vrijdag 29 november 2024

Naar zachtheid en een warm omhelzen





Naar zachtheid en een warm omhelzen is het meest recente boek van Adriaan van Dis.* Het gaat over Ommie, een oma die eigenlijk de dienstbode van zijn opa is. Hij wordt als negenjarige in hun huis opgevangen, omdat thuis in Scheveningen de opvliegendheid van zijn vader de gezondheid van de negenjarige Adriaan aantast. Die vader is een man met een Indisch oorlogstrauma. We kennen hem al uit Indische duinen.

Zijn opa is een herenboer die van de boerderij naar een woning in de stad verhuisde. Een man die op stand leeft en optrekt met de plaatselijke notabelen. Het speelt in het land van mijn jeugd. De opa en de voorvaderen van Adriaan van Dis komen uit Fijnaart en ook
zijn moeder is er geboren. De Fendert noemden we in Dinteloord, waar ik tussen mijn tiende en achttiende woonde, het dorp iets verderop. Breda wordt in het boek als nabije stad genoemd en er zijn de zware klei, suikerbieten en er komen artikelen voorbij met bijvoorbeeld de kop 'Diep treurige toestanden op de coöperatieve suikerfabriek'.** De locatie klinkt daardoor regelmatig vertrouwd. De sociale stand en omgeving minder. Zijn opa Huibert heeft een bel die hij luidt als er iets gebracht moet worden door Ommie: een glas, een hapje of een maaltijd. Zij draaft dan meteen op. Ze leven samen in het huis door afstand te houden en op zijn best samen de krant te lezen. Tijdens de oorlogsjaren was de band hechter. In het huis zaten onderduikers en er was daardoor een gezamenlijk project.

De kleine Adriaan ontrafelt tijdens zijn verblijf het hele spannende verhaal van oorlog en verzet. Hij gebruikt zijn verrekijker*** Maresch om wat verborgen blijft bloot te leggen. Dat gaat van het tikkende been van een Italiaanse moeder die dagelijks voorbij komt tot de kamer in het huis waar niemand ooit komt, maar die er ruimtelijk gezien wel moet zijn. Ommie praat liever niet over die nare oorlog. Voor Adriaan, ook Sproet of Adje genoemd, is het een onderwerp van toenemend belang. De oorlog van de ouderen wordt de oorlog van de (klein) kinderen. Dat zie je daaraan. Ommie probeert met sprookjes en wijze opmerkingen de hardheid te verzachten en meestal op haar woorden te letten om het intrigerende ervan voor Adriaan niet te versterken. Tegelijkertijd haalt ze wel een leraar voor hem in huis, die ze kent van het verzet. Het is een man die er juist veel over praat en er door getormenteerd is. Het wakkert de interesse van Adje alleen maar aan.

Het boek is ook een speurtocht naar Ommie. In een park reflecteert de schrijver Van Dis op dit graven in het verleden. Het geeft hem gelegenheid zaken van toen te vergelijken met moderne ontwikkelingen en te verwijzen naar oorlogen van nu. Met name die van Rusland tegen Oekraïne voert en de steeds grotere aantallen Russisch of Oekraïens sprekende (Van Dis hoort het verschil niet) mensen die hij tegenkomt. Hij beschrijft de oorlog als spel op afstand, waarvoor de wapens op het internet geprijsd zijn, zodat je kan storten voor de gedeeltelijke aankoop:
“De collateral damage van een vernietigde kleuterschool en een paar afgeerukte armen en benen nemen de geldschieters op de koop toe. Doen? Doen of niet doen? De vraag stellen is een luxe.” Het lijkt een pleidooi voor leveren, alsof er één antwoord is, en niet een genuanceerder reactie: bijvoorbeeld het ene wapen wel, het andere niet of alleen tegen bepaalde voorwaarden. Je kan het ook luxe noemen dat wapens het debat bepalen en diplomatie veel minder. Elders in het boek wordt de atoombom op Japan het begin van het einde van de Japanse bezetting van Indonesië, “daar danken wij ons leven aan,” laat hij zijn moeder zeggen. Ook hier zijn andere inzichten mogelijk. Ommie zegt dan weer dat de angst dat de Rus komt, opgeklopt is en dat de mensen elkaar bang maken.

De genoemde afkeer van oorlog van Ommie en de geestelijke wonden van zijn vader krijgen door die reflecties een vertaling naar een oorlog in het heden. Even verder op staat de tekst Vrouw Leven Vrijheid, de slogan voor vrouwenverzet in Iran en Koerdistan (verfrissend zelfs in Perzische 'kriebels' geschreven) om aan te geven dat speldjes grotendeels verdwenen zijn, maar er nog steeds teksten voor op T-shirts zijn zoals deze tekst uit Iran of bijvoorbeeld de naam van Ajax.

Het heden en opgediepte documentteksten worden in vet gedrukt en gezet in een heel ander lettertype dan de rest van de tekst. In een film zou dit een abrupte beeldwisseling zijn van zwartwit naar kleur en ook nog eens met een andere cameravoering. Ondanks het grove onderscheid tussen de teksten, staan ze niet ver van elkaar en is er geen sprake van een gekunsteld onderscheid. De man van in de zeventig op het bankje is een oudere versie die terug kijkt naar zijn jongere ik waaruit de huidige Adriaan is gegroeid. De verbinding tussen die twee is een eerbewijs voor de invloed van Ommie op zijn leven en de band met haar.

Een boek waar het veel over oorlog gaat, vertelt met de titel naar zachtheid en een warm omhelzen al dat oorlog niet het antwoord kan zijn. Toch zijn liefde en aandacht voor wie de mens die je ontmoet minstens even grote thema's. Het boek speelt grotendeels in de jaren vijftig, maar heeft zeker ook betekenis buiten die plaats in de tijd. Je gaat van Ommie houden om hoe ze was. Ze stond klaar voor iedereen, ging moeilijkheden niet uit de weg, had wijze lessen (zoals: ontdek het kind in het gezicht van oude mensen, het kind dat mooi was en dromen had) en was een wandelend sprookjes boek met voor iedere situatie een vertelling. Overigens worden die sprookjes nog even aan de huidige normen getoetst. Bomen waren er om om te hakken, jagers die dieren doden doken regelmatig op en huizen waren levenloos, zoals haar eigen huis.

Adriaan van Dis doet het zelf ook, verhalen geven aan Hamzo en Ricardo, de jongens die de bank in het park met hem delen.
“Weet je wat verzin een opa. Dat zijn de beste,” zegt hij. “Doe je ogen dicht, dan zie je hem.” Het werkt, de straatwijze jongens doen het “heel braaf.” Ze slaan er vervolgens wel een slaatje uit. Opa's geven een zakcentje, nietwaar. Ook hij geeft de lezer wijze lessen en doet dat met woorden van de vrouw die hem opving. Volgens Ommie heeft zijn vader ondanks alles zachtheid in zijn ogen, een zachtheid die hem beangstigd, zoals zoveel mannen bang zijn voor die kwetsbaarheid. Om de oorlog in te gaan moet je die angst overwinnen of negeren. Dat het leger een man van je maakt, kan ten koste gaan van de rekruut en zijn gezinsleden. Dat spreekt zeer sterk uit deze autobioroman.

Grootvader is niet alleen een hork, maar ook laconiek, zelfs als snelheid geboden is blijft hij kalm en de de telefoon vermijden om hulp in te roepen. Waar is al die haast voor nodig?
“Zelfs een klok die stilstat geeft twee keer per dag de juist tijd,” zo geeft hij als, weliswaar mooie, dooddoener om zijn rust op te gronden. Hij zou er 92 jaar mee worden, lees ik op de stamboomsite. Maar de kleine Adriaan zou door de over-flegmatische houding van zijn opa niet gerust gesteld worden en wilde verdwijnen; uit het leven weg krimpen. “Het verlangen me te verschuilen en onzichtbaar te zijn heeft me nooit verlaten,” luidt een zin van een tekst uit het heden. Ommie zou inderdaad weer beter worden, nog tien jaar leven, en haar geruststellende houding naar anderen behouden. Ze was meer dan zacht en omarmend, ze stond voorbeeldig voor de ander en voor haar moraal. Van Dis heeft met dit werk over haar en de kwalijke gevolgen van oorlogen een teer en fijngevoelig boek geschreven.

Noten:
* Het kreeg onlangs de NS publieksprijs, maar ik las het al in september en schreef ook de bespreking toen al.
** Ik heb naar de artikelen gezocht in Delpher en op het internet, maar ze niet kunnen vinden. Naast het genoemde haalt Van Dis ook 'Schromelijk onrecht de arbeidersklasse aangedaan', uit een enveloppe met artikelen uit 1929 en 1930 over armoede en hooghartige en bikkelharde directeuren met daarin onderstreepte zinnen als 'Kapitaal en Kerk zijn broer en zus.'
*** Ook in Palmwijn krijgt de verteller een verrekijker van Susan, de protagoniste. Het was:
“Een erfstuk van haar vader.”


donderdag 28 november 2024

Gloedvolle fatsoensrakker

Een echte NVA'er,” zegt een Gentse als een vermanende opmerking komt van een voorbijganger over een voet die staat op de plek voor de fietsers bij het stoplicht. Zelf kan ik er ook wat van. Bellen op de fiets. Te hard of door rood autorijden. Er is steeds wel wat waarover ik mijn boosheid uit. Voortaan zeg ik maar tegen mezelf; “Een echte...” Dan houdt dat opgewonden standje in me misschien wel op.

Fatsoenrakker zeiden we vroeger; er hing een zweem aan van keurig, maar onbetrouwbaar. En dat wil ik niet over mezelf afroepen. Bovendien zijn er wel belangrijker zaken om je druk over te maken (vrede, millieu, klimaat, inkomens- of woningbeleid etc.) of andere juist mooie om van te genieten.

Kijk liever naar de bomen waar de blaadjes nog steeds aan hangen en het bos een rode, bruine of gele gloed geven. Zelfs als ze op de grond ligggen en peinzen of ze hun voedingsstoffen terug aan de bodem zullen geven, zelfs dan maken ze het bos nog gloedvol.

De blaadjes kwam ik tegen op weg naar familie. De terugweg werd afgerond met storm en het plaatsen van deze gedachte en wat plaatjes.

zaterdag 23 november 2024

De heilige Antonio



De heilige Antonio
is het boekenweekgeschenk voor 1998 en geschreven door Arnold Grunberg, de man met de lenige en lichte schrijfstijl. Hier schrijft hij over 't overleven van twee jonge mannen, late tieners, Paul en Tito Andino, hun moeder Raffaella en een tragisch mooie en ook tegen de klippen op zelfvoldane klasgenote.

De jongens zitten op Engelse les en willen accentloos leren praten en ze zijn betoverd door die medeleerlinge, de Kroatisc
he Kristin Andrea, die hen aan een touwtje heeft. Ze weet hoe ze verslavend kan werken. De moeder houdt dan weer aanbidders aan de lijn die haar zien in het koffiehuis waar ze werkt. Ze moeten hongerig blijven, maar niet te, zodat zij baat heeft bij de mannen die om haar heen draaien. De helft van de huisraad komt van hen. Eentje bracht zelfs een kapstok mee. Zonder al die giften is niet te leven. En zelfs dan is het inkomen van de zonen die eten bezorgen essentieel.

Grunberg schetst in vrolijke tinten een beeld van de sociale toestand in de Verenigde Staten die niet rooskleurig is. Overleven aan de Hudson, dat is het, maar opgeschreven zonder somberheid.

Ewald Stanislas Krieg
is een schrijver in bonus en een aanbidder van Rafaella die het hongeren achter zich kan laten. We kennen hem al uit Figuranten. Hij is met zelfspot ook gebaseerd op Grunberg zelf, uitgerust met weinig flatterende opmerkingen uit brieven aan Grunberg gericht, inclusief het niesen met rondvliegende klodders snot en de grappige krullen. Ewald komt vrijwel iedere dag en neemt wijn, champagne en grote dromen mee, en Gabriella is verliefd, iets wat ze niet meer zou worden. Dat had ze haar zoons verteld na de letterlijke doodslag van hun vader met een knuppel van – leve de details – eucalyptushout. Een keer een liefde van je leven hebben is genoeg, daarna worden het slappe aftreksels van die eerste, zo beweerde ze. Maar Ewald blijft zelfs slapen. Het is een vreemde vent, vinden de jongen, en ook daarom vragen ze zich af wat hun moeder doet.

Je hoeft niet lang te graven, voordat je een mooie zin in het geschenk vindt. Doe maar. Hier en daar kom je zelfs een mooi fragment tegen, zoals dat waar de moeder aan haar zoons verklaart waarom ze de liefde weer een kans geeft:
“waarom? Omdat ik moe ben. Niet moe, zoals jullie moe zijn na een nacht niet slapen, maar anders moe. Moe van de metro, moe van het douchen, moe van het tandenpoetsen, moe van het hongerig houden, moe van het opstaan, moe van het slapengaan, moe van de klanten, moe van de aanbidders. Omdat hij anders grappig is, anders dan anderen, omdat hij geld heeft, omdat-ie het graag uitgeeft, omdat ik hier weg wil, maar niet weet hoe (…) omdat in ieders leven een moment van zwakte komt. Je kunt een week sterk zijn, of drie jaar of drie maanden, maar eens komt het moment dat je zwak bent. Omdat je moe bent van het sterk zijn. Omdat niets zo vermoeiend is als altijd maar sterk zijn. Omdat je niet meer sterk wilt zijn. Omdat je jezelf wilt bedriegen. Maar niemand kan in zijn eentje zichzelf bedriegen. Je hebt er anderen bij nodig. Omdat mijn baan op een doodlopende steeg lijkt, omdat ik wil dat jullie studeren, omdat de dingen zijn gegaan, zoals ze zijn gegaan. Snap je het nu?”
Commerciële uitgav
Is dit leuk? Ja ook. Maar gelukkig – of oppervlakkig – zijn zij die dit gevoel niet herkennen, die nooit te moe zijn om te kunnen slapen. Los van het verhaal beschrijft dit in het algemeen het gevoel dat je krijgt als alles over je heen dondert en een uitweg niet lijkt te bestaan.

Hoewel de schrijver huppelt met woorden, en het verhaal flinterdun lijkt, schetst het uiteindelijk een droevig beeld. Welke wens sint Antonio voor Paul en Tito moet vervullen weten we niet. Die van Kristin lijkt een fatale. Kort na de naamdag van de heilige Antonio eindigt haar verhaal. Het verhaal over haar, het gezin Antonio, en schrijver Krieg, is verdrietig, tragisch, maar toch ook grappig en de jongens komen er mooi uit te voorschijn.

vrijdag 22 november 2024

Narrenwijsheid

 




Narrenwijsheid van J.C. Van Schagen. Het was de eerste dichtbundel die ik kocht. Voorin schreef ik:
27-4-'85

verdriet zie je niet
je bent het
soms went het
soms niet

Door deze woorden ben ik nieuwsgierig geworden naar het werk van J.C. Van Schagen.

Van Schagen schreef de twaalf pakkende woorden in de Domburgse Cahiers die hij enige jaren in eigen beheer uitgaf. Zijn vrouw, vanaf 1918 was ze 47 zijn echtgenote geweest, was een jaar eerder gestorven. Dezelfde woorden zouden bij zijn dood boven zijn eigen rouwadvertentie (20 april 1985) komen te staan.I Daar hield zijn 'Ik zal maar gaan en zijn', 'ik zal maar wandelen en toezien' en datzelfde in allerlei andere varianten op. Ophouden? Nee het ging verder op de weg waarvan geen terugkeer is, met het verzinken in de zee, suizen in de bladeren, roepen in de wind. Zo werd het in 'Voor Rogiertjes moeder' beschreven. In 'Ziekentroost' werd ditzelfde fenomeen het zijn in de grote zee, grote wind en grote aarde. In 'Passage' dan weer voedsel voor de zeedieren en in 'Gebed' wordt het verdrinken tussen de groene wieren. Leven en doorgaan zijn thema's in Narrenwijsheid en de dood hoort daar als vanzelfsprekend bij, maar is geen einde.

In bundel staan de woorden die ik voorin schreef over verdriet niet. De ontmoeting, prille liefde, samen genieten van de stille gracht met de vrouw waarvan het verdwijnen hem zoveel verdriet deed dat hij ze schreef, kwamen wel in het gedicht Meisje:

Het is stil in het lege huis nu. De middag is hoog en licht over de stad en het is klaar en koel in mijn kamer. Haar bloemen staan op tafel. Het is zo stil in mijn kamer als het bloeien van bloemen.

Voor de goede orde toen hij dit schreef leefde ze nog als jonge vrouw. Het beschrijft zo mooi hoe je iemand kan missen die ver weg is en die veel om je heen is.

Er staan twee versies in de kast: die van mij, de achtste druk van de uitgave uit 1968 en die van mijn schoonvader uit 1947.II Die van 1968 was een terugkeer naar de oorspronkelijke versie. Het is prettige poëzie. Het zijn zowel gedichten als gedichten in proza, ook wel praatpoëzie genoemd. Ik voel me er bij thuis. Is dat omdat er veel zee in voorkomt? Schelpjes en schuim op het strand. Ook ik ken die liefde daarvoor. De woorden zijn aangenaam bescheiden en wegen toch grote onderwerpen. Als het geloof of de Heer eens opduikt – en dat gebeurt nogal eens – dan stoort die niet, maar komt voorbij als idee of als een ander. Van Schagen vertelde tegen Clare Lennart dat hij niet vroom wil zijn.

Maar ‘vroomheid’ wil Van Schagen deze diepe aandacht voor zelfs het kleinste in de schepping niet genoemd hebben. ‘Geen middeleeuwse vromigheid,’ zegt hij, ‘geen vroomheid überhaupt, ik heb de pest aan vroomheid, al moet ik toegeven dat de dominees op me afkomen als vliegen op de honingpot. Ik zal hier waarschijnlijk wel levenslang tegen moeten blijven sporrelen. Misschien zal ik me nog wel eens in de pornografie begeven, alleen omdat het zo leuk zou zijn de enorme kras, die er dan in het beeld zou ontstaan.’

Het titelgedicht begint met een motto dat ontleent is aan de Ethica van Spinoza. Martinus Nijhoff vertaalde deze woorden als volgt: ‘Hij die terecht beseft, dat alle dingen uit de noodwendigheid der goddelijke natuur voortkomen en volgens de eeuwige wetten dezer natuur gebeuren, maakt geen uitzonderingen voor hetgeen vijandig, belachelijk of minderwaardig zou kunnen schijnen, en heeft met niets deernis...’ III Op een weblog over Spinoza wordt ingegaan op de precieze bron voor de tekst en de vrijheden die Van Schagen zich er mee veroorloofde. Bovendien zouden volgens dat blog de gedichten “een weinig triestige stemming” hebben. Er wordt verondersteld dat hij dan ook niet veel op had met Spinoza's motto om goed te doen en gelukkig te zijn. Die triestheid zie ik niet, wel een levenshouding die het mooie wil zien, het goede doen, de mens niet groter maken dan hij is en einde als nieuw begin zien. In het gedicht Meisje schrijft hij bijvoorbeeld: 'Als ik haar niet begrijp, is het altijd omdat ik niet eenvoudig genoeg ben.'

De bundels uit de verschillende jaren heten beide hetzelfde. Ze beginnen met dezelfde gedichten toch verschillen ze ook fors. In de 1968 uitgave staat een nawoord van de schrijver en ontbreekt een aantal gedichten en de volgorde is enigszins anders. De oude uitgave is veel mooier gedrukt, ook dat valt meteen op.

Eenden is een verhaaltje over de opkomst van strikte verboden in de duinen waardoor geen eieren meer geraapt mogen worden en wandelen moet op het pad heen en terug. Er zijn art. 461 van stafrecht borden gekomen, maar de veldwachter zoekt nog steeds naar eieren en het eigendomsrecht is dat van de bankier en de notaris. “Neem het jongetje die vreugden niet af,” merkt Van Schagen op in een tijd dat men nog niet met grote tassen de bossen inging om ze kaal te grazen en de buit voor goed geld te verkopen, maar nog steeds zouden regels mild en wijs moeten worden toegepast en niet nodeloos streng. Dat deze tekst verdween is te begrijpen, ze past minder tussen de rest. 'Zomerjurk' is een uitbundig gedicht over het kleed van zijn vrouw. Rekenschap is het gedicht wat misschien het meest ontbreekt in de nieuwe uitgave.

Rekenschap

Toen ik jong en groen was
Dacht ik mijn dwaasheid wijs.
Nu ik oud en houtig ben
Dunkt me mijn wijsheid dwaas.
Wat is wijs? wat is dwaas?
Wie is ik?
Een mensch, dat is al.
En het leven een kaleidoscoop,
Figuren, figuren, alsmaar figuren –
Ik ga maar verder,
Van figuur tot figuur,
En ben.

Het titelgedicht is verdeeld in vier delen. In deel I regent de regen op alles en iedereen en “daarom geef ik geen namen/ik ga maar en ben”. Uit deel II spreekt dat je wel heel hoogdravend kan doen, maar dat een dergelijk opstelling vaak grenzen kent zonder logica: waarom de wereld overschouwen, maar zijn de modderspatten hinderlijk?; of vol van verheven reinheid maar over de weelde van warme heupen wordt niet gesproken. Pas maar op straks schiet je bretel nog los. Deel III pleit ervoor om met risico te leven om er zo het beste uit te halen en in deel IV zit de ruimte die zo prettig is: “niets is laag, niets is bespottelijk, zelfs gij en ik niet/wij moesten maar een beetje lachen samen, als onze krachten ons begeven”.
      De 'Regen' krijgt vanuit de optiek van een blaadje ook nog een heel eigen gedicht. Voor dat blad zijn de druppels een feest.

De eersten en laatste regel uit Werkelijkheid vatten het streven naar eenvoud bij de schrijver mooi samen. Het begint met: Ik doe zaken. Het eindigt met: en ik zei: lieve God ik wil een straatsteen zijn.
Uit het gedicht 'Zee'IV wil ik de laatste strofe noemen, omdat het zo mooi is mee te leven met dat arme bange witte schuim. Soms rennen de schuimvlokken ook achter elkaar aan alsof ze een spel spelen en niet willen weten dat ze daardoor nog snelleer zullen verdwijnen.

het arme schuim is bang en wit
en het ligt almaar te bibberen aan het strand
daar heeft de zee het gebracht
nu kan het niet verder en ligt te sterven
het wil altijd nog hoger 't strand op
daar zou het gauwer sterven

'Nu' is een voorbeeld van de praatpoëzie, bijna een kort verhaaltje, maar dan toch net wat anders, met wat meer ritme. Nu gaat over de geluiden van de straat, – een kar, mussen –, rond de Coolsingel. In 'Kleine eeuwigheid,' speelt een kindje piano, terwijl ver weg in de Poolzee en kleine ijsschots omslaat. In 'Dilettant' is een kraai bij de haven aan het woord: “Wil dan vergeven, ik zal niet hinderen./Wil mij slechts dulden op mijn paaltje dan, een weifelende en lichtelijk hongerende kraai, aan het strand.” 'De sterkste,' dichter naar een gedicht dan de andere verhalende poëzie, sluit af met Schageïaanse woorden: “ik kan wachten de gang ter tijden/maar ééns, een dag, als de golven komen/zullen wij samen zijn/niet dan wat water van de grote zee”. Het is het beeld dat ook in de volgende tekst naar voren komt: “Want ik ben heengegaan en heb het witte kleed genomen.” En de allerlaatste tekst 'Ban' eindigt zo: “Grasjes zullen in zijn voegen groeien en allerhandevogeltjes zullen kwetteren om zijn kop.” Veel dood, maar triest?

Noten:
I Voorgaande gegevens haal ik uit een artikel dat kort na zijn dood in het Parool verscheen en geschreven werd door Jos van Hest: Veel meer dan 'Narrenwijsheid'; J.C. van Schagen is retour want leven mag maar even.
II Op de DNBL-site is eer een andere door
Meulenhoff in 1961 uitgegeven bundel te vinden. Het daarin afgedrukte werk is ten dele - na enig uitzuiveren hier en daar - overgenomen uit de tussen 1925 en 1953 verschenen boekjes Narrenwijsheid, Litanie, Flarden van den wind, Onderaards en Zeeuwse reflexen. Daarnaast is een aantal nog niet, of alleen in tijdschriften gepubliceerde gedichten e.d. uit de jaren 1953 tot heden opgenomen. Achttien gedichten uit de uitgave van 1947 ontbreken (Zomerjurk, Jezuiet, Nichtje, Eenden, Vader, Hij, Stilleven, Enquête, Leven, Schemering, Heimwee, Ad completorium, Hodie mecum eris, Osmose, Grashalm, Wit, Litanie en Rekenschap) in die van 1968. Andersom ontbreekt er geen (December heet er Advent).
III Dit neem ik over van '
J.C. van Schagen (1891 - 1985) Spinozaische prozagedichten 'Narrenwijsheid' op het weblog de Spinoza.
IV
Interpunctie en spelling als in Narrenwijsheid 1968.

zaterdag 16 november 2024

De zaak Beukenoot







De zaak Beukenoot*, het boekenweekgeschenk voor 1950, is geschreven door Marianne Philips. Het veroorzaakte opschudding, lees ik in een bespreking van een biografische schets over haar leven. Waaruit die opschudding bestond, vermeldt die tekst niet.

In Vrij Nederland werd gesteld dat het verhaal er toe neigde dat “justitie de vrijheid van een man, een zaak van gering belang acht. Deze strekking is in strijd met de werkelijkheid en te erger, omdat hier nergens de onwil tot het doen van recht wordt gesuggereerd, doch die vrijheid alleen maar „quantité negligeable" (te verwaarlozen) wordt geacht.

In een democratisch bestel is deze vrijheid echter een kostelijk goed. Het wekken van de indruk, dat er lichtvaardig mee wordt omgesprongen, is schadelijk en ondermijnt de democratie. (…) Naar men mag aannemen, vond de bekroning plaats op grond van literaire kwaliteiten. Dat men echter die andere zijde over het hoofd heeft gezien, is jammer".

Anderzijds krijgt de novelle ook veel lof toegezwaaid. “Zelden heeft de jury, die het jaarlijkse geschenk voor de Boekenweek beoordeeld zo'n goede keus gedaan,” werd bij voorbeeld gemeld in de Maasbode. In het Algemeen Dagblad wordt geschreven over “de zo warm-menselijke en rake novelle,” de krant haalt ook een rechter aan die de tekst naar de waarheid geschreven vond.

Noldus Beukenoot, verdient de kost voor vrouw en kinderen door zelfgemaakte schilderijtjes – die hij zelf  'gevalletjes' noemt – langs de deuren te verkopen. Hij heeft een vergunning om te venten voor Amsterdam. Elders moet het buiten het zicht gebeuren. Op een natte ochtend in november ontmoet hij bij toeval de inmiddels welgestelde jeugdvriendin Jopie. Ze koopt zijn werk voor een flink bedrag. Onderweg naar huis, bezoekt hij een kroeg, wordt stomdronken, komt op weg naar huis langs een etalage. Staat daar Jopie?

Wat er daarna gebeurde, herinnerde hij zich later vrijwel niet, maar door de aanklager wordt hij beticht van diefstal met braak. Hij trapte een ruit in (het fragment siert de aantrekkelijke omslag) en stak een roze bustehoudertje van satijn en kant in zijn zak en werd in de kraag gevat. Noldus kan zichzelf niet verdedigen; hoe leg je uit dat je beschonken was en de etalagepop aanzag voor een voormalige geliefde? Bovendien is het geen man die woorden heeft voor wat hij zoal beleeft.


De dienstdoende agent is een dienstklopper die een onvolledig en opgeklopt procesverbaal schrijft, beide met negatieve gevolgen voor de arrestant. De officier van justitie schat zichzelf te intelligent in, wil een voorbeeld stellen en heeft een tegenvaller met zijn aandelen te verwerken en overcompenseert zijn minderwaardigheidsgevoelens door zich op te blazen tot een man voor grootse zaken. Dat bepaalt de strafmaat; tien maanden is de uitspraak. Het worden er in Hoger beroep zelfs elf. En dat voor iets waar een student met een nacht cel en het betalen van de schade zou wegkomen, aldus de tekst.




De beklaagde is te dom om voor de duvel te dansen, dat merken ook zijn celgenoten die hem willen helpen. Dronkenschap een verzachtende omstandigheid, daar wil hij niet aan. Al in de eerste regels van de novelle leren we hoe beperkt zijn kennis is. Hij weet niet eens wanneer hij jarig is. Dat maakt gelijk al een slechte indruk. “Een staatsburger behoort te weten op welke dag hij volgens de registers, de hem toegevallen plaats in de samenleving heeft ingenomen.” Zo niet dan moet dat gezien worden als minachting voor de openbare orde. Noldus Beukenoot belandt in de cel en heeft een week nodig om aan zijn positie als gevangene te wennen.

Ook zijn vrouw Leen komt af en toe voorbij. Hij is niet officieel met haar getrouwd en dus mag ze hem niet bezoeken. Een pedante advocaat moet helpen. “Ik kom voor me man,” zegt ze tegen hem. Hij wijst op de regels die dat onmogelijk maken. Toen zag de man in toga “wat ieder Jordaankind kent, maar dat hij nooit had kunnen waarnemen. Hij zag een volksvrouw in furie geraken, hij zag de losbarstende, ongebreidelde woede van een mens, die het opgeeft om een mens te zijn,” zo zet Philips de vrouw neer die van haar man houdt, die een vader voor haar kinderen is en niemand ooit kwaad doet, en er nu alleen voorstaat om een inkomen te verwerven en haar kinderen op te voeden. De advocaat belooft vervolgens te helpen, maar heeft al snel geen aandacht meer voor de kwestie. Zelfs als hij moet pleiten, beseft hij niet helemaal dat hij voor de aan hem toevertrouwde verdachte moet opkomen. Als het eindelijk beter lijkt te gaan in de zaak Beukenoot, zijn er weer kleine dingen die mis lopen. Een verzachtend rapport van de reclassering raakt bijvoorbeeld zoek. Als er eindelijk een vervangend rapport is kan dat niet meer meegenomen worden ten dienste van een clemente beslissing.

De advocaat-generaal doet nog zijn best voor hem, maar stuit op de president van de rechtbank die zegt: “als fouten in de rechtspleging eenmaal onherstelbaar zijn, moeten ze niet openbaar worden gemaakt.” De Advocaat-generaal probeert het met: maar verbeteringen kunnen alleen in de openbaarheid ontstaan en niet in de doofpot.” Toch zal ook hij zijn inzet staken voor de man die nog geen vlieg kwaad deed en zonder strafblad was. De venter van schilderijtjes is uiteindelijk bijna een jaar van zijn leven met vrouw en kinderen kwijt en zijn onbevangenheid verloren door toeval en slordigheden bij Justitie. De samenvatting** bij de hernieuwde uitgave uit 2019 merkt op: “Met De zaak Beukenoot doet ze [Marianne Philips] een literaire aanval op de klassenjustitie in de Nederlandse rechtspraak, en deze frisse, psychologische novelle blijkt na meer dan vijftig jaar nog altijd actueel.”

Andersom is het juist dit aspect waarop kritiek kwam. “Hoewel met fluwelen pen geschreven bevat dit boekje een dosis vergift, dat doet denken aan propaganda voor de leer der klassenjustitie,” aldus het Tweede Kamerlid voor de Christelijke Historische Unie (CHU) Frits van de Wetering. Toch lijkt het alsof de conservatieve uitleg het zou verliezen van de vernieuwende visie, waar kritiek op de rechtspraak niet meer op taboes stuitte. Al snel wordt het verhaal van Beukenoot aangehaald als metafoor voor andere dwalingen binnen de overheid. De Coornhert Liga zou het boekje in de jaren zeventig weer in de schijnwerpers zetten in haar campagne voor betere rechtspraak. In 2014 zou het geschenk nog worden aangehaald in een rechtzaak in verband met een onrechtmatige gevangenisstraf.

Marianne Philips schreef het boek ¾ eeuw geleden met moeite op haar ziekbed, maar niet tevergeefs: het zou nog lang betekenis hebben.*** Dwalingen bij Justitie zijn nog steeds niet verdwenen, en nog steeds horen die niet in de doofpot. Nog steeds is recht niet voor allen gelijk, maar is er sprake van klassenjustitie – bedoeld of onbedoeld – en nog steeds moet dit worden onderzocht en aan de kaak worden gesteld. Meeleven met Noldus Beukenoot kan helpen dit te beseffen.



Noten:
* De zaak beukenoot is te vinden op de website van de Nederlandse Bibliotheek als pdf, txt, epub of als scan. De tekeningen zijn van C.J. (Kees) Kelfkens.
** In die samenvatting staat dat Marianne Philips al eerder een beoekenweekgeschenk schreef. Dat is onjuist. Ze schreef wel een van de drie novelles in het geschenk van 1938 : De koningsweg.
*** Zie bijvoorbeeld: Rechtspleging en rechtsbescherming Liber amicorum voor prof. dr. Leny E. de Groot-van Leeuwen; Eerste bedrijf - Beukenoot en Crainquebille, slachtoffers van rechtspraak die het individu , AA 2008, 308 (J. Leijten) in Ars Aequi, 10 april 2008.


woensdag 13 november 2024

Niet alleen

 





Het was een bijzondere tocht. Niet alleen, omdat ik nooit op maandag naar het strand fiets. Deze week had ik wat op dinsdag en woensdag en dat zorgde voor die keus. Niet alleen was het bijzonder, omdat er naast me nog een man zijn kleren uittrok en in zee weg zwom. Het was eb en hij kwam daardoor wat zuidelijker weer het water uit. Ook niet omdat ik mijn fietssleutel verloor en een heel circus op poten moest zetten (met wat hulp) om mijn fiets weer mee naar huis te kunnen nemen. Die operatie doet me nu, twee dagen later nog pijn. (Na het schrijven realiserde ik me dat mijn oog al een paar dagen geen pijn heeft gedaan. Dat is dan weer mooi.)

Eigenlijk had ik bedacht wat foto's te maken in verband met wat choreograaf Yoann Bourgeois in het programma Podium Dans zei. De zee is net als de bergen een buitenproportionele ruimte die de menselijke maat overstijgt en daarmee de mens weer terug op zijn plekje in het geheel zet. Het maakte voor mij duidelijk waarom de sporen van auto's (en zelfs fietsen) op het strand me zo tegenstaan; ze zijn de tekens van een claim op die enorme ruimte die daardoor beperkter wordt en zo veel schoonheid verliest.

Op veel plekken kan je er voor kiezen om de andere kant op te kijken als de je blik anders op iets lelijks valt. De foto van Tata, maakte ik bijvoorbeeld op dezelfde plek als de foto van 't duin, 't gras en 't tegenlicht.
Soms is menselijke rommel juist wel mooi. Maar aan het strand wil je dat de blik vrij kan zijn in de weidse omgeving die altijd beweegt.

Onderweg naar mijn reserve fietssleutel kan ik het niet laten om een foto te maken van de gevallen boom. Het is bijna een jaar geleden en ik mis de man, ook gestaag en toch ook vrij snel gevallen, nog steeds regelmatig. Eigenlijk had ik me voorgenomen daarover niet dramatisch te doen.




zaterdag 9 november 2024

Tar baby


Toni Morrison schreef met Tar Baby een liefdesaffaire tussen Jadine en Son, twee zwarte Amerikanen uit verschillende werelden. Jadine is een aan de Sorbonne-afgestudeerd kunsthistorica en fotomodel. Ze werd in haar opleidingscarrière ondersteund door de Streets, een rijke blanke familie, waarvan de man leeft op een eiland in de Caraïben, een plek waar zijn vrouw hem slechts af-en-toe en met tegenzin bezoekt. Son is een vrijgevochten man, die een ander soort Engels spreekt en aanspoelt bij het landgoed van de Streets en daar als stiekeme indringer in huis eten zoekt. Nadat hij in een kast ontdekt is, ontwikkelt zich een band tussen hem en Jadine. Als ze terug zijn in de Verenigde Staten ontdekken de geliefden dat de kloof tussen hen te groot is om te overbruggen.

Jadine is een kosmopoliet en Son is opgegroeid in een klein bekrompen en benauwend dorp in Florida. Een verschil in culturele achtergrond kan botsen en een relatie verstorende rol spelen. Tar Baby is dan ook meer dan een liefdesverhaal, het is zelfs geen verhaaltje, maar een zoektocht naar hoe mensen van verschillende kleur, gender, culturele achtergrond en klasse kunnen samenleven of juist niet.

De vrouw die me het boek gaf, zei dat ze het verhaal over de Tar Baby had opgezocht. Van YouTube haal ik zelf een voorgelezen Broer Konijn versie uit de pre-Disney tijd. De pop van teer zit er aan de kant van de weg om met zijn plakkende lijf het slimme konijn te vangen .

Bespreking gaat verder onder youtube



In het verhaal komt zwart als teer al snel langs. Jadine loopt door een supermarkt waar iedereen als aan de grond genageld in de gangen tussen de schappen staat als een vrouw voorbij komt. Waarom? Is het haar lengte of de huid die als teer tegen de kanarie gele jurk afsteekt? Die vrouw koopt tegen de regels in drie eieren die ze uit een doos haalt, ze betaalt naar eigen inschatting en wandelt vervolgens onverstoorbaar de winkel uit. Is dit de pop van teer uit de titel? Vrijwel aan het eind van het boek keert de vrouw in het geel met drie eieren nog eens terug als een van de vele vrouwelijke rivalen die Son ook willen winnen en als beangstigende geesten Jadines kamer vullen. Maar willen die geestverschijningen wel iemand strikken?

Jadine heeft harde noten te kraken. Ze moet de man kiezen die ze wil trouwen. Een van de kandidaten steekt er boven uit; hij is slim, grappig en sexy. Toch twijfelt ze. Wil hij mij of wil hij een zwart meisje, dat wil zeggen elk zwart meisje dat op mij lijkt? “En wat zal er gebeuren als hij erachter komt dat ik oorringen haat, dat ik mijn haar niet hoef te ontkroezen, dat ik Mingus slaapverwekkend vind, en dat ik soms uit mijn huid wil kruipen en alleen de persoon binnenin wil zijn – niet Amerikaans – niet zwart – slechts mezelf.” En dan komt ook Son nog voorbij.
   Jadine past overduidelijk niet in een mal. Ze is goed opgeleid. Een vrouw van de wereld. Iemand die het gemaakt heeft, met hulp van een witte, puissant rijke man, de snoepfabrikant Valerian Street, waarbij haar oom Sidney en tante Odine in dienst zijn als bediende en kokkin. Zij zijn het ook die haar opvoedden toen ze wees was geworden en haar bijstonden waar ze konden. Dat was de reden dat ze in het huishouden van Street terecht kwam.

Zwartwitschema's passen het hele boek van Morrison niet. Ja er is witte dominantie en zwarte onderdanigheid. Maar ook dat blijkt opeens schone schijn. De lagen worden afgepeld. Je geliefde pijn doen komt bij verschillende personages voor, angst om te moeten confronteren wat je waarnam legde een tol op vrijheid, en rijkdom veranderde in verveling en apathie. Toch blijven ook gijkte misstanden niet onbesproken, sterker nog ze komen duidelijk naar voren. Het zijn met name Nadine en Son die dat onrecht met kracht naar voren brengen. Het is de wereld waar ze vandaan komen en toe behoren die door deze misstanden gevangen bleef. Er is kritiek op handelen uit een positie van (witte) macht. Maar het aankaarten van de wantoestanden zijn niet de laatste woorden. Er worden mensen beschreven, geen clichés.

Het boek levert vanaf het begin zinnen om zachtjes op te kauwen, van je ene in de andere hand te laten glijden of in ieder geval met aandacht nog eens over te lezen. “Ze gaven haar zorg, maar onthielden haar aandacht,” schrijft Morrison in de introductie van een andere schone, Margaret Street, als het over haar ouders gaat. Ze is de witte vrouw van de industrieel. Margarets ouders gaven hun energie aan de andere kinderen en wat ze overhielden gebruikten ze om de problemen te overleven in het land waar ze zich niet welkom voelden als ordinaire bewoners van een woonwagen. Ook hier geen geijkt patroon. Er is immers niet één identiteit waarop mensen de maat genomen wordt, maar meerdere identiteiten.

Dat Margaret geen emotionele steun van haar ouders (en niet van haar man) kreeg is tevens een verklaring voor haar latere gedrag als jonge vrouw en moeder. Ze is onzeker geworden en alleen in het gezelschap van haar zoon Michael is ze rustig en aandachtig. Ook hierbij zijn de achterliggende gebeurtenissen ironisch en paradoxaal. Rechtlijnigheid is niet de stijl van schrijven die Morrison in Tar Baby hanteert. Het is eerder zo dat na iedere bocht nog een andere kromming op kan duiken in de vorm van een nieuwe visie op gebeurtenissen, een onverwachte draai in het verhaal, loskomende opstandigheid etc.

Onverwacht zijn ook de ollieballen (sic!) die opduiken als gerecht met koffie en brandy op kerstavond. Ze worden gemaakt van gist, eieren, melk, suiker, citroen , bloem, rozijnen, appels en boter. Het zijn een soort Nederlandse donuts zonder gat. Het is een traditional in de familie van Valerian. Het bakken ervan wordt besproken op een moment dat het leven niet stuk lijkt te kunnen.
    Dan bloeit ook de hydrangea eindelijk (ook in het Engels meestal hortensia genoemd), omdat Son wist hoe hij ze aan het bloeien moest krijgen. Onverwachte kennis bij hem, maar als man van het land wist hij dat.

Ook Margaret wordt een Tar Baby, een “val aan de kant van de weg” genoemd. Het zwarte van het teer blijkt niet het zwart van de huid. Ook een witte vrouw kan een teerpoppetje zijn. Later komt er nog een fictieve Tar Baby voorbij, in een beledigende metafoor voor Valerian, die alleen zogenaamd de opvoeding van Jadine voor zijn rekening nam, terwijl dit eigenlijk werd gedaan door oom en tante die verder niet voor vol werden aangezien.

De Tar Baby die Broer Konijn uit de clip treft langs de kant van de weg heb ik niet gevonden in het boek. De uit woede geboren versie van Son voor Valerian komt nog het dichtst bij. Jadine ontkende echter furieus dat dit stempel klopte. Het spoort ook niet met de kleefpop zoals Morrison die zelf verwoordde tijdens een interview (geciteerd op wiki):
Tar Baby is een naam (…) die witte mensen geven aan zwarte kinderen, zwarte meisjes, herinner ik me. Maar een teer put is ook een heilige plaats geweest, of op zijn minst een belangrijke plek, omdat teer werd gebruikt om te bouwen.
Het hield zaken bij elkaar, zoals het biezen mandje van Mozes en de piramides.
Voor mij betekent de tar baby de zwarte vrouwen die de dingen bijeen houden.
— interview met Morrison door Karin L. Badt (1995)
De Tar Baby heeft in het verhaal van Morrison een nieuwe betekenis gekregen. Van de negatieve connotatie met een mormel voor valse streken naar een positieve. Waren de vrouwen die als geestverschijningen opdoken in de kamer van Jadine, een kamer zonder ramen die voelde als gevangenis, geen bedreiging, maar een waarschuwing? Gaven ze een aanwijzing om juist niet opgesloten te raken? Te leven. Het is een boek vol vragen en af-en-toe een antwoord.

Het draait vooral om het verschil in identiteiten van de personages. Wat betekent dit voor de mensen zelf en de verhoudingen tussen hen? Waarom weet niemand dat de tuinman Gideon heet en is zijn roepnaam Tuinman alsof hij geen persoon maar zijn functie is. Het zwarte personeel lijkt sowieso meer op een meubelstuk of apparaat in de huishouding, dan dat ze als mensen met rechten en een leven worden gezien. Je van hen ontdoen als ze niet helemaal in de pas lopen kan ook, net als bij een oude koelkast. Ook dat schema sneuvelt dan weer elders in het verhaal. Margaret en Ondine konden samen wel fijn roddelen en dat blijven ze doen ook toen ontslag meer voor de hand lag en verwacht werd. Dat amicale contact lukte lange tijd niet meer door wat daar tussen hen in kwam en dat was geen zwartwit kwestie. En werd ook Son door zijn vader niet zoon genoemd: naar zijn functie?

Jadine, Son en de Streets (man, vrouw en hun zoon) gaan de kant op die van hen verwacht kan worden en zo blijken de clichés weer overeind te staan als ijzeren frames waar het leven zich al snel naar voegt. Voor Son zijn het geen waarschuwende vrouwen, maar ruiters die door de Moerassen en heuvels van het Caraïbisch eiland trekken, “kattaklop, kattaklop, kattakattaklop”. Even leek het anders te kunnen gaan. Maar daar zijn we nog niet.

woensdag 6 november 2024

Verzameling oorlogsmonumenten in Noordwijk


Er staat een vrouw op een sokkel. Ze valt op door haar devote houding; een onderdanige vrouw. Ik stap van mijn fiets om haar beter te bekijken. Het eerste wat ik zie is een paaltje waarop zij die in in 1945-1950 orde en rust gingen verdedigen in Indië worden herdacht. Apa? Wat?

Met deze tekst in het hoofd kijk ik dan ook naar het veel grotere beeld met de tekst 'Uw wil geschiede' voorop onder het beeld en aan de zijkant: 'het offer der gevallenen wordt het onze'. Het maakt me boos. Hoe kan je in 2024 zo'n monument voor de koloniale oorlog laten staan zonder begeleidende tekst. De mannen gingen niet voor vrede en rust, dat was de leugen van de politionele acties die inging tegen de onafhankelijkheid die in Indonesië was uitgeroepen. Er naast staat dan nog een steen met de namen van weggevoerde joden.

Thuis blijkt het om drie monumenten te gaan, die bij elkaar zijn geplaatst. De vrouw is er in 1952 gekomen als monument om de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog te herdenken. Ondanks de op het gebed Onze Vader geïnspireerde tekst niet met instemming van iedereen. Immers blote vrouwenborsten: dat kon niet.
“Bij de onthulling op 15 november 1952 kwam de rooms-katholieke geestelijkheid niet opdagen, de hervormde en gereformeerde predikanten kwamen pas na de plechtigheid,” wordt gemeld op wiki.

Het monument om de weggevoerde joodse mensen, bij naam genoemd, te herdenken is er in 2014 komen te staan. En dat voor de Indië-gangers in 2001. Het zijn oorlogsmonumenten met een zeer uiteenlopende betekenis. Om het oneerbiedig te zeggen: 'n soort meubelboulevard voor oorlogsmunumenten, lekker praktisch. Je moet ze wel op zichzelf beoordelen. Je kan als je dat doet ook beter op de precieze tekst letten, want die doet er toe. De
oorspronkelijke tekst op het monument, 'VOOR ORDE EN VREDE', is later gewijzigd in de tekst 'VOOR HERSTEL VAN ORDE EN VREDE, NAAR NEDERLANDS-INDIË GEZONDEN, IN INDONESIË GEBLEVEN 1945-1950'.

De mannen zijn door de
Regering (grotendeels KVP en PvdA) gestuurd om die koloniale oorlog te vechten; ze zijn gezonden. Velen hebben geweigerd (6.000 Indië weigeraars, beschreven in Er waren er die niet gingen en dan was er nog de groep die een beroep deed op de Wet Gewetensbezwaarden 4.000 hielden dat na zware druk vol), maar het overgrote deel ging wel. In totaal zette Nederland ruim 200.000 militairen in. De resultaten van die oorlogsjaren waren uitstel van de onafhankelijkheid, jaren geweld en ellende en een versteviging van de positie van de Indonesische krijgsmacht in de interne politiek. In 1949 werd door Nederland eindelijk de soevereiniteit overdragen en de gesneuvelde soldaten bleven in Indonesië.

Vanuit een diplomatieke positie in een controversieel deel van de Nederlandse geschiedenis is de tekst misschien uit te leggen, en ze spaart kool en geit, maar dat de militairen voor herstel van orde en vrede werden gestuurd is misschien waar, en in augustus 1945 anders van betekenis dan in 1946-1949, maar in wiens belang was dat die orde en 'Operatie product' zoals de eerste politionele actie werd genoemd? Het woord orde zou later in de Indonesische geschiedenis (Orde baru/Nieuwe Orde) ook geen positieve klank hebben. Zij die de vier mannen stuurden, die in de Republiek Indonesië achterbleven, maakten een verkeerde keus met grote consequenties, dat blijft hier helemaal buiten beeld.

zaterdag 2 november 2024

De erfenis


De erfenis
door Conny Palmen was het presentje aan de boekenkoper in 1999. Het verhaal begint, zoals wel meer romans en novelles, op een begrafenis. Hier ging het om die van schrijfster Lotte Inden, die door een verlammende spierziekte geveld werd. Het hart is een spier, vermeldt de tekst, de dodelijk afloop was dan ook onvermijdelijk.

De verteller is een jonge man, Max, die door Lotte in dienst is genomen om voor haar te zorgen, secretaris te zijn, chauffeur, intellectuele steun en toeverlaat, en nog zo wat. Hij woont op twee hoog aan de gracht, zij op de verdieping daaronder. Max helpt ook bij de opzet van de structuur van een boek over doorgeven en voortdenken (we staan immers op de schouders van voorgangers) dat Lotte wil schrijven. Zij rust daarbij op Max. Hij rijdt een paar maal – eerst afwisselend met haar, later alleen hij – naar het tweede huis in Bretange.

Het verhaal is enorm gestructureerd, zoals ook het leven van de schrijfster dat is. Ze heeft tijdens haar leven een encyclopedie van wat ze dacht en meemaakte aangelegd. Alles is ordelijk opborgen onder lemma's, zoals bijvoorbeeld liefde met verwijzingen naar treffende passages in literatuur en filosofie en vaak ook een zelf geschreven tekst of bijvoorbeeld een brief van haar moeder.

Het duurt lang voordat ik niet meer verbaast ben als ik weer lees dat Max een man is en niet, zoals hij zich in mijn hoofd zette, een vrouw. Veel meer dan dat raakt het boek me niet. Het verhaal over een schrijfster – die teveel rookt – en haar 'erfelijk materiaal', leest weg en beklijft niet.

De vorm zorgt ervoor dat gedachten zeer precies uitgewerkt kunnen worden. Die gaan  over verschijnselen in een mensenleven, de ontwikkeling van de cultuur en geschiedenis, en zelfs over een massamoordenaar. Maar de afstand blijft. Het is alsof het geschenk niet voor mij geschreven is, maar voor anderen in het kleine stukje Amsterdam rond de grachten, waar mensen hoogwaardige cultuur ademen en uitschrijven.
De erfenis is gebeiteld in steen, vastgelegd in ordners en doet diepzinnig zonder dat werkelijk te zijn. Palmen woont en werkt op 5 minuten fietsen van waar ik woon, maar haar schrijven staat zeemijlen ver van me af. De novelle heeft die afstand alleen maar groter gemaakt.
– Martin Broek, Foto & Oprisping
Voor wie in plaats van mijn gratis mening toch liever een positieve opmerking over het boekje wil lezen, haal ik een paar aanprijzingen van de webpagina van de schrijfster.

“Een bijzondere, diepzinnige, ontroerende novelle.”
– Hans Warren, Provinciale Zeeuwse Courant

“Ik heb De erfenis gelezen en ik vind het een heel leesbaar, goed boekje. Het valt niet uit te leggen waarom het een mooi boek is.”
– Harry Mulisch, De Nieuwe Revu

“Prachtige ideeën over schrijven, durf, originaliteit.”
– Flair

“Gelukkig is De erfenis weer eens een Boekenweekgeschenk dat ergens over gaat.
– Menno Schenke, Algemeen Dagblad

Blijkbaar kan de Grachtengordel pedanterie ook in een van oorsprong Rotterdamse krant opduiken. Alleen al in de drie jaren ervoor verschenen geschenken die wel degelijk ergens over gingen: zoals Palmwijn van Van Dis; Want dit is mijn lichaam door Renate Dorrestijn; en De heilige Antonio van Armold Grunberg.