donderdag 30 december 2021

Boeken in december (deel 1)

Laatst gelezen boek boven.

In Ik bel mijn broers schrijft Jonas Hassan Khemiri over een bomaanslag in het centrum van Stockholm op 11 december 2010 en gevolgen daarvan. Er raakte twee mensen gewond. De aanslagpleger blies zich zelf op. Het was een man van Iraakse komaf.

Een dader met zwart haar, Arabisch, vreemd, van buiten, niet echt Zweeds, die notie werd meteen op een hele bevolkingsgroep geprojecteerd. Een blonde dader met blauwe ogen leidt niet tot een zelfde veroordeling van een totale groep. En dat weegt zwaar op wie de veroordeling zich richt. Ten tijde van de aanslag speelt bovendien dat die “kutracisten godverdomme in het parlement [kwamen],” zoals een vriend van Amor, het hoofdpersonage, zich uitdrukt.

Khemiri is een belangrijk Zweeds schrijver. Hier beschrijft hij in zes dialogen met mensen uit de omgeving van verteller Amor wat het deel uitmaken van de beschuldigde groep doet met de hoofdpersoon. Ik ben heus normaal; ik gooi mijn troep demonstratief in de prullenbak, want dit is er nou eentje “die niét zo was,” zo probeert Amor zich een onschuldige status aan te meten. In zijn rugtas zit een afgeleefde boormachine, geen bom, maar hij moet zichzelf daarvan overtuigen.

Hij schrijft ook korte briefjes aan zijn oudere broers (broers zijn ook de mensen waar hij zich mee verbonden voelt). De briefjes gaan erover hoe ze zich moeten gedragen om geen verdenkingen op zich te laden. Maar in een van de laatste stelt de schrijver dat ze zich juist kenbaar moeten maken, zodat duidelijk is dat er tegenkrachten zijn. “Verdedig het recht van alle idioten om een idioot te mogen zijn.” Want we zijn niet bang. “D-d-dat zijn we toch niet?”

Er is wel reden voor angst want een agent sloeg een neef van Amor tot bloedens toe. Bewakers braken een enkel van een vriend vanwege een grote mond. De badmeester heeft het over de apenheuvel, maar wordt, lekker puh, in het water geduwd door een vriendin van Amor.

Twee artikelen zijn als bonus materiaal aan deze dialogen uit 2012 toegevoegd. Een ervan is een brief aan de Zweedse Minister van Justitie, Beatrice Ask, die in 2013 werd gepubliceerd in een landelijk dagblad en bovendien heel veel werd gedeeld op sociale media. Het artikel vraagt of de Minister voor een etmaal in de huid van Khemiri wil kruipen, om mee te maken wat hij meemaakte. Hij wil dan visa versa in haar huid kruipen. De thematiek van
Ik bel mijn broers komt hier keihard en onomwonden – met eigen ervaringen – aan de orde. Het artikel zou het debat over etnisch profileren in Zweden losmaken.

Het tweede toegevoegde verhaal gaat over wie je bent en wie je kan zijn:
Duizendéén duizendtwee duizenddrie. Het werd gepubliceerd op 31 december 2010. Het is dus twintig dagen na de aanslag dat de Zweed Khemiri (met Tunesische wortels) de ruimte betreedt, ruimte claimt, met een artikel dat een man laat zien die verborgen gaat achter cijfers en niet zichzelf kan zijn.

De roman zelf leest als een trein en de extra's zijn niet nodig. Je raakte al verzeild in het hoofd van een ander. Het is een boek dat gelezen moet worden in een multiculturele samenleving. Goed dat de Sint me het boek gaf. Goed dat het boek uiteindelijk in 2020 vertaald is. Er is meer van hem in het Nederlands te lezen
(De papaclausule en Alles wat ik me niet herinner).

Volgende bespreking onder foto.

Laatst gelezen boek boven.

Tip Marugg heeft in het eerste deel van De straten van Tepalca niet veel nodig van het stadje. De buitenwereld ligt achter het gordijn van het zaaltje in een katholiek ziekenhuis waar de hoofdpersoon ijlend in bed ligt. Tepalca klinkt als een Mexicaanse stad, maar een plaats met die naam bestaat in de werkelijkheid niet.

Het speelt in Latijns-Amerika, verder doet het er ook niet toe, want: “Dwars door Tepalca stroomt de Amazone met zijn tweehonderd zijtakken en eeuwenoude bomen (...)” en als je dan denkt dat het Brazilië moet zijn, dan word je weer op een ander been gezet, of zorgt bijvoorbeeld de magie in volgende elkaar tegensprekende woorden ervoor dat je dit los moet laten “(...) en ondoordringbare lianen hebben de straten ontoegankelijk gemaakt. Er is geen doorkomen aan. Hardop probeer ik te schreeuwen: 'Je bent het verneukte haasje,' maar er is teveel rumoer op straat.”

