszt (1931) behandelt. Het boek is niet bedoeld om de feiten te
geven, maar om de aard van de componist neer te zetten. Hij
schreef ook een biografie over hem (1927) en ook daar week hij af
van de methode van de biograaf-historicus, maar volgde de weg van
de biograaf-dichter die “meer om de ''juistheid' dan om de
'waarheid' geeft.” De roman bestond als eerste boek van Van
Wessem, niet op papier, wel als gedachte, als droom. Hij begon
er in 1927 aan. Er zijn meerdere componisten die hij beschreef
als biograaf (Debussy, Mahler) en hij schreef algemener werk over
muziek. Maar daarnaast ook proza en werk over toneel, Charlie
Chaplin en een boek met twintig Noord- en Zuid-Nederlandse
verhalen en bijvoorbeeld een vertaling van Het pistoolschot van
Poesjkin.
|
31
|
Wilma (foto op p. 154b) was de naam waaronder ze schreef. Ze heette
voluit Willemina (Wilma) Vermaat en leefde volgens
Christelijk geïnspireerde principes. Een daarvan was dat ze niet
wilde liegen. Het
verhaal gaat dat toen de Duitsers tijdens de Tweede
Wereldoorlog bij haar aan de deur stonden en vroegen of zij ook
onderduikers had, ze hierop 'ja' antwoordde. “De Duitsers
dachten echter dat ze voor het lapje werden gehouden en vertrokken
weer.”
Van dezelfde wiki haal ik de informatie dat haar boek
God's gevangene (1923) ophef veroorzaakte. Het gaat over
een homoseksuele onderwijzer die in zijn kleindorpse omgeving als
een paria wordt behandeld en uiteindelijk vrede vindt in een
platonische liefde tot God. Dichter en schrijver Hans Werkman over
de kwestie: “Het was in christelijke kring de eerste roman
waarin onbevangen over homofilie werd gesproken, en dat in
verdedigende zin. Dat was revolutionair, en iedereen in
christelijk Nederland schreef het de grond in. Ze werd echt
vreselijk afgekraakt.”
Wilma
was gelovig en dat geloof stond dichtbij de armen en ontredderden,
dichtbij lijders en strijders, ze ging voor liefde boven haat. De
strijders zetten zich als vrijwilliger in tegen het verwarrende en
verwoestende. Alleen met vrijwilligers kan men in het leven iets
beginnen, zo start ze haar bijdrage, alleen zij zijn immers in
staat een eerlijk offer te brengen.
Je gaat bijna aan een
wereldvreemde idealiste denken. Maar de schrijfster was niet
alleen een gelovig moraliste, ze hield er ook een boeiende
schare aan vrienden op na, waaronder H.M. van Randwijk en Bert
Bakker. Ze sloot zich ook aan bij de pacifistische beweging onder
leiding van Kees Boeke. In het Geschenk noemt ze zichzelf
antimilitarist.
|
32
|
In
de put der Vergetelheid hoor je Plemp, plomp, rrts... Dat zijn de
vergeten boeken, die zwaar en licht afdrijven naar de grauwe put.
Ook het eerste boek van Alie
van Wijhe-Smeding (foto
op p. 154c) is naar deze put afgedreven. Het
zal Tusschen de golven
zijn geweest. Een roman over over een vissersgezin. Het boek kon
geen genade vinden in de ogen van een groot deel van Christelijk
Nederland. Het verhaal was te ‘vrij’.
Tjonge,
het tolerante Nederland. Van je hart geen moordkuil maken, leek
het motto van Van Wijhe. En
dan dit:“Smeding
bleef doorgaan met vuile was buiten hangen, tot ze, na zes, zeven
boeken, zelf geen leven meer had. Ze werd met de nek aangekeken,
uitgescholden, bedreigd. Op straat versperde men haar de doorgang.
Er viel toevallig een baksteen naar beneden toen ze langs een huis
in aanbouw liep. Van armoe verhuisde ze maar. Naar Rotterdam. Een
grote stad, waar ze niet zo gauw voor zoveel beroering kon zorgen.
Dacht ze.”
In
dit artikel slaat ze ook geen luchtige en gezellige toon aan.
Word ik gevraagd naar hoe ik tot mijn eerste werk kwam? Wie kent
dat nog, vroeg zij gepikeerd.“Zij was stellig
een van de meest besproken schrijfsters van ons land, die het
zichzelf niet gemakkelijk heeft gemaakt,” schreef
Menno ter Braak dan ook bij haar overlijden op 5 juli 1938.
|
33
|
J.P.
Zoomers-Vermeer (foto
op p. 154d) schreef drie bladzijden per dag, iedere dag weer,
duizend per jaar, genoeg voor twee boeken. Er zijn als ze de
bijdrage schrijft al achtentwintig boeken verschenen. Het zouden
er vijftig worden.
Ze babbelt over schrijven en lezen, en zou
nog wel meer willen kletsen, maar kreeg er vijf bladzijden om te
zeggen: “lees
– en lees – en geniet, leer, en wordt wijzer. Ik wordt ook
altijd wijzer van boeken.” Maar
die boeken zoekt ze dan ook secuur uit. Waarover ze las en
schreef? De levens van anderen. Verder vertelt de bijdrage
nauwelijks iets.
Dit Geschenk was er voor de mensen die de
schrijvers al kenden en wel eens willen weten hoe hij of zij dat
nu doet dat schrijven en ze te prikkelen hun werk te kopen. Elders
lees ik dat van al haar boeken de helft voor jongeren is, vooral
meisjesboeken, en ze later vooral voor volwassenen ging schrijven,
zo benoemde realistische
(streek)romans.
|