Kopzorg van Edgar Cairo uit 1988* is dit jaar opnieuw uitgegeven. De inhoud is eenvoudig samen te vatten door te schrijven dat het 'n boek is waarin een jongen op zoek is naar het leven van zijn vader, de lasten die hij meedroeg en daarbij en passant ook het zijne vertelt. Het speelt vanaf de jaren dertig tot eind jaren vijftig. Cairo maakte er driemaal, met tussenpozen van zo'n tien jaar, een ander boek van met een veranderde titel (zie illustraties). Hij herschreef het vanuit een andere positie, en daarbij steeds toegankelijker voor lezers in Nederland.
“Nelis, mijn vader, had de hele avond zitten piekeren over iets wat mij tot op heden onbekend gebleven is. Met z'n lange magere benen tegen de planken wand zat hij zowat onderuit gezakt op een van beide stoelen te tobben. Een echte bonenstaak leek hij, net 'n soort klimplant die in de nachtelijke schaduw van de flikkerende olielamp tegen de muur op tornde.”
Nelis is een fascinerende
man, gevangen door mysteriën. Een man die noopt om tot het stellen
van vragen. Vragen die je ook aan de moeder kan stellen, dochter
van een door een koopman mishandelde vrouw. Die achtergrond tekent haar en haar gedrag. De
mens is immers ook zijn verleden. Vader Nelis kwam naar
Paramaribo uit de
binnenlanden van Suriname, waar hij het niet vol hield bij zijn tante, waar hij was ondergebracht. Hij krijgt er Selima als vrouw, een zoon en een aantal kinderen uit
een eerder huwelijk van haar. Hij raakt het dorp in de binnenlanden kwijt.
De vader die als klimplant
tegen de muur zit is in zichzelf gekeerd niet aanspreekbaar en schept
daardoor afstand en is beangstigend. Wat ging er mis met de man die het
eerder lang niet slecht deed met zoon, werk en vrouw (al zijn er
steeds meer ruzies). Welke geesten kwelden hem. Hij is gehoorzaam en
vlijtig als een onderdaan van kolonialen. Hij leeft volgens het gebod
van de God waarvan het de vraag is of Hij weet “hoelang de
neger** onder de zweep van anderen heeft geleden,” en hij
luisterde naar de polisie die er met de gummistok op timmerden en die
stonden “voor knevelbepalingen en doodstropstrategieën … die
bloedbeesten.” Nam hij
afstand van zijn zoon, omdat afscheid nemen in zijn genen zat
“alsof zijn leven hem onwaardig was.” Het
verleden is niet zo gemakkelijk als modder afgespoeld.
De zoon meent:
“We hebben geleerd dat alles van ons slecht en
minderwaardig is, verdoemd. Dus verliezen we onszelf in al wat
daaraan tegengesteld is. En dat is helaas, koloniaal gezien, het
blanke.” Dat is niet alleen
voor Nelis zo. Tante steunt de pastoor. Dat doet ze volgens haar neef, omdat “hoe
minder ze erkent dat ze een negerin is, des te hartstochtelijker
aanbidt ze haar witte kerkbeelden.”
Het boek beschrijft
een fenomeen dat deze eeuw steeds prominenter is geworden, het
doorwerken van de plantage cultuur en slavernij in het heden. Dat doet ook dit
verhaal, veelal terloops, subtiel en genuanceerd. Dat betekent niet dat er
geen duidelijke en krachtige uitspraken zijn, maar ze zijn niet van
een strenge prediker, maar met de gestileerde woorden in de taal van een romancier.
Het boek begint met een korte tekst, een
epigraaf, zoals ook de eerdere versies,* maar is net als het boek zelf veel
uitgebreider geworden. Het lijkt meer op een gedicht dan op een
spreuk, zo meent de schrijfster van het nawoord. Het is een poëtische
verklaring van wat komen gaat. Uitleggen dat is wat Edgar Cairo in deze derde versie doet.
laat dit niet een verhaal zijn dat ik u verzin
voor 't vertolken van mijn ideaal
op de sokkel van 't woord, de verbeeldingskracht
die ons 't lot vereeuwigt.
Hoe ook verafgood 't eremonument van steen,
beweeglijk naar de geest,
is hij die de adem heeft.
Zo schep ik u vader, naar 't woord:
uw schrijfzaam evenbeeld.
En even vluchtig spiegel ik mij aan u.
tot 'gelijkenis, uw spiegelbeeld.
Waarheid schept leugen nader
op de grens van hetgeen er leeft.
In het nawoord wordt Astrid
Roemer aangehaald die in 1996 in NRC-Handelsblad
stelde:
“1980: Jos Knipscheer*** brengt Edgar Cairo authentiek op de markt. Creoolse Surinamers komen in beweging, in verzet, gaan in de verdediging en produceren verbaal geweld. De romans van Cairo komen te dicht bij de realiteit, zijn te onthullend en worden als 'nestbevuilend' buitengesloten.
Mijn vrienden en kennissen weigeren hem te lezen, uit vrees en uit schaamte. Niemand wil geconfronteerd worden met de rotzooi die de slavernij en het kolonialisme in Paramaribo hebben achtergelaten. Iedereen wil de Hollanders doen geloven dat het vooral een karaktertoer is, een kwestie van intelligentie en gezond verstand om uit die modder te raken: schoon, helder en verlicht.”
Ze onderstreept daarmee een deel van de thematiek van Kopzorg. Ostendorf sluit af met de positieve noot dat Cairo er al lang is, zijn tijd ver vooruit was, en dat nu de lezers mogen komen.
Er is veel gezegd en geschreven
over dit boek, deze boeken, maar erover uitgesproken zijn we vorlopig
nog niet. Begin bijvoorbeeld op de op de website van de Werkgroep
Caraïbische Letteren om teksten over dit en ander werk van Cairo
te lezen. Woorden van Michiel
van Kempen onderstrepen het belang voor meningsvorming ook in deze tijd: “Zijn
novelle [Temekoe uit 1969] heb ik altijd gezien als een sleuteltekst
van de Surinaamse literatuur en de twee complete herschrijvingen
ervan gaven een prachtige casus voor het onderzoeken van de
problematiek die mij nu al vier decennia fascineert: hoe komen we de
culturele kloof over?” De daarvoor noodzakelijk loopplank moet helaas steeds langer zijn in een land waar samenleven steeds meer het moeras in wordt geduwd door de heersende politieke mores. Naast Cairo zullen ook anderen moeten bijdragen aan het beschrijven en onderzoeken van die problematiek.
Eerder bsprak ik Dat vuur der grote drama's van Edgar Cairo.
Noten:
* Een eerste versie verscheen al
in 1969 onder de titel Temekoe
in het Sranantongo. Tien jaar later kwam een uitgebreidere versie
onder de titel Temekoe/Kopzorg
in het
Surinaams-Nederlands (ook wel Cairojaans genoemd). In 1988 de
besproken uitgave, weer uitgebreid, vernederlandst en zonder de
oorspronkelijke titel, maar met de toevoeging Het
verhaal van vader en zoon.
Zo kon weer een nieuw publiek bereikt worden. Temekoe, betekent
overigens eerder 'hindernis' dan 'zorg'. Voor een uitgebreidere
weergave van de ontwikkeling van het boek en de mogelijke motivatie
van de schrijver om bijna twee decennia aan het boek te blijven
werken, zie het nawoord door Thalia Ostendorf. Overigens vertaalt
Charles landvreugd 'temekoe' o.a. in ‘bestaansverdriet’ in een
uitgeschreven inleiding voor de
Van Lierlezing 2024; Edgar Cairo’s Temeku.
Over generationeel trauma.
Ook de teksten van Alex van Stipriaan en
Michiel van Kempen zijn hier toegankelijk, evenals een uitgebreide reactie
erop door Charles Landvreugd. Ze analyseren de drie temekoe/kopzorg
boeken, waarbij vooral het eerste lof krijgt toegezwaaid.
** Het woord neger
wordt in het boek nog gebruikt. Tegenwoordig zou je een ander woord
of term gebruiken, die niet gekoppeld is aan ras, zoals bijvoorbeeld
zwarte. Raciale woorden als neger mogen dan door de tijd ingehaald
zijn, de thematiek die de schrijver neerzet staat nog recht overeind
ook in het heden.
*** Zie voor gepubliceerd werk: Edgar Cairo door
Michiel van
Kempen op de site
van de Nederlandse Bibliotheek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten