Waarom lees ik dit boek
over naarlingen eigenlijk? Om te lezen hoe ze zo gekomen zijn, is het
antwoord aan mezelf. Vader Vladimir vraagt het zichzelf af: “Maar
wie heeft ons zo vernietigd? Wie heeft mij zo verwrongen, terwijl ik
toch zo op het rechte pad liep? Wat is er gebeurd?” Maar aan
het eind blijf ik wat dit betreft bijna met lege handen achter. De
schuld ligt bij de moeder die verdween.
Ik geloof het verhaal maar
half. Een zinnetje aan het slot van het boek illustreert waarom het
niet overtuigend kan zijn: “Tita struikelde opnieuw, kwam buiten
adem overeind, haar ziel in verwarring,” het is dramatisch,
maar net iets te dramatisch.
Op een goede afloop hoef
ik niet te rekenen, want diezelfde achterflap meldt: “als bij
een koningsdrama van Shakespeare liggen aan het eind alle kegels
omver.” Maar de schrijver uit Stratfort-upon-Avon smeet altijd
veel humor en een diepere betekenis in zijn toneelstukken. Aan een
teveel aan humor lijdt Queffélec's boek niet. Het gaat over de
littekens van de geschiedenis, van de familie, van het noodlot waarin
de spelers inderdaad omgaan als kegels bij een strike op een
bowlingbaan. Zelfs de bal rolt buiten beeld.
De grootmoeder scheldt
graag met hoerige Jodin. Je komt in de literatuur veel van dit soort
antisemitisme tegen. In de 19e eeuw en het interbellum was het
schering en inslag, maar dit boek is verser, van 1988. De schrijver
meende kennelijk dat dit een deel was van de realiteit die hij wilde
beschrijven. Dat geeft een podium enerzijds, maar is anderzijds ook
een waarschuwing. Je snapt de angst bij de potentiële slachtoffers
dat 'het' weer zal gebeuren. Dat hoeft geen noodlot te zijn.
***
Het Franse testament
door Andreï Makine gaat over opgroeien in Rusland, zowel in
stad als platteland met een oma die een Franse achtergrond heeft.
Charlotte vertelt tijdens de zomervakantie verhalen en ze heeft tegen
wil en dank een kist vol krantenknipsels die zelfs de Tweede
Wereldoorlog overleefd heeft. Die achtergrond en de exotische beelden
van het Parijs van net voor de eeuwwisseling – van 19e
naar 20ste – bepaalt de ontwikkeling van de identiteit
van de hoofdpersoon en verteller in het boek.
In zijn klas op de de
middelbare school heeft Alyosha, zoals hij eenmaal genoemd wordt,
drie soorten medeleerlingen: proletariërs (die sensatieverhalen
willen), techneuten (die over het hoe-en-wat willen horen) en de
intelligentsia (die gaan voor spitsvondige taalgrappen). Hij rekent
zich tot alle drie de groepen, maar hij blijft uiteindelijk de
buitenstaander, de Frantsouz. In het boek wordt verklaard, gezocht,
en gekrabt aan diepere zaken. De zoon van de Franse oma moet wel,
omdat niets vanzelf spreekt. Hij heeft anekdotes op maat voor iedere
groep. Het is de woeste Pasjka die geraakt wordt door een verhaal,
waardoor de verteller begrijpt dat het in een verhaal niet over
anekdotes gaat maar over een duidelijk waarneembare harmonie, stijl,
die doel treft.
Woorden en taal zijn
belangrijk in elk boek, maar hier spelen ze een hoofdrol, zoals het
uitspreken van petit pomme (om een glimlach op het gezicht te
toveren bij het nemen van een foto), en zelfs het testament uit de
titel is een slordige vertaalfout voor erfenis door een snelle zaken-Rus van na de val van het Sovjetrijk. Dichtwerk wordt besproken en de
vertalingen ervan, want de vertaler van romans is de slaaf van de
schrijver, de vertaler van gedichten de rivaal. Zongen de matrozen of
schreeuwden ze? Was het van belang dat dit in de herfst gebeurde of
niet? Woorden ook als vulling van de stilte niet om iets wezenlijks
te zeggen, want “ze bedwelmen zich met die brij van stemgeluiden. Het wezenlijke is daarentegen onzegbaar.”
Met die constatering lag de
kindertijd achter de verteller.
Taal is ook van belang
omdat de oma een halve eeuw in Rusland woont en haar Frans moet
onderhouden door te lezen en gesprekken met de kleinkinderen in die
taal. Toch had het Frans van Charlotte “een buitengewone
natuurlijkheid behouden, vol zeggingskracht en zuiver.” De
verteller zoekt zelf naar woorden en vergist zich wel eens en 'brood'
wordt dan 'boord'.
Toch zijn het niet
woorden, maar beelden die centraal staan. Dezelfde wereld werd door de
hoofdpersoon opeens anders gezien op het balkon van een trein; het
brein voegde stukken leven aaneen met een eigen ritme. Het lijkt de
kern van het boek. De geschiedenislessen op school zijn eenduidig:
de tsaar is fout en Lenin is goed. Die stelling wordt onderbouwd met
het gegeven dat de tsaar verantwoordelijk was voor de tragedie van
Chodynka
(in het boek Khodynka en niet heel adequaat beschreven) waar in
gedrang tijdens een kroningsfeest 1.389 doden
vielen en 1.300 gewonden en diezelfde tsaar liet op 9 januari 1905
het vuur openen op demonstranten – honderden kwamen om. De
verteller ziet echter ook de tsaar met zijn vrouw in Parijse opera.
Is het de
tweetaligheid die maakte dat hij de dingen anders ziet? Hij vraagt
zich af of die andere kijk een voordeel of nadeel is. Zijn opa die
dokter is hoort van een hoge politiefunctionaris dat een
arbeidersdemonstratie met mitrailleurs beschoten zal worden en
waarschuwt de demonstranten. De beschieting gaat niet door. De jongen
vraagt zich af waarom een bevoorrechte bourgeois dat doet, het
strookte niet met het zwart-wit wereldbeeld: “Uit
de menselijke massa, zo gemakkelijk in tweeën gehakt, rees de mens
met zijn onvoorspelbare vrijheid op.”
Gruwelijk is het verhaal
over de samovars, de mannen die op kistjes rondrijden, omdat armen en
benen van deze oorlogsslachtoffers ontbreken en er dus uitzien als de Russische warmwaterkannen.
Als er één bestolen wordt, rijdt hij met een rotvaart op de dief af
met een mes tussen de tanden. Het ontaard in een algemene
vechtpartij: “Charlotte zag twee andere samovars op de eenarmige
toesnellen die met krachtige hoofdbewegingen op het lichaam van zijn
tegenstander instak.” Het is geen boek dat de sensatie om de
sensatie zoekt, maar wil verklaren. Ze vochten niet om het gestolen
geld, maar om zich op het leven te wreken. Niet gevallen op het veld
en niet gewonnen als een held. De gadegeslagen seks door twee
patrijspoorten wordt metafoor voor twee zijden aan de vrouw in het
algemeen en een eigen eerste keer om te beschrijven hoe de lust na de
daad wegebt en de partner niet meer begeerd wordt. Hiermee wordt ook
verklaard waarom de verkrachter van Charlotte haar om het leven kon
willen brengen na zijn gewelddaad. Of die opmerkelijke gedachte hout
snijdt? Mooi is het verhaal uit de gruwelijkheid van het beleg van
Stalingrad. De plaatselijke dronkaard in het kleine dorpje aan
toendra, waar Charlotte woont, heeft tijdens die slachting gezien hoe
in het rustige water, langs het witte zand en het riet, de jonge
vissen opsprongen in de Wolga. Dat contrast maakte gevoelens los die
alleen aan de Française verteld konden worden. Weer die woorden,
weer die taal, weer die beelden.
Het is een boek waarin
woorden worden gebruikt om te proberen het wezenlijke te zeggen. Zelf
heb ik weinig met een stelling als: een man zijn betekent voortdurend
aan vrouwen denken. Het klopt volgens mij niet en is van een platheid
die door het boek heen juist op de korrel wordt genomen. De roman
vertelt in zijn ontknoping dat identiteit aangeleerd is en geen
natuurlijk gegeven. Dat lijkt nog steeds een akelig actueel thema.
***
Ze hebben mijn vader
vermoord van Édouard Louis is een boekje met de
omvang van een boekenweekgeschenk. Je zou het in een ruk uit kunnen
lezen, maar geschreven met zoveel venijn in de pen is dat voor
sommigen misschien teveel. Het is literatuur met scherpe boodschap.
Hardheid en uitzichtloosheid in een gezin in Noord-Frankrijk en
daarin uiteindelijk het intellect inzetten om de menselijkheid
herkennen.
De vader waarover het boek
gaat, wil met zijn zoon over de golven rijden met uitzicht op de zee.
De jongen kent de uitdrukking niet 'over de golven rijden'. Maar als
de auto het strand op racet, recht op de golven af, dan denkt hij dat
de vader zichzelf en hem van het leven wil beroven door niet over
maar in de golven te rijden. Hij roept dat zijn vader moet stoppen.
Die draait nog net op tijd om met twee wielen in de zee en twee
wielen op het strand om parallel aan het water te rijden. Aan de
zeekant van de auto is het net alsof hij erin rijdt. Er is wel
uitzicht, maar kwellend. De vader meent dat zijn zoon zich niet aan
moet stellen, geen mietje moet zijn en zich als een man gedragen.
Ruimte wordt gesloten.
De vader is volgens de
zoon zelf slachtoffer van die mannelijkheid. Hij moest gaan werken om
te laten zien wat hij kon, en niet studeren. Zo is hij veroordeeld
tot armoede. “Afkeer van homoseksualiteit = armoede,”
voegt Louis aan die constatering toe. Schoolkennis heeft de vader
niet, dat merkt hij tot zijn schaamte in gesprekken met zijn zoon.
Maar die school leert de zoon ook niets over de geschiedenis van de
vader.
Zijn klasse is
kapotgemaakt, vernederd, gesloopt en ontkent door achtereenvolgende
regeringen die bij naam worden genoemd: Chirac, Sarkozy, Hollande, en
Macron. De politieke klasse doet aan politiek, maar de beslissingen
zorgen bij hen “nooit voor spijsverteringsproblemen, een
regering verbrijzeld nooit hun rug (…) de politiek veranderd niets
of erg weinig aan hun leven. Voor de heersende klasse is politiek
meestal een esthetische kwestie:
een manier om over zichzelf te denken, een manier om de wereld te
zien, om zichzelf op te bouwen.” De zoon zegt: “Het
verhaal van je lijdensweg draagt namen,” en
hij wil uit wraak die namen tot een onderdeel van de geschiedenis
maken.
De zoon was slachtoffer van de vader. Hij onttrok zich eraan door naar Parijs te vertrekken en zich met politiek bezig te houden. Daarmee is het geen literatuur van deze tijd. Afgeven op het vuige van de politiek is bon ton, niet de politiek als deel van de oplossing zien. Ze zijn uiteindelijk tot elkaar gekomen. De vader is op zijn oude dag trots op zijn zoon. Niet langer ziet hij homo's en buitenlanders als oorzaak van de problemen, maar stelt het racisme in Frankrijk juist aan de kaak. “Je hebt gelijk. Je hebt gelijk, volgens mij zou er eens een goeie revolutie moeten komen,” zegt hij over de politieke activiteiten van de zoon in de laatste zin van de novelle.
***
De wei was warm en zacht en rook naar bloemen, daar kon de jager in Het huis aan de rand van de zee niets aan veranderen. Randall Jarell schrijft over de bewoner van de blokhut met één kamer. Het boek is geïllustreerd door Maurice Sendak met landschappen, zonder mens noch dier.
De wei was warm en zacht en rook naar bloemen, daar kon de jager in Het huis aan de rand van de zee niets aan veranderen. Randall Jarell schrijft over de bewoner van de blokhut met één kamer. Het boek is geïllustreerd door Maurice Sendak met landschappen, zonder mens noch dier.
De jager is de eerste bewoner van de hut. De tweede is een zeemeermin waarmee de man voorzichtig contact legt. Het huishouden breidt uit met een beer en een lynx en tenslotte met een jongen, die als schipbreukeling aanspoelt op de kust.
De zeemeermin is een
liefhebster van nieuwe woorden, informatie en gedachten. Ze wilde
niet vastroesten en daarom is ze de enige van haar volk die het
zeeleven heeft ingeruild voor leven op land. De beer is een lompe
goedzak. De lynx een nobel zilveren dier die met zijn sprongen over
het gras zweeft. De jongen neemt alles op; de wereld van zijn vader
en die van zijn moeder. Hij spreekt net zo makkelijk haar als zijn
taal.
Het leven in die hut is ondanks de verschillen in postuur en gewoontes harmonieus. De jongen kon zich niet herinneren ooit ongelukkig te zijn geweest, maar wat gelukkig zijn was wist hij niet. “Kun je het leven ook niet leuk vinden?” zou hij antwoorden op de vraag naar geluk.
Toch is het de idyllische wei met bloemen die aan het sneuvelen is. Hij blijft niet bij wat wij ook aan het doen zijn. Definitiever dan bij de vrees om De Bom, komt het verdwijnen nu stap-voor-stap dichterbij.
Het leven in die hut is ondanks de verschillen in postuur en gewoontes harmonieus. De jongen kon zich niet herinneren ooit ongelukkig te zijn geweest, maar wat gelukkig zijn was wist hij niet. “Kun je het leven ook niet leuk vinden?” zou hij antwoorden op de vraag naar geluk.
Toch is het de idyllische wei met bloemen die aan het sneuvelen is. Hij blijft niet bij wat wij ook aan het doen zijn. Definitiever dan bij de vrees om De Bom, komt het verdwijnen nu stap-voor-stap dichterbij.
Ik
lees met moeite, maar wel graag. Het voordeel van een boek is dat als
je er in zit dat relatief lang duurt. Dat maakt het makkelijker leesbaar
dan losse artikelen. Vanaf 31 januari 2018, op de laatste dag van de
maand, zet ik kort (het moet het lezen zelf niet in de weg staan) op een
rijtje wat ik las. Want ook bij het onthouden kan ik wel wat steun
gebruiken.