Drieëndertig schrijvers deden mee aan het geschenk. Toch stelt de Commissie voor de Boekenweek dat er genodigden zijn die aan de “invitatie geen gehoor hebben gegeven.” De deelnemers kwamen uit een brede waaier aan disciplines (dichters, romanciers, schrijvers voor kinderen en essayisten). Het geschenk heeft een duidelijke opzet, zo zet C.J. Kelk (we komen hem ook in 1933 en 1934 tegen) uiteen. Er is schriftelijk interview in de vorm van vijf vragen:
I Hoe kwam U tot het schrijven van uwVolgens Kelk is er een grote variatie in de antwoorden. Sommigen vinden de vragen zelfs onbescheiden.
eerste boek?
II Voor welk uwer boeken hebt U een
voorliefde en om welke reden?
III Wilt ge ons iets vertellen van uw
liefhebberijen?
IV Wilt ge ons reeds iets ontsluiten omtrent uw toekomst
plannen?
V Hoe denkt U over onzen modernen tijd?
Tekst loopt door na tabel.
De schrijvers zijn in het geschenk opgenomen op alfabetische volgorde |
|||
1 |
K.J.L.
Alberdingk Thijm
(foto p. 10a*) komt eerst. Hij schreef onder het pseudoniem
Lodewijk
van Deyssel.
De letterkundige wilde literatuur schrijven die wat in de
omringende landen werd geschreven overtrof. De stijl van de Franse
literatuur was destijds de beste volgens hem. Die werd echter door anderen overgenomen en overtroffen: “zóó
begrepen, dat een betere dan de Fransche stijl werd gevonden.” |
||
2 |
Jo van Ammers-Küller (foto op p. 10b) maakt zich er anders van af. Ze zond een fragment uit: De appel en Eva (pdf van de tekst) met een mooie omslag. Een boek dat in 1932 uitkwam. Het fragment in het geschenk handelt in Parijs met veel aandacht voor chique, bont (marter, witte vos, chinchilla), brokaat, mannequins, mode, spiegels en kroonluchters. Het boek zelf begint met: “De groote Indische mailboot, die voor zonsondergang de haven van Genua moest binnen loopen, was drie mijlen van de kust, in zicht van de witte stad en de grijsblauwe bergen erachter, voor anker gegaan.” Het was de reactie op een vorm van draconisch machtsvertoon waar Mussolini's satellieten van hielden: het meteen de haven aandoen te verbieden. Het is 1932. Even struikel ik over een zin die ik toevallig zie staan: “Ik ken haar (...) ze is een oude Jodin, dom en mateloos arrogant,” maar dat is de enige treffer die in de roman naar joden verwijst en dergelijke types heb je overal. De bijdrage sluit af met een bibliografie. |
||
3 |
Ook Kees
van Bruggen (foto p. 28a) haalt
iets uit eigen werk dat nog moet verschijnen, meer precies uit Peter
Puttel. Het is een fragment dat ergens achter in het dikke boek over hem
moet komen. Het boek kwam er niet (tenminste ik vind geen
spoor), wel verschenen her-en-der verhalen over de held en
levensgenieter, zowel in Nederland als in Indië. Van
letterkundige
tijdschriften tot de Sumatra
post, via de
Locomotief, de Indische
Courant, Algemeen
Handelsblad, naar het
Winterboek en in het Geschenk
natuurlijk. Peter Puttel was alom en duidelijk Van Bruggens speeltje. |
||
4 |
Het boek is er echt gekomen en contact met Kuyper had hij als jongen gehad, zo beschreef hij ook al 12 jaar eerder en ook de misstap bij het vragen naar een aanbeveling komt daarin al aan de orde. Brusse stierf in 1941 in Groet waar hij begraven ligt. |
||
5 |
Cor Bruijn
(foto
op p. 26b) heeft
het al moeilijk met het bepalen van wat een boek is. Laat staan
dat hij een antwoord heeft op vraag I. Hij kwam tenslotte met zijn
laatste boek als eerste, omdat dit een boek is zoals hij denkt dat
de Comissie een boek bedoelde. Zijn bijdrage vertelt dat een genoemd
woonhuis van Keteltje, de Lorzie, echt heeft bestaan. Nu staan er
vier nette burgerhuisjes die hun gevels in de Zaan spiegelen. |
||
6 |
H.G.
Cannegieter (foto
op p. 26c) vertelt over zijn bekendste boek, waaraan hij het
minste werk heeft moeten besteden, omdat grootvader een
schuttersdagboek over de Tiendaagschen
Veldtocht naliet dat de basis ervoor vormde. Het boek was
getiteld Grootvader's
Glorie.
Ironisch vertelt hij over de trouwe lezeres die zijn stukken moet gaan missen. Waarom, vraagt hij. Het gratis krantje waarin ze verschijnen, gaat een gulden per jaar kosten, is haar antwoord en “Ja mevrouw twee cent per artikel, dat is waarlijk te veel,” daarop het zijne. Mocht je hem willen belonen voor zijn schrijverijen dan volstaan grammofoonplaten en Groninger koek, zo meldt hij. De vraag over de moderne tijd wordt beantwoord met een korte beschrijving van de levens- en wereldbeschouwingen in zijn boeken. |
||
7 |
Antoon Coolen (foto op p. 26d) worstelt ook al met de vragen. De vraag naar zijn toekomstplannen leidt tot een breedsprakig antwoord. Deel daarvan is dat hij laat weten een boek te willen schrijver over Jeroen Bosch. Voor Coolen zit de toekomst er al ruim 60 jaar op. De goede moordenaar droeg hij aan de schilder op. Veel verder is het niet gekomen, zo constateert ook een promovenda al aan de universiteit van Nijmegen (1941) in haar proefschrift. | ||
8 |
De naam
Anthonie
Donker (foto
op p. 42a) ken
ik ook al uit de geschenken van 1933
en 1934.
De vijver waarin gevist wordt is blijkbaar uitermate
overzichtelijk. Cannegieter ging in zijn bijdrage in op het
verschijnsel valse bescheidenheid. Donker vindt dat een schrijver
ook gewoon een mens is en zich niet moet willen onderscheiden door
flapdas (wat dat ook mag zijn) en flambard. Even blader ik door naar zijn portret waar hij in driedelig kostuum op staat en met net zo'n das als Han Born, de man van Wina, die kennelijk een flapdas droeg. Maar goed Donker is niet van het soort kunstenaar, zo'n soort bestaat immers niet, maar een sensibel mens zo wil hij laten weten. Hij had als schrijver baat bij het dienen in de marine en bezoeken aan het volkshuis en stelt: “Komt het ooit tot ontwapening, dan moet men het enige goede van het militarisme behouden: onderwerping aan het gezag (...)”. Kort daarna wordt een vergelijking tussen communisme en Duits nationaalsocialisme gemaakt, die zich verhouden als ernst tot kwajongenswerk en zo meandert het artikel met veel pseudo wijsheden naar een bibliografie. |
||
9 |
De
Druivenplukkers van A.
den Doolaard (foto
op p. 42b) – het pseudoniem van C. Spoelstra Jr. – reist hier
momenteel door het huis. Door een eerder ontmoeting met hem in een
boekenweekgeschenk (1934) haalde mijn partner het uit de kast. Den
Doolaard verklaarde het tot zijn lievelingsboek. Hij houdt van de
verhalen die er in zijn verwerkt, maar die volgens de critici
juist de compositie schaden. Hij ziet ze als de bos bloemen op
tafel, die de harmonie van de kamer verzwakt. Maar als de
duindoorntakken op straat gegooid worden, is de kamer niet alleen
volmaakter, maar ook armer. De schrijver stelt dat hij bezeten is door een grimmige mensenliefde en dat dit is waarom hij oorlog en militarisme haat. Op de foto zit hij op een wit paard. Zo wil hij ook naar India reizen. Niet met een vliegmachine, maar te voet en met rijdieren. Niet toen al om milieuredenen, maar omdat dit destijds de enige manier was om onder het volk te komen. |
||
10 |
Voor
het geschenk van 1933 schreef Gerard
van Eckeren (foto op p. 58a) het verhaal over Carrie van Bruggen (de
voormalige echtgenote van Kees van Bruggen). Hier komt hij zelf
aan het woord over zijn beste boek, Ida