Er is sprake van dat Amerikanen er naar olie komen zoeken. Dat zal de bewoners rijk en slecht maken en volgens de zusters zullen ze de kerk dan de rug toe keren. De hoofdpersoon denkt dat de rijkdom hem alleen maar beter zal maken. Marugg was zelf decennia lang redacteur van het blad van Shell op Curaçao. Het boek is verschenen in 1967, dus nog voor de opstand van 30 mei 1969. Die gebeurtenissen worden pas afstandelijk beschreven in De morgen loeit weer aan (1988). Zo wijst het boek vooruit, maar kijkt eveneens om als de bedlegerige patiënt de vorige roman van Marugg samenvat: “Zowat elk weekend bezoop ik mezelf. Ik hield er een soort weekendpelgrimage op na en ging dan alle bars in de stad af.”

De werkelijkheid is hier het malen in het hoofd, het verdragen en negeren van pijn, de zusters en het graven naar de belofte van het leven en waar dat spaak is gelopen. De zieke leest de tekst die ondersteboven op het infuuszakje staat en leert die zelfs uit het hoofd. Het is een van de trucs die hij inzet om zijn pijn de baas te worden door afleiding er van te zoeken. Nog niet eerder las ik een zo uitgewerkte aanpak in een fictief werk. Diezelfde man die niet veel meer kan dan zijn linkerarm optillen, speelt daarbij een spel met de grimas gemaakt door de plooien van het gordijn.

Het is een verhaal vol droombeelden en wanen. Gesprekken zijn of worden “nieuwe hallucinatorische gedachtenissen.” De man dwaalt door het ziekenhuis. Hij ontslaat zich zelfs en ontmoet een prostitué, maar verlaat haar bed en huis voordat er iets kan gebeuren. Hij denkt daarbuiten – of is het toch in dat ziekenhuisbed – aan een korte verloving met een vrouw in Montreal die hij weer verliet. Haar vader zag hij een Marsmannetje worden dat Shakespeare las. Al vroeg sloot hij zich ontwikkelende contacten af, zoals met een jeugdvriendin die hij na een vrijpartij schuwde als de pest. Dat is het grote verhaal van dit boek; de ik-persoon is niet in staat contact te maken en het leven te voelen. De man ligt daar en bedenkt zich dat hij na zijn twintigste niets meer heeft beleefd. Hij is een buitenstaander in extremis. De werkelijkheid is in zijn beleving juist de waan.

“Hij is geen ambtenaar, winkelier of fabrieksarbeider en hij is gene beroepsmisdadiger of jood of neger of Indiaan en ook zijn geslachtsdrift verschilt niet veel van de Uwe. Hij is de enkeling die zich in uw maatschappij beweegt doch er niet toe behoort. U herkent hem niet, omdat hij niet herkenbaar is.. Hij draagt hetzelfde pak als U, scheert zich ook elke morgen en kamt zijn haar op dezelfde wijze als U. (…) Waarom zou het U interesseren hoe iemand leeft die gedurende vierentwintig uur per dag met een een allesoverheersende, persoonlijke crisis wordt geconfronteerd en die zich geplaatst ziet in een samenleving welker aard en doelstellingen zo totaal van de zijne verschillen en die er toch toe gedwongen is in zulk een gemeenschap te leven en mee te doen.”

Dit is de vraag die de lezer wordt gesteld. Want het is niet alleen een boek waar verhalen in elkaar overlopen, elkaars personages overnemen, waar je niet weet wat waan en werkelijkheid is. Het is vooral het verhaal van een man die niet weet waar en hoe hij aansluiting moet vinden, die lijdzaam rondscharrelde, en een leven leefde in de wachtkamer.

Op het dek van een schip hoort hij een jongen harmonica spelen een liedje zingen, zo vol van hunkering naar verre dingen. Het werd het meest intense moment van zijn leven. Het boek is door die hang naar het onbereikbare intrigerend en tegelijk bijtend droevig. Een duik in een wereld waar het schokt als je denkbeelden of ervaringen herkent. Waar het ook beroert als de Indiaan
- hoe goed hij het ook bedoelde
- wordt uitgestoten. Het is geen zalvend boek, maar juist pijnlijk.

Volgende bespreking onder foto.



De veiligheidssituatie in Azië is maar moeilijk te vatten. De rol van de Verenigde Staten verandert met enige regelmaat, China groeit als politieke en economische macht in de regio, India is een onbestemde factor en ASEAN is traag in het ontwikkelen van een eigen veiligheidspolitiek. De dreiging van oorlog is hoog en er is behoefte aan veiligheidsmechanismen om stabiliteit en vrede te waarborgen.

Een boek over Asia's New Geopolitics is dan ook meer dan welkom. Vooral als het oog heeft voor verschillende posities. In het slothoofdstuk ervan wordt gesteld dat naast de gevaren van klimaatveranderingen en gezondheidsrisico's zoals die momenteel veroorzaakt worden door Covid, het gevaar van een escalatie (mogelijk nucleair) niet denkbeeldig is vanwege de afwezigheid van veiligheidsmechanismen, zoals die bestonden in de Koude Oorlog en daarmee een gevaar dat even ernstig is. Het boek is geschreven met al doel dit te voorkomen

Het komt van de gerenommeerde denktank, het Instituut tot Internationale Strategische Studies (IISS) in Londen. In augustus 2014 bestelde ik het boek al voor verschijnen, destijds nog onder de titel Asia’s Power Dynamics: Military Change and its Geopolitical Effects. De schrijvers waren toen Desmond Ball, Raja C. Mohan, Tim Huxley, en Adam Ward. Het werk van Ball was al vroeg in mijn activistische loopbaan een belangrijke bron en zou dat blijven vooral met het oog op regionale conflciten in Zuidoost Azië. Het boek zou echter niet verschijnen. Desmond Ball overleed in 2016 na langdurige ziekte. Deze verlate uitgave is aan hem opgedragen.

Die zeven jaar vertraging betekent niet dat oude wijn in nieuwe zakken is gegoten. Recentere zaken als Covid, de Regeringsperiode van Trump, en zelfs het eerste deel van die van Joe Biden worden behandeld en de laatste vermelding is een bron uit juli 2021. Desmond Ball staat nog wel als schrijver op de cover en zijn benadering is herkenbaar in de tekst. Het team schrijvers is anders dan bij de eerder beoogde versie: Adam Ward is verdwenen en Bredan Taylor en Lucie Béraud-Sudreau (al eerder dit jaar besprak ik een boek van haar) zijn als schrijvers van een gezamenlijke tekst toegevoegd.

De nalatenschap van Desmond Ball heeft een overzichtelijke boek opgeleverd; een schematische introductie in de veiligheidssituatie in Azië, waarin ontwikkelingen zijn geordend. Het biedt daarmee enigszins grip op een complexe situatie. Het sluit af met een hoofdstuk dat is gewijd aan het weg nemen van de grootste gevaren, want hoewel rustig van toon, de auteurs laten er geen misverstand over bestaan dat die gevaren aanwezig zijn op het bal waar de (opkomende) grootmachten dansen rond elkaar en rond de kleinere staten.

Het vermijden van een conflict is niet alleen een strategisch veiligheidsvraagstuk voor diplomaten, politici en militairen. Het is in het belang van ons, de gewone aardbewoners. In die zin is het zich bemoeien met veiligheidspolitiek en bijvoorbeeld wapenhandel naar de regio een noodzakelijke maatschappelijke activiteit. Dat wordt door dit boek niet zozeer benoemd (het richt zich vooral op professionals). Machtspolitiek is vooral in het belang van de elite die de belangen van burgers ondergeschikt laten zijn aan hun ambities. De Nederlandse krijgsmacht pleit bijvoorbeeld voor € 5 miljard per jaar aan budgetvergroting, terwijl woningcorporaties worden uitgeknepen door de overheid en waardoor veel mensen geen woning kunnen vinden, diezelfde overheid miljarden moet terug betalen aan slachtoffers van de toeslagen affaire en de dreigende gevolgen van de klimaatverandering boven ieders hoofd hangen. De eigen budget lijkt te gaan boven de belangen van de samenleving die men evenwel zegt te dienen. De notie dat samenwerking niet alleen om de strategische veiligheid van groter belang is, maar ook om samen tot klimaatbeleid te komen, dan machtsontplooiing lijkt niet erg aanwezig.

Inzicht krijgen is daarbij interessant, maar wat betekent de tekst voor wapenexportbeleid. Landen waar het leger vooral gericht is op interne veiligheid moeten omzichtig behandeld worden als het om wapenexport gaat, maar het is tevens de vraag welke invloed leveranties van grote wapensystemen of dual use technologie hebben op de veiligheid in de regio. Meer samenwerking, meer wapenbeheersing, overleg en niet met nieuwe kernwapens of militaire technologie is de ontspanning gediend. Dat slaat ook terug op de Westerse landen. Nederland wil onderzeeërs die in Azië kunnen opereren, en levert jaarlijks onderzeeboottechnologie aan Taiwan en oorlogsschepen (en via Turkije technologie daarvoor) aan Pakistan. Duitsland versterkt de Chinese militaire vloot met motoren. Frankrijk levert gevechtsvliegtuigen aan India. Het Verenigd Koninkrijk gooit zelfs nucleaire kolen op het vuur. Geen kolen op het vuur, maar metaforische olie op de golven, dat is wat nodig is. Dat lijkt meer nodig dan het verharden van de standpunten wat momenteel hoogtij dagen beleefd.

Een uitgebreidere bespreking, vooral met informatie, is te vinden op Broekstukken.


Ik lees met moeite, maar wel graag. Het voordeel van een boek is dat als je er in zit dat relatief lang duurt. Dat maakt het makkelijker leesbaar dan losse artikelen. Vanaf 31 januari 2018, op de laatste dag van de maand, zet ik kort (het moet het lezen zelf niet in de weg staan) op een rijtje wat ik las. Want ook bij het onthouden kan ik wel wat steun gebruiken.


2 opmerkingen:

Rondetijd zei

"Ik bel mijn broers". Lijkt me een goeie keus van jouw sint.

martin zei

Ach die bisschop m/v is zo verstandig bij het kiezen van kado's.