Ontmoetingen met schrijvers is geschreven door dr. P.H. Ritter jr. (Pierre Henri, 16 augustus 1882 – 13 april 1962). Hij was een man van vele beroepen: Nederlandse letterkundige, literatuurcriticus, schrijver, journalist, ambtenaar en radiopresentator en al kort na de oprichting in 1905 lid van de Vereniging van Letterkundigen. Zo leerde hij heel wat schrijvers kennen, waaraan hij herinneringen op mocht halen in het boekenweekgeschenk voor 1956. Het heeft daardoor wel wat weg van Op schrijvers voeten uit het jaar ervoor. Maar dit is een veel serieuzer en ook een weinig levendig werkje.
Echter: “De uitgave was een aanzienlijk succes,” vermeldt de wiki over Ritter: “Na jaren waarin het geschenk steeds een novelle was geweest, bleek het publiek belang te stellen in verhalen over schrijvers, zeker als ze in de aansprekende stijl van de bekende popularisator waren geschreven.” Het geschenk heeft wel een andere vorm gekregen dan in de voorgaande jaren: vooral de harde kaft valt op het staat helaas niet op dnbl.org om het snel digitaal door te kunnen vlooien.
Ritter begint uitgebreid met het bespreken Van Deyssel in allerlei situaties. Deze schrijver was dan ook nauw betrokken bij de start van zijn schrijversloopbaan. Schuchter stond hij bij de tachtiger voor de deur om zijn eerste werk, een kleine novelle te bespreken (en ook later ook uitgebreidere schrijfsels). Van Deyssel had in de novelle een zeldzame aanleg gelezen, zo schreef hij op een kaart. De vervolgens opgestuurde teksten publiceerde hij in tijdschrift De twintigste eeuw dat hij samen met Albert Verwey had opgezet. Een lange vriendschap tussen Ritter en Van Deyssel werd uit dit contact geboren. Van Deyssel richtte overigens ook de al eerder genoemde vereniging op. Hij speelt van begin tot einde een centrale rol in de Ontmoetingen.
Op een kwart van het
boekje schrijft Pierre Henri. dat hij vreest dat hij teveel aan het
praten is over de oude generaties. Maar hij gaat er vervolgens, alsof
hij zijn eigen opmerking negeert, onverstoord mee verder. Het boekje is
bijna zeventig jaar oud en inmiddels zijn alle besproken schrijvers
oud, dood, en sommigen grotendeels vergeten. Zo schrijft hij over Johan de Meester, die
al een kwart eeuw voor publicatie overleden was, en net als hij
schrijver en journalist. Hij noemt Geertje
een roman van De Meesters' hand, maar vooral vraagt hij zich af wat
hem dreef. Dat moet zijn betrokkenheid bij het leven geweest zijn, zo meent hij niet bijster opzienbarend.
Ritter werd geboren in Utrecht en overleed in Houten en zou
lange tijd als hoofdredacteur werken bij Utrechtsch Dagblad.
Met hem komen we op veel meer plaatsen terecht waar hij schrijvers
sprak. De vereniging vergaderde in 'een duffe cafézaal ergens op aan het Rembrandtsplein,' (ook toen al hoefden straten in Amsterdam niet met die plaatsnaam erbij aangeduid te worden). In verband met Amsterdam wordt ook Emmunuel Querido genoemd die met Het geslacht
der Santeljano's een beeld te tevoorschijn toverde van Amsterdam, “dat
onder de klassieke kenschetsingen van de hoofdstad kan worden
gerangschikt.” Dan volgt J.C. Bloem. Als dichter is die het
meest bekend door de slotregel van zijn stadsgedicht: 'Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.' Hier wordt hij opgevoerd in Zuid-Afrika waar tot zijn grote
opluchting het Krügerpark gesloten is, zodat hij niet naar de wilde
dieren hoeft, zoals hij vreesde. Ritter moet het hierbij van horen zeggen hebben.
Elders kwam Slauerhoff in een
hagelwit pak naar een bijeenkomst in een café en in zijn handen droeg
hij een strooien panama en alsof het nog niet genoeg was: “zijn
zwierige lokken bewogen in de storm.” Je ziet het voor je (zeker ook omdat op de papina ernaast een foto van de dichter en scheepsarts is opgenomen). Het boekje staat vol met
dergelijke kleine wetenswaardigheden en illustraties uit een drietal archieven.
De jongeren komen
uiteindelijk toch ook nog aan bod en dan later weer apart van de mannen, de vrouwen. Veel
van de namen kennen we al uit eerdere geschenken. Ritter beschrijft
een bezoek aan Anna Blaman in Rotterdam en aan Vasalis in haar woning
bij de artesenpraktijk in Amsterdam-Zuid. (Mijn geschenk is in dat
stadsdeel verkocht door Boek- en kantoorboekhandel Batavo 75 aan de
Rijnstraat, zo staat er ingestempeld, maar dit terzijde.) Uit die
eerdere geschenken kennen we ook Top Naeff al. Ritter noemt haar de
Koningin onzer letteren. Uitgebreid beschrijft hij een viering waarbij ze tot ere-bugeres van Dordrecht werd
benoemd. Ze stapte het bordes op en “vóór haar verscheen het
juichende, de handen omhoog heffende Dordrecht.” Kort daarop
zou ze overlijden. Op de een
na laatste tekstpagina zou ze nog eens opduiken naast Victor
van Vriesland en Van Deyssel, samen “de edellieden van onze
literatuur.”
De
'kleine, dappere Marie Smitz' wordt genoemd en net als Ritter
was ik ook onder de indruk van haar, 'Wat
een vrouw' schreef ik eerder. En dan is er nog de gestadig doorwerkende Vestdijk, zelfs tijdens de internering in kamp Vught, waar ook Ritter gevangen werd gehouden en verder noemt hij .....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten