Jaguarman van Raoul de Jong lijkt een reisverhaal over een langdurig (ruim een half jaar lang) bezoek aan Suriname. Toch draait het vooral om dezoektocht naar een verre voorvader, de jaguarman, die de roman een groter verhaal geeft.
Onderweg komen we van alles tegen, zoals de vrachtwagens die met ladingen stammen over de rode weg naar de bewoonde wereld rijden, het slavernij verleden (maar zeker ook het overleven ervan en het eraan ontsnappen), plantages, mijnbouw, dieren van klein tot groot, vriendschappen, familiebanden en meningsverschillen, teveel om op te noemen. Het is zo'n boek waar de schrijver zoveel mogelijk in heeft gestopt. Maar dat gaat hier niet hinderen. Integendeel het is wel lekker op deze reis steeds weer op een prettige manier nieuwe informatie (niet altijd fijne) en visies voorgezet te krijgen. Suriname zelf gaat bovendien leven door het boek, zowel in het heden als in het verleden. Dat draait niet het Nederlandse Suriname, maar dat van de slaafgemaakten, van hen die wegliepen het regenwoud in, de marrons (wat uit het Spaans komt en weggelopen vee betekent) en zij die er van oorsprong al woonden, al voordat de Europeanen kwamen.
Maar het boek gaat vooral over cultuur en identiteit. De schrijver heeft een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder. Het is onvermijdelijk dat het daar ook over gaat in deze autobiografische roman. Raoul zoekt naar zijn achtergronden, zijn band met Suriname, en de geestelijke leider (piaiman) van de Arowak, zoals zijn oud groot- of betovergrootvader was. Hij kon zich volgens verhalen veranderen in een jaguar – de koning der dieren in de amazone. Tegen deze jaguarman praat De Jong in zijn boek vele pagina's. De piaiman zetten in het algemeen aan tot moed en die was meer dan nodig onder het witte bewind. Ze lieten ook zien dat de slaven de vrijheid konden nemen en zich aan de 'meester' onttrekken.
Veel informatie is er niet over voorvader jaguarman. Er zijn ook slechts summiere sporen om op zoek te gaan. Er zijn wat namen van familieleden. Er was een stuk familiegrond aangekocht na de slavernij. Het was zelfs niet eens precies duidelijk hoeveel generaties terug hij leefde. Het wordt graven in archieven, praten met mensen, de informatie uit terloopse woorden opmerken, en het lezen van boeken. Anton de Kom noemt bijvoorbeeld in Wij slaven van Suriname de kracht en de moed van de jaguar die aanwezig was in Koni. Hij was leider van een opstand in de tweede helft van de achttiende eeuw van duizenden mannen en vrouwen die weigerden om iemands 'slaaf' te zijn en die tegen de Nederlandse heersers opstonden. Er komt in Jaguarman een hele plank aan boeken voorbij die aanwijzingen opleveren en inzichten verdiepen, zowel uit koloniaal getinte als kritische hoek. Maar vooral zijn er de toevalligheden die hints in en richting geven. Maar bestaat dat toeval wel? “U zei het zelf, als iets te toevallig lijkt, is het omdat het zo is,” zegt Raoul tegen de jaguarman.
Mensen
die zich veranderen in vogels en dan wegvliegen, het is onwennig om
te lezen. Onlangs bekeek ik een
programma over drummer Eddy Veldman.
Die liet de ritmes horen van waaruit zijn muziek ontstaat, die liepen
van kaseko naar winti. Zonder koude drukte. Gewoon ritmes. Niks
onwennig. Maar het natuurgeloof is meer dan maten op een trommelvel en was juist een
element in het overleven van de eeuwenlange slavernij; een
middel om er afstand van te kunnen nemen. Winti speelde een
belangrijke rol in het overeind houden van de eigen identiteit van
veel Surinamers. Winti was ook een manier om grip te krijgen op
jezelf en de wereld om je heen. Het is in Jaguarman mooi
en rustig beschreven.
Zoals al vermeld, het boek zit vol informatie over
Suriname. Zoals het verhaal van het ontstaan van het Brokopondomeer.
Deze geschiedenis wordt verteld vanaf de eerste bauxietwinning in de
jaren twintig van de vorige eeuw tot de sluiting van de stuwdam in
1964 die vervolgens veel dorpen van marrons onder water zette. Het
zijn maar een paar pagina's. Maar ze leggen bijvoorbeeld uit hoe
belangrijk Surinaams bauxiet was voor de Verenigde Staten. De stuwdam
moest de benodigde energie opwekken. Het resultaat was dat miljoenen
dieren en bomen verdronken in het kunstmatige meer. Het is pijnlijk
beeldend opgeschreven in het boek. De bewoners werden verhuisd naar
nette hutjes aan de rand van het water. Dit deed wat zwepen, geweren
en de bijbel de eeuwen ervoor niet voor elkaar hadden kunnen krijgen.
De mensen met die lange geschiedenis van overleven en verzet, werden
armoedige bewoners van een periferie die voor inkomen mee moesten
werken aan een economisch model dat de vernieling van hun oude bestaan had veroorzaakt.
In het meer is een eilandje boven water gebleven, Tonka
Eiland. Daarop is een leerinstituut waar Frits van Troon probeert de
vroegere cultuur en kennis van het woud over te dragen, met weinig
succes. Liever verkoopt men kennis aan de farmaceutische industrie dan de eigen kennis van het woud te vergroten. Frits kent de argumenten waarom het regenwoud belangrijk is:
klimaat, economie, en gezondheid. Er is echter ook een wat poëtischer
argument: het bos geeft misschien ook gewoon geluk. Zelfs een
verbitterd man als Van Troon verzacht erdoor.
Het heeft zin “om
een eilandje te zijn in de apocalyps.”
Uiteindelijk kan dat nieuwe initiatieven opleveren die tot een betere
wereld leiden. Dat is de les van de Jaguarman. De Jong haalt in dit
verband woorden van R. Dobru aan die de 'totale bevrijding' voor zich
ziet.* Woorden die in de context van Suriname veel betekenis hebben,
maar waarvan de boodschap dat land ook overstijgt. Het is een hart
onder de riem voor een ieder die zich hiervoor in wil zetten.
Veel mensen die
in de tekst worden genoemd, bekende Surinamers, onbekende schrijvers,
al lang overleden familieleden en mensen die De Jong spreekt en
ontmoet zijn in het boek afgebeeld in wit, grijs en zwart. Ze zijn eschilderd in waterverf door de auteur zelf. Er zit
veel leven in de ruim twintig paginagrote en wat kleinere
portretten. Ze zijn bovendien een aanvulling op het boek.
Noot:
* In het boek staat een lijst met 52 eindnoten, maar in de tekst van
de 8e druk ontbreekt de verwijzende nummering. De woorden van Dobru die
De Jong gebruikt komen uit het laatste hoofdstuk van Wan monki fri
(1969) (een mondje vrijheid). Die tekst is te vinden is op de website
van De
Nederlandse Bibliotheek
(pdf)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten