Laatst gelezen boek boven.
Goudkoorts van Narcís Oller speelt rond 1880 als de beurshausse in Barcelona rijkdom voor een nieuwe groep mogelijk maakt. De roman geeft daarmee een beeld van een periode in de geschiedenis van deze populaire Europese stad.
De
gemaakt voorname en statige taal met veel Frans en verfranst Spaans
zal een opkomende financiële elite passen voor de doorsnee lezer is
het een hindernis. Het is een kunstgreep van de vertaler en het Frans
staat voor het Castiliaans binnen het Catalaans. De opkomende elite van Barcelona blijft de zinnen
doorspekken met de taal van Madrid. In de roman wordt Catalaans
ordinair genoemd, zo bijvoorbeeld blijkt als twee vrouwen er tijdens
een ruzie op terugvallen. Dat het boek in het Catalaans is geschreven was een nieuwe ontwikkeling. De
taal werd tot dan toe gezien als volks en niet geschikt voor
literatuur. Het Catalaans is daarmee een onderdeel van vorm en inhoud
van Goudkoorts. (In het
nawoord wordt uitgebreid stil gestaan bij het taalgebruik in
origineel en vertaling.)
Het duurt 200 pagina's voordat het boek me pakt. Die eerste pagina's
gaan over speculeren op de beurs en hoe een gezin zich ontwikkelt van
vrijwel niets hebben tot naar het breed laten hangen. Dan veranderen
de verhoudingen in de familie en komen ook andere personages op de
voorgrond, met name schoonmoeder mevrouw Mònica
en zwager en schilder Francesc. Ze geven meer leven aan het
boek. Bovendien maakt een romance het boek meeslepender. De positie
van de dochter Delfina en vrouw Caterina van hoofdpersoon Gils Foix –
de tot rijke opgeklommen voormalige timmerman – veranderen.
Onbeantwoorde liefde en rouw zorgen ervoor dat andere zaken dan luxe
in hun leven belangrijk worden. Niet alleen zijn er meer menselijke
verwikkelingen, ook de taal wordt losser. Wat het lezen ten goede komt.
De macht van het
geld, de hang naar rijkdom en snelle winsten zijn geen eervolle zaken
om na te jagen. Oller laat er geen misverstand over bestaan. Trouw
aan het geloof, vaste normen en waarden die moeten hoog gehouden
worden. Het Nieuwe Geld weet niet hoe zich te gedragen in de opera en
doet alsof het in een stierenvechtarena is. Kennis legt het af tegen
goedkope meningen. De nieuwe rijkdom zorgt ervoor dat moreel verval
om zich heen grijpt en zichtbaar is bij wie geld spendeert aan
nodeloze zaken. Foix kent een rechtgeaarde, katholieke opvoeding, maar
laat zich meeslepen tot afgrijzen van mevrouw Mònica
en Francesc. Het begint als een lolletje. Hij moet lachen om
een handelaar die onrechtmatighandelt op de beurs: “Natuurlijk
is het niet netjes om zo te spelen, maar het was wel goed bedacht.”
Het blijft me verbazen hoe vaak je stereotype Joden tegenkomt in literatuur, zeker in verhalen die rond de vorige
eeuwwisseling spelen. Hier komt weer de rijke inhalige Jood naar
voren. “Het kwam er nu alleen nog op aan om een Joodse bankier
te laten toebijten (…) het aas lag al in het water om de
Israëlische kanjer te verlokken.” Het hier goedbedoelde “oog
in oog met het negertje” de exotische bediende, is een beeld
dat in het heden op tegenspraak kan rekenen. Maar het is
gemakkelijker om met verontwaardiging naar vroeger te kijken, dan met
een open blik naar het heden van de eigen tijd, merk ik juisty daardoor op bij het
lezen van dergelijke passages. Stereotypen kunnen immers nog steeds rekenen
op veel bijval.
Oller schetst een tegenwicht tegen het
verdienmodel van de patsers op de beurs in de vorm van de techniek
waar de broer Bernat van Foix zich mee bezig houdt, de kunst van zijn
zwager en het wetenschappelijk onderzoek van de historicus Monfar, de
aan de grond geraakte huisbaas van zijn schoonmoeder. Je zou kunnen
stellen dat de onschuld van zijn zoontje Eudaldet ook een
soortgelijke functie heeft; er is een blanco begin en dus hoop op
beter. Bij Gils Foix zelf heeft de katholieke opvoeding de kiemen
gelegd waardoor hij morele waarden meedraagt. Kortom een mengsel uit verlichitng, godsdienst en romantiek.
Hoewel ik
Goudkoorts in het begin een weerbarstig boek vond, toont het bij
doorbijten toch ook aan dat de roman een van helderste en meest
uitgesproken kunstvormen is om ideeën te verwerken. Hier zijn taal,
identiteit, moraal en eigentijdse ontwikkelingen hoofdthema's. Toch
zijn het juist de kleine observaties die opvallen. Als je zeer
gericht zoekt – hier naar een testament – dan kan je andere,
(minstens even mooie zaken) missen, zelfs als je er figuurlijk over
struikelt; zoals een kindergedicht gericht aan een moeder tussen
andere waarde papieren. De zorgvuldig bewaarde tekst wordt door de
zoektocht naar materiële rijkdom als waardeloos terzijde geschoven.
Een metafoor van het groene laken doet mij als
gelegenheidsbiljarter goed (hoe vaak kom je die tegen): Grote
ondernemingen zijn net caramboles: ze komen indirect tot stand, zo
zegt de neef van Foix.
Barcelona is een van de bekendste steden van Europa. Een roman uit de
jaren tachtig van de 19e eeuw over een gouden periode van de stad is
alleen daarom al het lezen waard.
Laatst gelezen boek boven.
The Other Americans van Laila Lalami gaat over een dorpsgemeenschap, met mensen die er generaties wonen, import van buiten, migranten en zij die getekend zijn door inzet in oorlogen ver weg, de veteranen.
Het verhaal start
vanuit een vluchtmisdrijf waarbij de 61 jarige Idriss om het leven
komt. De man, voormalig bewoner van Casablanca, marxist, is begin jaren tachtig
met vrouw en dochter uit Marokko gevlucht vanwege het geweld van
Hassan II tegen de oppositie. Idriss was op dat moment student
filosofie en dichter, maar zijn vrienden verdwijnen een voor een in
de handen van het repressieve staatsapparaat.
In een dorp
midden in de woestijn van het zuiden van de Verenigde Staten zet hij
een donutzaakje op. Als dat in as is gelegd dat weet hij van de
verzekeringspremie een groter restaurant te beginnen. Het gaat hem
ondanks tegenslagen goed. Zijn vrouw – die ironisch genoeg aan de
basis staat van de emigratie – kan niet wennen aan de Verenigde
Staten. Met de carrière van zijn oudste dochter lijkt het gesmeerd
te lopen. Zijn in Amerika geboren dochter wordt componiste en is zijn
oogappel, maar wordt verder aangekeken als meisje met haar hoofd in
de wolken. Zij speelt de hoofdrol in het verhaal.
Dan is er
een man die de aanrijding heeft gezien. Een ongedocumenteerde uit
Latijns-Amerika en die daarom niet naar de politie durft te gaan om als
ooggetuige op te treden. Er is een Irak veteraan die politieagent is
geworden. Een rechercheur en een geflipte veteraan die na vijf jaar
Irak niet meer lijkt op wie hij was. Zoals vrijwel alles net een
tikje anders ligt dan het in het begin lijkt. De vader van de rotzak
ziet de zoon als een lanterfanter. De zoon legt zijn falen bij
externe oorzaken. De beschrijvingen van en vanuit de verschillende
personages leggen samen een veelkleurige mozaïek van Amerikaanse
burgers in de provincie. Zelfs binnen één groep zijn er kleur variaties. De ene
veteraan is de andere niet, de ene local
anders dan de andere en ook een van origine Marokkaanse immigrant
draagt de eigen identiteit.
Stukje bij beetje kom je meer
over de personen te weten en wordt de achtergrond van de aanrijding
duidelijk. Het is een kundig geschreven boek, misschien wel met meer
vakmanschap dan bezieling. De schrijfster Laila Lamami brengt de
andere Amerikanen dichterbij. Laat de binnenlandse gevolgen van het
politieke klimaat post-911 zien met oog voor de mensen in die
tragedie, zelfs die ver van Washington en New York wonen. Racisme is
altijd aanwezig.
Het boek is onderhoudend, iets voor de
progressieve bubbel, en met de gewenste afloop. De illegale
vluchteling verlaat het verhaal. Waarschijnlijk is dat ook positief.
Je krijgt het idee een filmscript te lezen, met een verhaal in een
mooie landelijke setting tussen de yucca brevifolia's (de boom die
bekender is als de Joshua Tree) in het zuiden van Californië. Een
gebied waar toeristen uit de stad met grote voeten door de omgeving
stappen. Het is meer dan reisliteratuur, en de mozaïek is mooi. Het
is meer dan oppervlakkig, alles staat erin. Maar het gaat nergens
echt de diepte in. Deze ambivalente visie op het boek wordt onderstreept door het slot. Liefde is een smerig, wispelturig, en gemeen beest,
maar haalt me uit de duisternis, zo luidt dat net wat te plat.
De schrijfster
heeft zelf een Marokkaanse achtergrond en is geboren in Rabat. Ze ging
op haar 24e naar de Californië om er te studeren, vond er haar man
en bleef
er wonen.
Volgende bespreking onder foto.
Bij Maar geel en glanzend blijft het goud door A. Alberts wreekt zich dat ik uit zijn verzameld werk lees en niet uit de novelle zelf. Zo mis ik het kaartje dat mij langs de in het boek gevolgde route naar het Noorden mee zal nemen.
Het op die kaart geschetste land lijkt op Denemarken, lees ik in een gedegen studie naar het werk. Het benoemen van het land is niet essentieel voor het verhaal. De studie is overigens niet vanwege kaart en land gedaan maar omdat het boek ook na herhaalde lezing iets bleef houden, “waarvan de betekenis mij als lezer steeds weer leek te ontglippen,” merkt voor de schrijfster ervan, taalkundige Carlien Boelhouwer op.
Eerst het duidelijke. Een ministerie zetelt in een oud paleis. De Minister heeft zijn werkplek beneden op de begane grond. Daaromheen bevinden zich, dicht bij de macht, de kamers van de belangrijkste ambtenaren. Op de eerste verdieping zijn de kamers kleiner en de ambtenaren minder voornaam. Op de tweede verdieping bevindt zich het werkvolk, maar ook dit zijn niet onbelangrijke ambtenaren, op hen rustte in feite de hele dienst, zo wordt in het boek gesteld. De Minister wordt dan weer gezien als een aangespoelde drenkeling die zijn positie op het ministerie inneemt (anderen zijn minder gelukkig en verdrinken op hun tocht) en als je goed kijkt zie je het zeewier nog.
In dit bijna
realistische deel van het verhaal gaat het over het conflict tussen
individu en collectief dat vaker opduikt in de boeken van Alberts
(studentenleven, bedrijfsleven, ambtenarij). De Raadsadviseur voor
bijzondere zaken, Gerner, trekt zich weinig aan van positie en
promotie. Hij streeft niet naar promotie maar bekijkt het gewoel en is geïnteresseerd in de geschiedenis.
Gerner dwaalt en speelt op zijn
ocarina
(hier
ocarino genoemd) een meestal van klei gebakken en obscuur (hoewel het recent veel bekender is geworden). Hij zal er een Frans lied op spelen voor de al eeuwen
geleden gestorven Koning die hij later in het boek tegenkomt.
Opvallend is dat ook dit lied inmiddels de populaire cultuur heeft
bereikt (zie YouTube). De
tekst ervan is een van de verwijzingen naar de
romantische band die Gerner ontwikkelt met Margrete de nicht
van de minister. Die verhouding speelt tot op de laatste bladzijde van het boek een rol in de vorm van goudgeel licht dat naar buiten straalt
bij haar afscheidsfeest en ook haar glimlach is blijvend goudglanzend voor de
raadsadviseur en tenslotte zal ze met een mantel
omgeslagen achter hem aankomen. Dat gaat boven een carrière.
Het verhaal raakt op een
ander spoor als de bouwwerken van Koning Walter de Vierde worden genoemd in een gesprek over vervangende ruimte voor het uit de
voegen gegroeide ministerie. Walter bouwde een kathedraal in Lund,
kloosters in Esrom en Soreu en een paleis in Gurre naast het klooster
in Esrom. Het paleis in Gurre is een ruïne. Het klooster staat er
nog wel, met hetzelfde bouwplan als het paleis, is onbewoond, maar
nog vrijwel in takt. Walter's paleis in de stad voor wereldse zaken wordt
gebruikt als ministerie, maar het klooster afgelegen in de bossen staat leeg en
dit geestelijke domein is moeilijk om te betreden.
Koning
Walter de Vierde lijkt gebaseerd op Koning Waldemar de Vierde
(regeerde in Denemarken in de 14e eeuw). Waldemar is net als Walter gestorven in
Gurre in een paleis ver van de hoofdstad. Gerner, de minister en zijn
nicht Magrete (ook de naam van dochter van Waldemar) maken de tocht
naar Gurre en Esrom.
Onderweg vertelt
Gerner over de koning die zich het hoofd op hol liet brengen door een
cisterciënzer monnik die de koning geld uit de zak klopte voor de
bouw van kloosters en kathedralen. “Oorlog
voeren is waarachtig nog goedkoper,”
merkte koning Walter eens op. Hij wist waar hij het over had, want
net als zijn voorbeeld uit de werkelijkheid voerde veel oorlogen,
maar “het sluiten van vredesverdragen
was zijn sterkste punt niet,” vertelt
Gerner tijdens de autorit. Als ze van Gurre het meer overvaren - een tocht die de ontoegankelijkheid benadrukt - naar
het klooster in Esrom dan spreekt de Minister met de schipper, “zoals
een minister dat hoort te doen. Altijd maar belangstelling tonen voor
de vele maatschappelijke noden en de weinige vreugden,”
zo blijven ook nu het verhaal de mythische kant op gaat de details
van de bestuurscultuur opduiken. Maar als Gerner de sleutel van het
klooster uit zijn zak tovert dan merkt Margrete op: van een “afdeling
van heel bijzondere diensten zeker.”
In
het hoofdstuk 'Gesprek met de Koning' maakt Koning Walter duidelijk
hoe hij zijn inhalige buren, de monniken, om de tuin heeft geleid bij
het verbergen van zijn goudschat. Bij zijn sterven bood hij hij ze
een doolhof aan in zijn tuin; om “er
een oord van troost te vinden.” Het
midden van het doolhof is echter aan vier kanten afgesloten en tussen
die afscheiding staat een beeld van een lachende fluitspeler. Dat kan
niet anders gezien worden dan als een verwijzing naar Gerner. Onder
het beeld ligt het goud verborgen. De fluitspeler taalt er niet naar.
De goudschat van de Koning is bovendien geplunderd, maar wat gebleven is, is
een immateriële schat, het goud dat blijft glanzen.
Het
verhaal dat zo realistisch begon, krijgt steeds meer een magisch
karakter. Het wordt een verbeelding van een zoektocht naar het doel
van het leven, de rust, het geluk; het Noorden in de taal van
Alberts. Al in zijn eerste boek, De eilanden, wordt gesteld: “Het
Noorden, het onbekende, waar ik naar uitzie, dat hoort erbij.”
“Het Noorden is het gebied waar je het
geluk deelachtig kunt worden èn
het gebied van de dood. Juist door die combinatie verliest de dood
haar gewoonlijk zo negatieve karakter,”
stelt Boelhouwer. Niet de rijkdom, niet het goud in het paleis van de koning, geen glansrijke loopbaan en niet de dood
zijn het doel van queeste die de mens tijdens zijn leven maakt, maar het
leven dat verwarmt wordt door de gouden zon. Margrete staat voor het
goud in die zoektocht. Hij vindt haar, maar denkt haar weer kwijt te raken. Het geluk vinden is actief zoeken, ook in
het Noorden. De koning zorgt er uiteindelijk voor dat het geestelijke en
wereldlijke samenkomen, omdat het geestelijke op zichzelf niet alleen
maar positief was, en het wereldlijke te negatief beoordeeld werd.
Gerner vindt er zijn einde: En
daarginds, waar de koude al het andere verdrong, daar hebben ze hem
gevonden. Gevonden? Gevonden.”
Dat is de zielenrust.
Het is de vraag of het verhaal niet te geforceerd zijn idee verpakt. Het is geen goudglanzend hoogtepunt, verzuchtte een Alberts fan en recensent in Vrij Nederland. De middelbare scholier die het werk van Alberts tegenkomt en denkt een fijn dun werkje te hebben voor de verplichte leesopdracht komt bedrogen uit. Het doorgronden van en mondeling of schriftelijk weergeven wat het betekent om het wereldlijke en geestelijke samen te brengen vergt een flinke inspanning. Je moet het uit het boek peuren. Alberts schreef al drie decennia voordat hij het probeerde. Bovendien zal het begrijpen ervan kunnen betekenen dat die zoektocht een leven lang zonder antwoord zal voortduren, want het antwoord schuift als de horizon voor je uit. Dat je nauwkeurig moet lezen en de hulp van de literatuurwetenschap op die tocht nodig hebt als steun bij het doorgronden was toch een plezierige ervaring.
2 opmerkingen:
Ik twijfelde over 'The Other Americans'. Nu begrijp ik waarom. Daarom zijn jouw recensies zo goed.
Toch blijf ik dat ambivalente houden. Het is een boek waar je liever helemaal positief over zou zijn, omdat het zo sympathiek is. Maar zoals iemand al eens opmerkte: met aardige mensen kan je de grachten dempen. Dat geldt ook boeken.
Een reactie posten