Westerman. Volgens
velen een Christelijke roman. Volgens de schrijver zelf een boek
dat stelt dat ieder mens zijn vaste en diepste overtuiging moet
volgen, wil hij aan zijn bestemming voldoen, zelfs als daar veel
voor achtergelaten moet worden. Intussen krijgt vrijdenker Johan Vermeer een sneer; over diens “onwijsgerige wijsgerigheid” zijn we volgens Van Eckeren gelukkig al weer zowat heen. Er is bijna geen spoor van Vermer over. Zelfs bij de Vrije Gedachte vind ik hem niet. Maar of dat veel zegt?! Daar is ook geen spoor meer van Joop van Dongen; de man uit die kringen die ik zo graag ontmoette. Je bent als mens snel vergeten. Zelfs wie schrijft blijft maar moeilijk vindbaar. Van Eckeren bleef wel en belande tussen een kaft op mijn buro. |
||
11 |
Jan
Feith (foto op p. 58b) stelt dat hij vrijwel nooit hulp heeft gekregen
op zijn schrijverspad. Zelfs het uitgeven van zijn reisbrieven
uit 1894 die zijn tocht naar Griekenland en Klein-Azië door zijn ouders, onder de titel Naar
de Levant, is eerder 'n vergeef'lijke gril van zijn ouders dan behulpzaam
geweest. Is. Querido die hielp hem wel en verhief zijn schetsen
tot die van een kunstenaar. Anderzijds haalde de “slap-wrangen
kritikaster Mr. Coenen”
het werk naar beneden: “in
dit dikke boek (…) komen werkelijk enkele bladzijden voor, welke
aan literatuur zouden doen denken,” schreef
die. Schrijvende tijdgenoten hielden zich volgens Feith bezig met het produceren van 'recensies'. |
||
12 |
De eerste gedrukte roman van Anna van Gogh-Kaulbach was zeker niet het eerste boek dat ze schreef. Als bakvis – zo noemt ze zichzelf – schreef ze kinderlijke romantiek gestameld in hulpeloze woorden en zinnen, wederom volgens de schrijfster zelf. Een latere poging groeide haar boven het hoofd, doordat de techniek van het ordenen nog ontbrak. Maar van fouten werd geleerd en zo is Albert Overberg geschreven onder het pseudoniem Wilhelmina Reybach, “onbeholpen geschreven, maar lang niet slecht ontvangen”, aldus Van Gogh zelf. Ze schreef romans (achttien worden er genoemd), toneel (vijf stukken) en kinderboeken (wederom een vijftal). | ||
13 |
Van J. Greshoff (foto op p. 58c) neem ik alleen een citaat: “Wie tevreden is met wat hij ìs en met hetgeen hij heeft is een mossel. Alleen de Ontevredenen leiden een menschwaardig bestaan.” | ||
14 |
Met
K. Norel en W.G.
Van de Hulst (foto op p. 58d) ben ik groot geworden. Er waren wel anderen, maar
deze schrijvers voor het Christelijk volksdeel waren
onvermijdbaar. In de Grote Kerk van Maassluis kreeg je met kerst
een papieren tasje met wat snoep, een mandarijn en een boekje
(grote kans dat dit door Van der Hulst geschreven was). De man had
de boekenweek nauwelijks nodig om zijn werk te verkopen.
Zondagsscholen waren veel belangrijker voor zijn afzet. W.G. Van der Hulst schreef zijn eerste onvoltooid boek toen hij elf was. Er was prake van een enge monnik en gegil achter een ijzeren deur. Elke dag werd met potlooot een stuk geschreven. Het eindigde bij een kerkbrand. De jonge Van der Hulst zag het branden, maar kon dit niet verwoorden. Daar stopte het schrijven. Het boek is verdwenen. Hij vindt Peerke en zijn kameraden zijn beste boek. Een versleten versie van mijn vader (hij was 16 jaar oud toen het uitkwam) staat hier nog steeds in de kast. Ik zie Peerke nog liggen op zijn bed en ik hoef het niet te pakken om de vooral eigele omslag met donkere tekening voor me te zien. Peerke was ook het moeilijkste boek om te schrijven, aldus de schrijver, omdat de held stierf. |
||
15 |
D.
TH.
Jaarsma (foto
op p. 74a) schreef een theaterdialoog over
het lezen, een gesprek dat plaatsvindt voor een boekhandel. Het gaat tussen de
enthousiaste lezeres en de redelijke scepticus. De eerste pleit voor veel lezen. De tweede voor minder vluchtig lezen; voor het over boeken denken, peinzen en niet vooral erover praten. De lezeres stelt dat je op de hoogte moet blijven en dus veel verwerken. De scepticus stelt dat men meer leest, als men wat minder leest. Ondertussen komt de auteur voorbij, Jaarsma zelf. Hij overweegt: de een koopt en leest boeken, en vergeet misschien soms de mensen. De ander gaat onder de mensen, tracht te lezen en vergeet soms het boek. Intussen beantwoord hij in dit stukje ook de vragen van de Commissie. |
||
16 |
Hendrika was de schoondochter van Abraham Kuyper en getrouwd met zijn zoon, de dominee Abraham Kuyper jr. Of er ook een band is naar Van Oordt, de baggeronderneming? Niet gevonden. |
||
17 |
Als ik de naam lees dan denk ik niet meteen
aan een vrouw, Top Naeff (foto
op p. 90a). Het is
het pseudoniem van A. van Rhyn-Naeff die in 1878 werd geboren in
Dordrecht. Ze schreef haar eerste boek door het werk van Tine
van Berken als voorbeeld te nemen. Berken was
de eerste en de beste in het genre meisjesboek, aldus Naeff. Ze
dacht dit kan ik ook wel en kreeg bovendien hulp van de aardmannetjes die
in de nacht kwamen “om slordige
zinnen keurig af te maken.” School-Idyllen
werd geschreven alsof de schrijfster slaapwandelde. Het
schrijfschrift ging mee naar de tandarts en het tennisveld te schrijven tijdens wachttijd. Het manuscript ging vervoglens naar
de uitgever van Van Berken.
|
||
18 |
Met haar hond in de tuin zit Willy
Pétillon (foto
op p. 90b, waarop het lijkt alsof er een man zit. Is het haar
tweede echtgenoot (tot 1929) Adrianus
Baltus van Tienhoven of een ander?).
Ze schrijft haar bijdrage onder de titel Liefhebberijen.
Een daarvan is het lange
gesprekken houden met hond of kat. Ze reageren, aldus de
schrijfster, alsof ze ieder woord verstaan. Willy zwerft graag op
haar paard Cyrano door de duinen. Dieren zijn kameraden die niet
teleurstellen; waar je op kunt bouwen, stelt ze. We leren dat haar
hond, waarschijnlijk die van de foto, Muskwa heet. De kat heet
Peter en is samen met een ander uit het nest gevonden als jong en
al bijna koud katje zonder moeder. Hij werd verzorgd en
overleefde. Pétillon schrijft met liefde over de drie dieren. Ze
sluit af met wie “van zijn paard
houdt, wordt het tot een vreugde, die al het andere achter zich
laat.”
In dat Groene artikel staat ook dat de man van Pétillon haar dwong tot het schrijven. “Het is een tactiek die veel schrijfsters gebruikten in die tijd, verklaart de biografe van Cissy van Marxveldt, Monica Soeting: ze hebben macht, en moeten die zien te verdoezelen.” Dat Pétillon tegen de zin van haar vader voor het beroep van journalist koos liet zien dat ze zelf wilde schrijven en bovendien ging ze er mee door tot lang na de scheiding van haar tweede man. Ze schreef onder veel meer ook voor de Groene Amsterdammer, zoals hier in 1930: “Reeds eenige jaren geleden werd er in de Fransche pers bij de bespreking van verschillende emancipatie-problemen gejammeid, dat door de nieuwe positie der vrouw in het maatschappelijk leven de charme van het mysterie, dat de haar als een sluier omhulde, werd weggenomen, en dat daardoor haar attractie verminderde. Zeer pessimistisch werd zelfs een nog grootere daling van het geboortecijfer als gevolg in het vooruitzicht gesteld. Want de Franschman is in zijn verhouding tot en waardeering van de andere sekse nu eenmaal aartsconservatief en iedere wijziging in den toestand vooral waar die niet direct tot zijn voordeel en genoegen dienstig is, kan hem niet anders dan een gruwel zijn.” De kritische tekst zou tot reactie en tegenreactie leiden. |
||
19 |
Herman
Poort (foto
op p. 106a) haalt
een tekst uit een bundel in voorbereiding Over
de kleine vreugden des levens.
Het stukje gaat over de vriendschap met een bouvier die aan de
ketting lag in een hotelletje waar de schrijver tijdelijk afstand
nam van mensen, literatuur en kunsten. Poort neemt de woeste hond
mee op wandelingen. De vrijheid doet het dier goed en de
vriendschap doet dat de schrijver. Poort was nauw verbonden met de Groningse schildersvereniging De Ploeg. In de bibliographie valt me De professor zonder pruik op, een 'satyriek toneelspel' (1927). Er staan uitgaven in het overzicht die niet voorkomen op de wiki die aan de schrijver is gewijd (soms is het jaar van publicatie verschillend) en/of niet op De Nederlandse Bibliotheek der Letteren site. |
||
20 |
Siegfried
E. van Praag (foto
op p. 106b): “In
1925 publiceerde hij voor het eerst een roman, de eerste van een
zestigtal boeken,” aldus zijn wiki.
Er is geen overzicht van die publicaties opgenomen. DBNL geeft een
onvolledig
overzicht. Hij leverde voor het Geschenk een mooi verhaal over een 75 jarige egocentrische clown – “Hij had genoeg, wat zijn persoonlijke voornaamwoorden betrof, aan 'ik' en 'mij'; 'hij' en 'zij ' waren verrukt van hem (...)” – die aan het eind van zijn latijn is. De schrijfstijl is gekunsteld en in dit korte verhaal komen we teksten tegen in het Duits, Frans en zelfs wat Italiaans. Het ingeleverde verhaal wordt gevolgd door een antwoord op een deel van de vragen. Opmerkelijk zijn de woorden bij zijn liefhebberijen dat hij zelfs voor de etherische golven van de radio immuun is gebleven. Niet veel later, na de Duitse inval in België op 10 mei 1940, zou hij naar Londen vluchten en daar bij de radio gaan werken. Verder stelt hij belang in de mensen die optreden in het theater, het circus en het cabaret. Hij probeert te ontdekken “wat zooveel van stamgenoten tot plankenartisten heeft gemaakt.” |
||
21 |
Tusschen
leven en dood,
is de zware titel van de bijdrage door Eline
van Stuwe (voluit
Jacqueline Reyneke van Stuwe, foto op p. 106c). Zo zwaar is ook de
tekst. Er is sprake van een auto ongeluk. Het slachtoffer wordt
het huis binnen gedragen. Nu zou je meteen naar het ziekenhuis
gaan. Toen was het: “We
zullen zorgen voor een pleegzuster.” Pas
als Anne wegvalt weet haar zus wat ze zal missen. Het wordt
misschien met iets te veel krullen aangezet, maar het is wel een
verhaal met een herkenbaar gedrag en gevoel. Ook Van Stuwe beantwoord na de tekst de vragen. De vraag naar de toekomstplannen beantwoord ze met: “Werken. (…) Werk is de grootste zegen van ons bestaan.” De grootste weet ik niet, maar het betekent meer dan soms gedacht. |
||
22 |
Herman
Robbers (foto
op p. 106d) wil maar een van de vragen beantwoorden. Die over de
moderne tijd wordt het niet. Dat is meer een vraag voor de
filosoof, een econoom of politicus meent hij. Robbers denkt in
verhalen en ziet naast het moderne meisje en jonge man, de typiste
met sex-appeal, den sportheld, een moedige fascist en een edele
communist. (Als lezer zie ik dan, op mijn beurt, al een verhaal met
deze personages opdoemen. De setting komt daarbij dan uit het dagelijks leven
en de kranten.) Hij kiest echter voor vraag één en vertelt hoe en waarom hij aan zijn eerste boek begon. Er was een praktische reden voor. In een tijdschrift zou zijn verhaal De Vreemde Plant gesplitst worden gepubliceerd en dat wilde de jonge schrijver niet en dus werd het verhaal gebundeld met aantal andere verhalen. De lezer weet na 4½ pagina echter nog steeds niet waarom hij begonnen is zijn eerste boek te schrijven. Het antwoord komt tenslotte toch nog enigszins. Daarvoor zijn verschillende diepere redenen, zowel innerlijk als naar buiten toe en om “zich te handhaven in de wereld”. |
||
23 |
C. Rijsdorp (foto op p. 122a) is een Christelijke schrijver. Hij vond niet dat Christenen beter zijn, maar: “Er staat iemand achter ons,” schreef hij. Die gedachte wil hij zelfs uitwerken in een volgend boek. | ||
24 |
In
paragrafen verdeeld is de bijdrage van F.
de Sinclair (foto
op p. 122b). De dames uit het verhaal wonen in de mooie,
jaloersmakende villa en gaan nooit de tuin in; de een is bang van
spinnen, van de tweede kunnen de voeten niet tegen de kiezels. Wel
loeren ze de hele dag naar buiten “of
de tuinman niet douwelde met de meiden en wat hij nu eigenlijk
zoo'n heelen dag uitvoerde: ‘Dat werkvolk tegenwoordig....
allemaal socialisten!’” Het woord douwelde is al lang vergeten. De afkeer van socialisten bestaat nog steeds, ook waar ze niet zijn. Chagrijnen zoals hier geportretteerd hebben er kennelijk een bijzonder aanleg voor. De Sinclair sluit zijn bijdrage optimistisch af. Het grove materialisme dat in de moderne tijd leeft zal volgens hem verdwijnen zodra de materiële noden gelenigd zijn. Het zou anders lopen. De laatste vier woorden zijn echter: “Tot den volgende oorlog.” Die kwam wel. |
||
25 |
M. M. Stiemens-Hofman (foto op p. 122c) die zich voorstelt als Een doktersvrouw uit het Zuiden stuurde een fragment uit nog niet verschenen werk, De stralenbundel. Ik heb het nergens kunnen vinden. De doktersvrouw meldde in haar bijdrage wat ze geschreven had en dat ze zich voor het boek Jongen veel harder in had moeten spannen dan waarvoor ze tijd had. Dat zou ze niet meer doen. Mogelijk heeft dit volgende publicaties na de drie boeken van haar hand Meisje, Vrouw en Jongen in de weg gestaan. Wel meldt ze dat ze een boekje heeft geschreven onder de titel Zonlichtheide (een gelijkaardige titel) om over het werk op het sanatorium in Gennep te vertellen, waar Dokter Stiemens geneesheer-directeur was. | ||
26 |
In het geschenk schreef ze over haar toekomstdromen en hoe plannen voor diezelfde toekomst aan de jongeren overgelaten moest worden. De wereld waarin de oudere generatie leeft, is eigenlijk haar wereld niet meer. Kunstenaars hebben niet de individuele blik nodig, maar een gemeenschapsbewustzijn, want: “Wie den storm over Europa heeft gezien en gehoord kan geen Hollandsch binnehuisje meer schilderen.” Over de op de loer liggende storm nog geen woord. Maar toen het nodig was stond de kleine schrijfster klaar. Het lintje dat ze daarvoor kreeg kon haar gestolen worden. Wat een vrouw. |
||
27 |
Cornellis Veth (tekeningen op p. 138a) het blijft hier bij twee prenten over de bruid van vroeger en deze van nu, die, maar dat spreekt vanzelf, geen kinderen wil en die haar partner vrijlaat en hij haar. | ||
28 |
Johan van Vorden (foto op p. 138b) worstelde vooral met de vorm waarin de vraag over de moderne tijd moest worden beantwoord. Hij ziet de roman als een middel dit te doen. De karakters in een roman leven hun eigen leven, met hun eigen botsingen en daardoor ontstaat een minder strak kader. Bovendien bereikt de roman een heel ander publiek om hedendaagse problemen aan voor te leggen dan een essay of wetenschappelijke studie. | ||
29 |
Met een lange introductie over de zin van het beantwoorden van de vragen die door de Commissie zijn opgesteld (dat is het bereiken van het beperkte aantal lezers voor zijn werk die zich onder de grote massa bevinden) begint van Victor E. van Vriesland (foto op p. 154a) aan zijn beantwoording van de vijf vragen. Hij luiert graag, leren we daaruit en bezoekt dranklokalen. Over de moderne tijd heeft hij geen mening. Daarvoor “vindt men in onzen moderne tijd geen tijd.” | ||
30 |
Constant
van Wessem wijde uit over zijn roman die het leven van de Franz
Liszt (1931) behandelt. Het boek is niet bedoeld om de feiten te
geven, maar om de aard van de componist neer te zetten. Hij
schreef ook een biografie over hem (1927) en ook daar week hij af
van de methode van de biograaf-historicus, maar volgde de weg van
de biograaf-dichter die “meer om de ''juistheid' dan om de
'waarheid' geeft.” De roman bestond als eerste boek van Van
Wessem, niet op papier, wel als gedachte, als droom. Hij begon
er in 1927 aan. Er zijn meerdere componisten die hij beschreef als biograaf (Debussy, Mahler) en hij schreef algemener werk over muziek. Maar daarnaast ook proza en werk over toneel, Charlie Chaplin en een boek met twintig Noord- en Zuid-Nederlandse verhalen en bijvoorbeeld een vertaling van Het pistoolschot van Poesjkin. |
||
31 |
Wilma (foto op p. 154b) was de naam waaronder ze schreef. Ze heette
voluit Willemina (Wilma) Vermaat en leefde volgens
Christelijk geïnspireerde principes. Een daarvan was dat ze niet
wilde liegen. Het
verhaal gaat dat toen de Duitsers tijdens de Tweede
Wereldoorlog bij haar aan de deur stonden en vroegen of zij ook
onderduikers had, ze hierop 'ja' antwoordde. “De Duitsers
dachten echter dat ze voor het lapje werden gehouden en vertrokken
weer.” Van dezelfde wiki haal ik de informatie dat haar boek God's gevangene (1923) ophef veroorzaakte. Het gaat over een homoseksuele onderwijzer die in zijn kleindorpse omgeving als een paria wordt behandeld en uiteindelijk vrede vindt in een platonische liefde tot God. Dichter en schrijver Hans Werkman over de kwestie: “Het was in christelijke kring de eerste roman waarin onbevangen over homofilie werd gesproken, en dat in verdedigende zin. Dat was revolutionair, en iedereen in christelijk Nederland schreef het de grond in. Ze werd echt vreselijk afgekraakt.” Wilma was gelovig en dat geloof stond dichtbij de armen en ontredderden, dichtbij lijders en strijders, ze ging voor liefde boven haat. De strijders zetten zich als vrijwilliger in tegen het verwarrende en verwoestende. Alleen met vrijwilligers kan men in het leven iets beginnen, zo start ze haar bijdrage, alleen zij zijn immers in staat een eerlijk offer te brengen. Je gaat bijna aan een wereldvreemde idealiste denken. Maar de schrijfster was niet alleen een gelovig moraliste, ze hield er ook een boeiende schare aan vrienden op na, waaronder H.M. van Randwijk en Bert Bakker. Ze sloot zich ook aan bij de pacifistische beweging onder leiding van Kees Boeke. In het Geschenk noemt ze zichzelf antimilitarist. |
||
32 |
In
de put der Vergetelheid hoor je Plemp, plomp, rrts... Dat zijn de
vergeten boeken, die zwaar en licht afdrijven naar de grauwe put.
Ook het eerste boek van Alie
van Wijhe-Smeding (foto
op p. 154c) is naar deze put afgedreven. Het
zal Tusschen de golven
zijn geweest. Een roman over over een vissersgezin. Het boek kon
geen genade vinden in de ogen van een groot deel van Christelijk
Nederland. Het verhaal was te ‘vrij’. Tjonge, het tolerante Nederland. Van je hart geen moordkuil maken, leek het motto van Van Wijhe. En dan dit:“Smeding bleef doorgaan met vuile was buiten hangen, tot ze, na zes, zeven boeken, zelf geen leven meer had. Ze werd met de nek aangekeken, uitgescholden, bedreigd. Op straat versperde men haar de doorgang. Er viel toevallig een baksteen naar beneden toen ze langs een huis in aanbouw liep. Van armoe verhuisde ze maar. Naar Rotterdam. Een grote stad, waar ze niet zo gauw voor zoveel beroering kon zorgen. Dacht ze.” In dit artikel slaat ze ook geen luchtige en gezellige toon aan. Word ik gevraagd naar hoe ik tot mijn eerste werk kwam? Wie kent dat nog, vroeg zij gepikeerd.“Zij was stellig een van de meest besproken schrijfsters van ons land, die het zichzelf niet gemakkelijk heeft gemaakt,” schreef Menno ter Braak dan ook bij haar overlijden op 5 juli 1938. |
||
33 |
J.P.
Zoomers-Vermeer (foto
op p. 154d) schreef drie bladzijden per dag, iedere dag weer,
duizend per jaar, genoeg voor twee boeken. Er zijn als ze de
bijdrage schrijft al achtentwintig boeken verschenen. Het zouden
er vijftig worden. Ze babbelt over schrijven en lezen, en zou nog wel meer willen kletsen, maar kreeg er vijf bladzijden om te zeggen: “lees – en lees – en geniet, leer, en wordt wijzer. Ik wordt ook altijd wijzer van boeken.” Maar die boeken zoekt ze dan ook secuur uit. Waarover ze las en schreef? De levens van anderen. Verder vertelt de bijdrage nauwelijks iets. Dit Geschenk was er voor de mensen die de schrijvers al kenden en wel eens willen weten hoe hij of zij dat nu doet dat schrijven en ze te prikkelen hun werk te kopen. Elders lees ik dat van al haar boeken de helft voor jongeren is, vooral meisjesboeken, en ze later vooral voor volwassenen ging schrijven, zo benoemde realistische (streek)romans. |
Veel
meer dan korte samenvattingen zijn de stukjes over de schrijvers en
schrijfsters niet geworden. Juist als ik iets meer over ze schreef werd het
leuker om te doen. Dan kwam je ook achter de mooie verhalen achter de
auteurs en autrices. Maar als ik over iedereen zo veel had beschreven
als bijvoorbeeld over Top Naeff dan was dit blog veel te lang geworden. Hier en
daar las ik buiten het geschenk iets verder.
Abraham Kuyper
kwam ik verschillende malen tegen. Opvallend is ook het verschil met
de volgende uitgave wat betreft de verhouding tussen schrijvers en
schrijfsers. Tussen de drieëndertig zijn
er elf vrouwen. Het jaar daarop maar twee van de 25. In 1932 werd
een grote groep schrijvers gevraagd in te zenden. Het jaar erop
werden ze uitgenodigd als schrijver. Verklaart dat het verschil tussen 33 en 4 procent?
De vragen die de verantwoordelijke
samenstellers formuleerden, worden inderdaad vaak creatief beantwoord
en soms ook met (gespeelde) tegenzin. Maar de informatie die het
oplevert is gering. Wat de antwoorden wel laten zien is dat human
interest door veel schrijvers niet gewaardeerd werd. Als je wilt
weten wie de schrijver is? Leze zijn of haar boeken!, is daarbij een
veel gehoorde opmerking. In een tijd dat schrijven zonder het
vervlechten van persoonlijke verhalen bijna als saai wordt gezien, is
dat verfrissend om te lezen.
Het geschenk haalt in
advertenties heel wat Nederlandse kranten. De
Haagse krant Avondpost meldde in haar kolommen dit: “Behalve
de eerste vraag, kunt u de vier anderen zelf ook beantwoorden.
Probeer het eens. Bij wijze van zelf-ontleding kon het geen kwaad. En
aan uw beantwoording hecht ik oneindig véél meer waarde, dan aan de
beantwoording door deze beroeps-schrijvers, die voor zoo’n
reclame-akkevietje hun hand niet omdraaien. Dat is een routine.
bezigheid, die niet de minste geestelijke inspanning kost. Vandaar
dat uit de beantwoording van die vragen, bij niet een auteur, de
persoonlijkheid naar buiten treedt. Het is als wij die antwoorden
lezen, jammerlijk onbelangrijk en het is zielig dat alles zoo
levensloos op een rijtje te zien staan.” Het is inderdaad over het
algemeen nogal vlak, maar toch zijn er zeker ook bijdragen met opmerkingen die
wel betekenis hebben.
Noten:
*
Het Geschenk is geheel te lezen op de
website van De
Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. In de
scans ook met de foto's van de auteurs. In dit bestand is het
hoofdstuk over "DE APPEL EN EVA" door Jo van Ameers- Küller
vervangen door een krantenartikel.
** De fotopagina's zijn niet
genummerd. Tussen haakjes staat een pagina aanduiding die uitgaat van
de voorgaande tekstpagina. De direct ernaast liggende a, die na het
omslaan b en als er meerdere fotopagina's achter elkaar zijn
opgenomen, dan volgen c en d.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten