maandag 29 januari 2024

Een lampion voor een blinde


Een lampion voor een blinde, scheef Bertus Aafjes voor de Boekenweek van 1973. Toneel voor het verhaal is Decima (het eiland voor de Japanse kust van waaruit de Nederlanders hun bevoorrechte handelspositie met Japan mochten organiseren) en een pleisterplaats niet ver van het eiland.

Rechter Ooka is belast met de taak de Nederlandse delegatie die de jaarlijkse tocht maakt naar de Sjogoen in Edo (het huidige Tokyo) te begeleiden; een reis van veertienhonderd kilometer. Zo maakt hij kennis met de Nederlandse kapitein Simon Slingeland, ook wel de rode Oni (kwelduivel) genoemd vanwege de kleur van zijn haar. De romanfiguur Slingeland was afkomstig uit Assendelft (en niet zoals zijn echte bijna naamgenoot uit Dordrecht). Ook komt hij tot zijn vreugde de twee aanwezige artsen Jan Oranje en Everhart Badings tegen. Beiden zijn breed ontwikkeld, de eerste op het gebied van vestingwerken, de tweede omtrent flora, fauna en nog heel wat meer.

Twee artsen is wat veel van het goede. Wie van de twee gaat naar Siam, waar er ook een nodig is? Heeft de VOC hier niets over besloten voordat ze scheep gingen? Al snel hoort Ooka hoe de vork aan de steel zit en wie waar geplaatst wordt. Tenminste hij hoort hier twee versies op. Elk van de artsen vertelt er een die zijn eigen aanspraak op een aanstelling op Decima onderbouwt. Beide willen er geplaatst worden. Bading om zijn boek Flora en Fauna Japonica af te maken. Oranje is oprecht geïnteresseerd in Japan.

De rechter vreest na de gesprekken tijdens een feestmaal zelfs een perfecte moord van de een op de ander om die plaatsing af te dwingen. Maar hij anticipeert op een verkeerde invulling van die ongerustheid. De rechter is naast de spreker van recht, ook een soort
Endeavour Morse en met veel spitsvondigheid en inzicht zorgt hij voor de oplossing van de misdaad. Dat het in de minne schikken daar bijhoort, verrast na een kleine honderd pagina's al niet meer.

In de loop van het boek worden nogal wat haikoes/haiku's – de korte Japanse gedichten met een wijsheid over het leven – verteld.
Een vallend bloesemblad, dacht ik,
dat terugkeert naar zijn tak –
maar neen: het was een vlinder.
Het is een vertaling van een bestaande haikoe.
Alleen de kapitein maakt zelf haikoes in dit boek, alle andere zijn van Japanse dichters. In de vertaling heeft het gedichtje zijn vaste vorm (drie regels met achtereenvolgend 5, 7 en 5 lettergrepen) verloren, maar niet de inhoud.* Volgens Aafjes zijn de haikoes eigenlijk niet te vertalen. Opvallend zijn ook de vele aforismen in het boek: 'Zend een kat naar Engeland en ze zegt nog altijd miauw als ze terugkomt' bijvoorbeeld. Er staan er tientallen in de tekst. Het begon al met de titel.

Opvallend is hoe Aafjes zich verplaatst in de positie van een Japanner die geconfronteerd wordt met de Nederlandse omgangsvormen, die hier, en nog steeds, de naam hebben wat al te recht voor de raap te zijn. Hij moet zich hiervoor niet alleen in de Japanner die hij opvoert verplaatsen, maar ook in de Nederlander. Veel duidelijker wordt niet neergezet dat literatuur de empathie versterkt.

Hoewel het een verzonnen verhaal is in een omgeving die slechts lijkt op het Japan dat Aafjes van bezoeken kent, heeft De Liefde, het schip waarmee Budding en Oranje zijn aangekomen wel echt bestaan. Ook rechter Ooka heeft gelee
fd (Ōoka Tadasuke, 1677 – 1752). Rechter is overigens een te magere omschrijving van zijn taken; hij was bijvoorbeeld ook politie chef. Aafjes is een aantal malen bij zijn graf geweest. Ook de eeuw waarin het speelt (de 17e of de 18e) laat Aafjes in het midden. Het is geen geschiedenisboek: niet van Japan en niet van Nederland.

Dit Rechter Ooka verhaal, in de vorm van een Boekenweekgeschenk, is er een van een groter aantal** waarin Aafjes de rechter een rol laat spelen. Het was een fijn verhaal.

Noten:
* In Winteruur vertelde de VRT-weervrouw Jacotte Brokken (1 februari 2024) over de vorm van de haiku na een vertaling. Ze deed dit met verve aan de hand van een vers over diepe stilte in een wereld van cicade geschreeuw van haiku dichter Bashō en hoewel het TV is, is de audio podcast ook zeker het beluisteren waard.
** Zoals: Een ladder tegen een wolk , De rechter onder de magnolia (1969), De koelte van een pauwenveer (1971), De vertrapte pioenroos (1973). Op deze pagina is een veel groter aantal uitgaven te vinden.


vrijdag 26 januari 2024

Geschenk 1933

Mijn Geschenk 1933 heeft een kleine sticker op de eerste pagina waaruit blijkt dat het zijn leven in Delft is begonnen. Het boek is teer en de pagina's moeten voorzichtig omgeslagen worden. Je zou het bijna laten. Maar.“Moeilijkheden zijn er om te overwinnen, het is waar. Maar niet steeds komt de triumfator ongehavend uit den strijd,” zo stellen de eerste twee zinnen van het boek toepasselijk. Laat ik maar proberen de “collectie zonder weerga, die groote belangstelling verdient,” door te lezen, er is vast iets uit op te steken en er hier wat over te schrijven.

Het boek begint met een artikel over de oude dichter W.L. Pennings, die hoewel op jaren nog nooit de indruk van verval had gegeven, noch geestelijk, nog lichamelijk. Dat schreef J. Greshoff. Tachtig was in de jaren dertig nog zeer oud.
Jan Greshoff voerde de Schiedammer jaren later ook elders nog op. Hij citeerde toen twee regels van het gedicht Het monster:

Doller dan ooit is 't losgebroken
En menschen worden wilde beesten

Het Geschenk is rijk genoeg om het bij tekst en foto's die erin staan te houden, niet daarbuiten te zoeken, zo denk ik nog aan het begin van mijn leestocht. Toch is de eerste uitstap er al, en 'n mooie, naar de teksten van een man die de wereld bekeek en beschreef, zoals in Levensavond (1921) met ‘Tijdverzen tegen den oorlog.’

Marcellus Emants, waarover het volgende hoofdstuk gaat, zegt me weinig. Hij staat op de foto (p.10) voor een boekenkast en lijkt enigszins ontdaan; het hoofd steunend op een arm, die weer steunt op een stapel kranten. Want dat is ook wat in dit Geschenk opvalt. Er staan mooie foto's in van: Jacobus van Looy (p. 21), Frederik van Eeden (p. 35), Eliza Johannes de Meester (foto van tekening door zijn dochter Annie Roland Holst-de Meester, p. 43), Ary Prins (p. 52), Louis Couperus (p. 63), Jan Veth (p. 76, portret door Georg Rueter), Herman Heijermans (p. 85), Herman Gorter (p. 97), J. H. Leopold (p. 102), Israël Querido (p. 114), G. G. van As (p. 120), C.S. Adema van Scheltema (p. 138, in gesprek met Willem Royaards), Karel van de Woestijne (p. 144), en Jacob Israël de Haan (p. 160). Daarnaast zijn er documenten (handschriften, brieven e.d.) afgedrukt zoals de eerste pagina van De Jordaan door Israël Querido.

Terloops lees ik dat er in 1906 in Amsterdam grote feesten waren, omdat Rembrandt 300 jaar daarvoor geboren was en Jacobus van Looy daarvoor een Ode en Cantate had geschreven. Die schrijver spoot ook wel eens, o ja per ongeluk, voorbij stuivende automobilisten met de waterslang nat. Meteen vanuit Haarlem, waar Van Looy woonde, gaat het achter de rouwstoet van Cyriel Buysse door Vlaanderen, waar de schrijver altijd aandacht had gehad voor de werkende klasse zonder er van hogerop voor naar beneden af te dalen; hij kon gewoonweg niet anders. Ook hier weer lossse opmerkingen, bijvoorbeeld over de verschrikkelijke bende Van Hoe en Verstuyft bij Gent. Die hij, Buysse dus, daar bij die molen afschrok met een verroeste, onbruikbare revolver. Het is het mooiste verhaal dat ik in het Geschenk tegenkom, een verhaal dat daarbij ook nog echt gebeurd is. Op Google volgde ik nog de weg naar de Muldersdreef 13 bij Deurle. Het is lezen alsof je je hand in een grabbelton steekt waar steeds weer iets moois uitkomt.

Frederik van Eeden wordt beschreven door Henri Borel. Borel stuurt de schrijver in 1889 een manuscript dat negen jaar later in De Gids zou verschijnen als 'Het jongetje'. De publicatie zou een uitgebreide reactie door Van Eeden opleveren vol beschouwingen en ziele roerselen: “regelen [waaruit men] den mènsch Van Eeden zoo goed leert kennen.” We reizen aan de hand van de woorden van Borel met Van Eeden door Nederland van de Rooms Katholieke kerk tot Walden en de Warmoesstraat, door Europa en naar Makassar. Onderweg komen we bekende namen tegen als Martin Buber en Walter Rathenau. We belanden tenslotte in de kamer waar zijn sterfbed stond. In deze bundel is dat nogal eens de eindhalte voor de artikelen over de overleden auteurs.

Van een schrijver waar ik veel van las (al wordt werk van Van Eeden genoemd dat ik niet kende), gaan we naar Eliza Johannes de Meester. Zijn leven wordt uitgebreid beschreven door M.J. Brusse. Ook al weer een persoon om meer over te willen weten. Dan naar Ary Prins: fel en scherp in gelaatstrekken en werk. Mij onbekend en een wiki is er ook al niet. Veel is al grotendeels verdwenen over de kring van gangbare schrijvers uit de jaren dertig. De Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren heeft een lemma: de eerste naturalist wordt de kaarsenfabrikant en schrijver er genoemd. Ook Prosper van Langendonk is me onbekend. Volgens het artikel was Van Langendonk een van de merkwaardigst Vlaamse schrijvers uit de vorige eeuw (dat is hier de 19e). Hij stierf een uitermate trieste dood. Van hem worden dichtregels (uit het gedicht O weest mij goed..., 1893) opgevoerd die treffen:

O weest mij goed, gij die mijn vrienden zijt
of simpel menschen, die de menschen mint;
ik ben zoo zwak, zoo droef, zoo lafgezind,
zoo zonder veerkracht in den mannenstrijd.
Louis Couperus heet het volgende hoofdstuk simpelweg. De schrijver wordt er in opgehemeld. Het was destijds kennelijk nodig. Hij was maar bekend door vier werken (Eline Vere, Majesteit, Wereldvrede en Psyche), schreef Henri van Booven. Couperus publiceerde drie dichtbundels, vijfentwintig romans en negenendertig delen vertellingen, mythen, legenden en korte verhalen, “waaronder werken die tot de allerbeste in de wereldliteratuur horen,” zo somde Van Booven op. De schrijver was tien jaar eerder op 16 juli 1923 gestorven en dan mag dergelijke uitbundige lof kennelijk.

Vervolgens belanden we bij een volgende schrijver die me ook al onbekend is: Georg Frans Haspels (het in het Geschenk afgedrukte handschrift met de aanvang van David en Johannes staat niet online onder voorgaande link, de woorden van het artikel wel). Hij werd geboren in Nijmegen, en later predikant in Colmschate, Kralingen en Rotterdam. Zijn wiki pagina bevat een foto van een man met verzogde oudtestamentische baard. Hij schreef verschillende boeken waarin geloof, boeren en vissers een belangrijke rol speelden. De plot van zijn verhalen was niet de sterkste kant aldus J.R. Callenbach, de schrijver van het artikel en oom van de geportretteerde.
David en Jonathan was de uitzondering. Dat boek had wel een sterk geschreven afloop.

Met Jan Veth komt weer een bekendere naam voorbij. Mogelijk komt dit omdat zijn vriend, de historicus Johan Huizinga, kort na zijn dood een biografie over hem schreef.
Richard Nicolaüs (Rik, of zoals hier R.N.) Roland Holst had nog wel wat toe te voegen. Hij kende Veth al voordat die Huizinga had ontmoet zo laat hij weten. In veel omhaal van woorden beschrijft hij hoe “drie jonge menschen innerlijk groeiden in de stilte bij het rustige licht van de lamp,” en daarmee zijn aanwezigheid in het beginnende huishouden van het gezin Veth. Om het niet helemaal tot het kijken naar de groei van de ziel te beperken, kwamen er ook nog wat kwesties daaromheen, zoals de breuk (Veth was de illustrator van de Kleine Johannes) met Van Eeden. Jan Veth is vooral bekend door de portretten die hij schilderde. Hij was ook dichter van vormelijke poëzie, uit het lange gedicht Wij weten niet vanwaar wij komen haal ik een strofe die me aan iemand die me na is – maar verdwenen is in de mist – doet denken.
Wij hebben 's levens wijn gedronken
En dansen op des levens lied, -
Maar straks, in mijmering verzonken,
Begrijpen wij ons zelven niet.
Herman Heijermans wordt neergezet met zijn zwakke en sterke literatuur. Er is veel aandacht voor zijn Op hoop van zegen, nog steeds een titel die klinkt en waarvan iedereen een zin kent. Falklandjes en Droomkoninkje komen voorbij in het artikel. De schrijver Frans Mijnsen schrijft met liefde en ogenschijnlijk van zeer dichtbij over Heijermans die een zeer gevoelige man was. “Hij had vooral een zeer sterk man willen zijn. Hij is dit ook in zekere zin geweest. Het is onbegrijpelijk dat hij tot zijn dood heeft stand kunnen houden in een eindeloosheid van uiterlijke en innerlijke moeilijkheden, die hij telkens weer overwon.” We gaan met de schrijver naar Berlijn, waar hij ook schreef, bijvoorbeeld in Vorwärts en het Berliner Tageblatt, en waar toneelstukken van hem werden opgevoerd. We worden betrokken bij zijn pogingen de Nederlandsche Toneelvereniging in leven te houden; we springen in taxi's, confereren, reizen alles om een faillissement van het tooneelgezelschap te voorkomen.

De volgende Herman staat nog veel steviger in de Nederlandse literaire canon. Trage rivieren die door eindeloos laagland stromen, wie kent ze niet. De dichter wordt door P. Tideman meteen neergezet in zware nauwelijks stromende woorden als een van de grote drie (van die tijd): Kloos, Van Deijssel en inderdaad Herman Gorter. Mei, je komt er niet omheen. Tideman stelt dat het een goddelijk gedicht is, dat velen de moeheid uit de leden heeft gezongen. Hij citeert toch ook een niet ophemelende noot bij de dichter: “Liefde voor den mensch en de menschheid, Gorter bezat ze niet van nature, het Socialisme schonk ze hem,” volgens Henriëtte Roland Host.
Mooi is het om een kort vers in het handschrift van Gorter te zien:
Fijn frisch is het blauw,
grof wijd de aarde,
Men twijfelt dat ik zou
de arbeiders in hun waarde
kunnen maken tot beelden!
Men kent niet de weelde
der afbeeldende natuur.

(Het 'wijd' is later ingevoegd. Zo zie je het gedicht worden.)

Herinneringen aan J.H. Leopold begint met de overpeinzing dat het misschien mooier zou zijn te leven in het oude Griekenland. Er is immers: “nauwelijks een cultuur denkbaar, onschoner en onbekoorlijker en met minder savoir vivre begaafd dan deze Westerse van dit ogenblik,” zo stelt Anthonie Donker (die we terug zullen zien in het magerste geschenk tot nu toe, dat van 1934). Intellectueel dedain? Het was in 1933 misschien wel een visie die je alleen met ogen dicht niet kon delen. Al plaatst Donker het binnen de verwrongenheid van het Christelijke zondebesef en de afwezigheid van een eenheid van lichaam en geest, zoals bij natuurvolken wel zou hebben bestaan.
Leopold doceerde klassieke talen op het Erasmianum in “die stad, het werkende, modderige, hotsende Rotterdam.” Hij komt uit het artikel naar voren als een aangenaam, bescheiden mens, als classicus ernstig en precies en creatief als woordsmid bij vertalingen, ook van woorden waarvan de betekenis allang verstard was.
“De herinneringen aan Leopold zijn een smal maar glanzend lichtspoor in mijn leven,”
zo sluit Donker deze bijdrage aan het Geschenk af.

Jacqueline E. (Line) van der Waals is de eerste vrouw waaraan een hoofdstuk wordt gewijd en dat is eveneens het eerste artikel door een vrouw in de bundel. Er zullen nog één geportretteerde vrouw en één schrijfster volgen, dat betekent vier op vijftig. Het is wat zuinig. In het allerlaatste artikel van het Geschenk wordt de vrouwenbeweging tot 'rumoer' gedegradeerd. Kennelijk was meer lawaai nodig voor een gelijkwaardige positie.
Het artikel is bovendien sterk ingekort (voor dergelijk inkoren wordt in het woord vooraf al begrip gevraagd). E.J. Prins-Bok haalt herinneringen op uit 1883 toen ze met de schrijfster op de achterste schoolbanken van de H.B.S. voor meisjes aan de Keizersgracht in Amsterdam zat. In twee pagina's gaan we van het volwassen schoolmeisje naar de eerste gedichten in 1900 onder het pseudoniem Una ex Vocibus. Ze zou een plek krijgen in de letterkundige wereld door haar werk over Brand van de Noorse toneelschrijver Henrik Johan Ibsen. In het tijdschrift Onze Eeuw schrijft ze een lange beschouwing over de ontwikkeling van haar visie op Brand.

Het hoofdstuk over Israël Querido begint met het karakter van het Geschenk: “de bedoeling om een aantal bekende auteurs uit Nederland en België, in het verloop van de laatste decennia overleden, door hun naaste vrienden te doen herdenken.”
Querido richtte niet alleen een volksturnvereniging op, maar ook de debatclub 'de olievlek'. Querido, de man die verliefd was op zowel de Wester- als Zuidertoren en zocht naar warmte en overgave, werd vanwege deze instelling ironisch genoeg de allure van een uebermensch aangemeten door de schrijver van het artikel Andries de Rosa. Het woord had destijds zijn nare connotatie blijkbaar nog niet (voor De Rosa). De Rosa was diamantslijper, vakbondsman, vertaler, schrijver etc. en zou een decennium later omgebracht worden in Sobibor.
Minder bitter tragisch, maar wel in dit verband van ophemelen, is de opmerking van Henri Borel die stelde dat Querido te weinig kritiek kreeg en daardoor steeds gezwollener taal ging schrijven, een soort literair stotteren.

Gijsbertus Gerardus van As schreef onder het pseudoniem G. Schrijer voor het Christelijk volksdeel. Het boekenweekgeschenk zou van de aandacht voor de Protestantse en Katholieke literatuur een vaste gewoonte gaan maken. Dat is ook in deze uitgave al duidelijk. De zuilen krijgen allen aandacht.

Aart van der Leeuw, het is een naam die zo in die Christelijke traditie zou passen. Het artikel van J. Greshoff over hem begint met een bijbeltekst: “waar liefde woont gebied de Heer zijn zegen.” Het is bedoeld om Van der Leeuws' opbouwende houding te onderstrepen. De man is wars van haat. Het artikel benadrukt niet alleen dit, het beschrijft ook bezoeken aan het huis van de schrijver. De woning in Voorburg aan het Westeinde vlak bij de ophaalbrug over de vliet, had een kamer vol van zachte welwillende geheimzinnigheid. Aan de wanden hing heel weinig, maar wel een groot portret van zijn jeugdvriend Arthur van Schendel.
Veel later bezoekt Greshoff hem buiten Harderwijk: “De auto die mij naar hem toebracht, moest ergens ver weg blijven wachten. Zijn gebied was voor deze technische plagen niet toegankelijk. Men moest wandelen langs beminnelijke slingerpaadjes in het bosch om ergens op een lichte open plek te komen. En daar stond een klein huisje, verloren en onwezenlijk. Daar leefde hij met zijn vrouw en daar werkte hij. Daar had hij, zoo ver mogelijk van alle nuttelooze bedrijvigheid, zijn twee schatten in veiligheid gebracht: zijn liefde en zijn poëzie.”
Het eerste gedicht dat ik van Van der Leeuw lees, Het zonnespel, past meteen binnen de sfeer van het artikel.

René de Clercq, zon-minnaar en Dietche Bard (en Kamper, wordt later in het artikel toegevoegd). De naam de Clerq klinkt als een Amsterdamse straat. Hij heeft zeker ook een geschiedenis in die stad. Hij gaf les aan de Belgische school in de Van Ostadestraat. Toch gaat de tekst wringen. Hoeveel Vlaams nationalisme is nog te accepteren? De schrijver van het stuk over de Clerq, Wies Moens, zou wegens zijn collaboratie in de Tweede Wereldoorlog tot de dood veroordeeld worden; in een bepreking in NRC-Handelsblad van Moens' biografie worden bij zijn leven de grijstinten benadrukt. In de Volkskrant wordt een veel harder oordeel geveld. Juist in de periode dat hij dit artikel scheef werkt hij samen met de militarist en fascist Joris van Severen in Verdinaso. (Moens werkte ook als vaste medewerker aan het tijdschrift De Beweging, zie hieronder.)

Tegen de Clerq zelf was in België in 1920 ook al de doodstraf uitgesproken, deze zou in 1929 na afkondiging van een clementiewet worden herzien. In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1937 staat een uitgebreid herdenking van de schrijver en zijn activiteiten in dienst van het Dietsche nationalisme. De Clerq stierf in 1932 in het Nederlandse Maartensdijk.

Het gaat een overzichtje van artikelen uit een Boekenweekgeschenk te buiten om nog meer aandacht te besteden aan de ranzige kantjes van beide heren. Dat vereist een grondig bestudeerde visie. Duidelijk wordt wel dat het Geschenk hier in het vaarwater van een extreme ideologie terecht kwam.
In Nederland was er ook waardering voor de ingeslagen richting van de Commissie voor de Boekenweek: “de periode eindelijk, waarin de Vlaamsche Beweging zich richtte naar een nieuwen horizon, en het typeert deze richting, dat René de Clercq herdacht wordt door Wies Moens. Wij missen echter onder de herdachten Karel van den Oever, en onder de herdenkers missen wij Bernard Verhoeven. Hun beide namen zouden de nieuwe oriëntatie naar het Groot-Nederlandsche denken passend representeeren,” oordeelde het katholieke dagblad De Tijd.
Een parel is het artikel binnen de bundel niet. Wat later komt Karel van de Woestijne in beeld, de dichter in iederen vezel en bereid tot feesten, met eerbied beschreven door Raymond Herreman.

Met herinneringen aan den dichter C.S. Van Adema Scheltema zijn we weer in socialistische kring. Hoewel het stuk gaat vooral over de beginnende stappen op het schrijvers pad van Margot (Grietje) Vos die het artikel schreef en geholpen werd door de dichter. Hij deed redactie op haar teksten en zocht naar uitgevers. De schrijfster heeft hem nooit ontmoet en te zelden lof voor zijn werk toegezwaaid, meent ze. Toen ze dit op 'n keer wel deed, kreeg ze een antwoord waaruit haar bleek dat de vreugde over zijn werk niet tot hem doordrong, terwijl het toch veel gelezen werd. “O, wat zijn de Hollanders toch een wonderlijk ras van harken en zoutpilaren …,” verzucht deze tweede vrouwelijke schrijfster in de bundel.

Just Havelaar, Amsterdam bij schemerlicht, 1904.

Just Havelaar komt er bekaaid vanaf. Hij wordt opgevoerd als beter spreker dan schrijver. Een aangenaam mens; wel enthousiast, echter nimmer fanatiek. In de korte wiki die aan hem is gewijd, is er niet alleen een lijst met publicaties, maar ook aandacht voor zijn schilderskunst. Bij de Nederlandse bibliotheek der letteren benadrukt G.J. van Bork dat hij in 1927 lid werd van de SDAP, “waarin hij een rol speelde als propagandist van een religieus socialisme, met name in de arbeidersgemeenschap van de Woodbrookers,” en dat schoonheid en goedheid voor hem niet van elkaar te scheiden waren.

Nog drie van de 25 schrijvers te gaan. En daar is Carry van Bruggen, de tweede geportretteerde schrijfster in het boek. Haar schrijfsters naam hield ze over aan het huwelijk met haar eerste man Kees van Bruggen (die in 1932 een bijdrage in het geschenk schreef). Ze is bekend en haar Het huisje aan de sloot is herdrukt als Salamander klassieker. In het Geschenk wordt vooral stilgestaan bij haar zwaardere werken: Prometheus en Hedendaagsch Fetichisme met haar opvattingen over het leven. De auteur van het artikel Gerard van Eckeren, komt bij haar thuis als zij werkt aan Prometheus over het knellende van het collectieve en het wenselijke van meer individualiteit. Haar huis is vol boeken waaruit briefjes steken. Prometheus zou tot het einde van haar leven een werk zijn waarop ze voortborduurde, waaruit ze voorlas en over sprak. Van Eckeren ontmoette haar voor 't eerst in Haarlem – als ze verontwaardigd spreekt over de schijnheiligheid van de maatschappij ten opzichte van de ongehuwde moeder – en op het laatst in Laren, waar ze zal sterven.

Jacob Israël de Haan was één ding overduidelijk niet: een burger. Daarvoor had hij oneindig te veel geest, oneindig te veel hart. Hij was een van die menschen, die met een intellect als weinigen en een werkkracht, die aan het onbegrijpelijke grenst, geen carrière maken, omdat zij elk ogenblik bereid zijn, de verkregenheden als stof van de schoenen te schudden;” en zo gaat deze zin vol lof nog vijf regels door. J.C. Bloem prijs niet alleen de persoon, maar ook zijn werk dat een persoonlijkheid kent in vorm en inhoud. De Haan scheef gelegenheidsgedichten die als zo benoemd genre niet populair waren. Met Goethe vindt Bloem dit onzin; alle gedichten zijn immers gelegenheidsgedichten. Zijn bijdrage sluit af met een vierregelig vers uit de bundel Kwatrijnen van Israël de Haan:

Die na mij komen, lezen mijn kwatrijnen.
Zij zullen sidderen, als zij verstaan,
Met welk een marteling van hartepijnen
Ik zingend door het Leven ben gegaan.

Het laatste artikel gaat over Gerard Bruning, een katholiek schrijver, die met onder meer Marsman en de schrijver van het artikel in het Geschenk, Jan Engelman, betrokken was bij het oprichten van een literair katholiek tijdschrift, De Gemeenschap. (Engelman zou in het Comité van Waakzaamheid -- opgericht in 1936 -- zitten waarin Ter braak een vooraanstaande rol speelde. Hij zou het comitee overigens al snel op aandrang van de Katholieke clerus verlaten.)
Menno ter Braak prees Bruning om zijn karaktervolle houding. E. du Perron kreeg alleen al bij het zien van de man een gevoel van weerzin. Zijn medewerking aan het tijdschrift liep op niets uit. Bruning trok zijn medewerking in aangezien De Gemeenschap lonkte naar de heidense Constructivistische bouwkunst. Eerder in een samenwerking was al zijn morele diskwalificatie van Slauerhoff opgedoken. Ook zijn afkeer van de Volkenbond was enorm, zo leren we uit de bijdrage.
Hoewel het artikel stilstaat bij zijn overlijden en zware ziekte, ademt het ook de geest van een scherpslijper, die in een brief aan Engelman schrijft: “Ook ik geloof niet...in het fascisme; als de Valbijl langer verschenen was, zou daarover geschreven zijn. Het heeft eenige beteekenis als t i j d e l ij k   m a t e r i e e l   h e r s t e l, maar aan de verrotte fundamenten verandert het niets.” In andere woorden: een beetje fascisme doet even goed, maar lost geen structurele problemen op. Tijdschrif De Valbijl stond vol dreigementen aan mensen waarmee de redactie het niet eens was. Hij werkte eraan met zijn broer en een paar anderen. De genoemde brief van Bruning komt ook terug in een academische studie rond het tijdschrift de Gemeenschap. In de brief staat ook een citaat met een houding die terecht kritisch staat ten opzichte van het Eurocentrisme: “Europa is niet de wereld en de Europeanen zijn niet de mensheid. En nu lijkt het mij zelfs een vervloekte zelf-overschatting om het behoud van de menschheid te vereenzelvigen met het behoud van de Europeesche 'kultuur'.” Hij voegt hier aan toe – en schoffelt daarmee meteen zijn kritiek onder de grond – dat die redding uitsluitend kan komen van de kerk “die kan de menschheid ook redden met Eskimo's en Hottentotten.” 
Om echt te begrijpen waar deze reactionaire strijder op de wallen van de kathedraal bijna een eeuw geleden voor stond, zou ik me verder moeten verdiepen in die wereld van toen die ik maar nauwelijks ken. 

 ---

Het Geschenk 1933 beschrijft een groep schrijvers die uit een vergeeld verleden lijkt te komen. Sommigen hebben zich ooit een plek in mijn brein verworven, anderen komen als nieuw in sepia kleuren binnen. Vrijwel net zo interessant zijn vaak de schrijvers van de artikelen over die auteurs. Opvallend is het aantal keren dat ik in Bloemendaal belandt waar de schrijvers woonden. Vaak blijkt dat de betrokkenen uit een kleine kring kwamen van kunstenaars die elkaar kenden en over elkaar penden (iets wat we nu een bubble zouden noemen), de Roland Holsts bijvoorbeeld. Er is een web aan contacten dat dwars door het werk loopt.

Los van de ons-kent-ons sfeer, het moet een forse klus geweest zijn om deze bundel samen te stellen. De opzet in de vorm van 'bekenden schrijven over' maakt dat het boek ruim negentig jaar later nog steeds waardvol is. Dat er wel eens een naar luchtje blijft hangen, was moeilijk te vermijden in die jaren. Het geeft wel te denken over hoe verwerpelijke ideeën zich een weg kunnen banen, zelfs naar het binnenste van wat een instituut voor de Nederlandse literatuur en boekverkoop zou worden.

maandag 22 januari 2024

Kronieken uit het land van de meest gelukkige mensen op aarde

Chronicles fom the Land of the Happiest People on Earth is een roman van Wole Soyinka. Hij verscheen bijna een halve eeuw nadat hij zijn vorige roman (Season of Anomy) publiceerde. In die tussenliggende jaren schreef hij wel een fors aantal toneelstukken en gedichten en in 1986 kreeg Soyinka de Nobelprijs voor literatuur, vanwege het brede culturele spectrum van zijn schrijven, dat gepaard ging met een poëtische ondertoon die het drama van het bestaan vormgeeft, aldus de motivering.

Drama is niet het eerste wat deze titel oproept: de vrolijkste mensen op aarde belooft eerder een lof op het leven. De titel reageerde op een onderzoek waaruit bleek dat Nigerianen opvallen doordat ze zo opgewekt in de wereld staan. Je kent ze wel dat soort onderzoeken. Nigeria is overigens wel flink gekelderd op die ranglijst. De vragen komen ook als Nederland hoog staat bij velen op: hoe dan, waarom dan? Blijkbaar ook bij Soyinka en die kan dan bovendien het islamitische extremisme van Boko Haram*, politieke machinaties, geweld en corruptie aanhalen om de vragen met nog meer klem te stellen. Bovendien kan hij er een ironische titel van maken voor een roman die juist de andere kant van de samenleving laat zien, daar waar iemand bij een bushalte door een zwaaiend zwaard zijn hoofd verliest.

Want dat is wat in dit boek gebeurd. In plaats van in vrolijkheid belanden we al snel in de narigheid. Het hoofdkarakter in de Kronieken is de chirurg Kighare Menka die betrokken wordt in een groep die handelt in menselijke ledematen. Diezelfde Menka wordt ook nog eens gedecoreerd vanwege zijn inzet voor slachtoffers van Boko Haram. Hij heeft heel wat mensen weer in elkaar genaaid. Zelf meent hij dat dit terroristische geweld niet eens de ergste kwaal is die Nigeria treft.

Geweld is immers overal. Een tanker de ontploft, een trein die ontspoort, een politieman die soms gewoon vindt dat een automobilist weg moet (ook al heeft die het recht er te zijn) en die dan in elkaar slaat en niet zelden laat omkomen onderweg naar het politiebureau, zogezegd voor ondervraging. Zou de constatering dat jongeren die een ledemaat verloren, vervolgens gekwetst op een islamitische school zitten (almajiri), een reservoir voor Boko Haram vormen om uit te werven, ook voor soortgelijke gevallen elders in de wereld gelden. Dat vraag ik me als lezer in tijden van Gaza onvermijdelijk af (en de vraag stellen is als het beantwoorden ervan).

Menka's jeugdvriend Diyole Pitan-Payne is van goede komaf en ingenieur in Lagos. Diyole is uitgekozen als vertegenwoordiger van Nigeria bij de Verenigde Naties. Voordat het zover is wordt hij echter zwaar getroffen bij een bomaanslag. Zijn lichaam wordt in aller haast (en met tegenwerking vanuit de familie) naar Zwitserland gebracht om daar medische hulp te krijgen. Maar het land van de opgewektheid verlaten is nog niet zo gemakkelijk. Alles lijkt in orde, maar een kleinigheid is voldoende om het hele transport te stoppen. Wil er eerst iemand omgekocht worden? Een prominente positie inzetten, bleek ook voldoende om de boel weer in beweging te krijgen. En zo gaat Diyole weinig elegant van Afrika naar Eruopa.

Ook in Zwitserland loopt alles anders dan zou moeten. Als Diyola daar sterft dan moet hij er volgens de familie ook begraven worden. Niemand die het begrijpt, hij hoort in Nigeria, zelfs in zijn eigen wijk, maar de familie is onvermurwbaar. Wat is er nu mooier dan op een goed verzorgde begraafplaats te liggen, waar de bloemen blijven staan en niet opgegeten worden door de geiten. In Nigeria hebben de mensen geen gevoel voor schoonheid, weet de schoonzus van de overledene. Vrijwel niemand is dit met haar eens. Waarom komt er geen applaus dat Europa als eindbestemming voor Duyole is gekozen? Zo wordt een begrafenis in Salzburg een ironisch commentaar op Westers superioriteitsdenken zelfs bij een ter aarde stelling. Het boek staat bol van dergelijke spelletjes met ernst, schijn en scherts.

Wie zat er eigenlijk achter de aanslag? Welke rol speelt de familie of de leider van de politiek partij POMP, premier Sir Goddi? Wat en wie is de leider van de religieuze secte Papa Davina? De kroniek werkt traag maar gestaag naar het plot. Het boek heeft het karakter van een thriller, een who done it verhaal. Maar misschien is dit niet het belangrijkste van het werk. Het gaat ook over de inzet voor een getroffen vriend, en over de rouw nadat hij gestorven is. De situatie is grotesk en macaber, maar raakt wel veel emoties die bij het gemis door overlijden passen.

Niet iedereen is overtuigd van de literaire waarde van het boek. Zelf had ik flink wat moeite met het pittige Engels waarin het geschreven is. Maar regelmatig trof het boek. Ook door zijn kritiek op machinaties en corruptie. Soyinkna is lange tijd een tegenstander geweest van autoritarisme, corruptie en religieus fundamentalisme. Hij is een inspirerende figuur voor iedereen die geeft om waarheid en gerechtigheid. Hij geeft deze ironische roman een vorm die bijblijft, al is het maar de beeldende scene aan de rand van het graf waar Diyola uiteindelijk toch begraven wordt. Alleen vanwege dat beeld is het boek het waard gelezen te worden.

Noot:
* Een voorloper van Boko Haram wordt genoemd Maitatsine die maar in twee talen een wiki lemma heeft (Engels en Hausa).


dinsdag 16 januari 2024

12 portretten van Nederlandse auteurs

Geschenk 1934, Inhoudende 12 portretten van Nederlandse auteurs, zo luidt zakelijke titel van het boekenweekgeschenk uit dat jaar. De portretten zijn gedrukt op ansichtkaarten, op de achterzijde staan geboortedatum, -plaats, wat andere basisgegevens en een lijstje met publicaties (een mooie aansporing om verder te lezen).

Dit geschenk is wel vrij zeldzaam en duur. Er is zelfs een herdruk van gemaakt in 1995. Het is een wat magere variant op het geschenk van 1933 dat is samengesteld door de hier opduikende C.J. Kelk. ook in dat jaar mooie foto's van schrijvers, maar wel met begeleidende teksten. Veel meer valt er niet over het geschenk van 1934 te zeggen.

Hoewel in NRC-Handelsblad stond in een artikel getiteld 'Altijd gedoe met die Boekenweek' dit over het geschenk: “Al in 1934 klonk de klacht dat het geschenk nietszeggend was. Het boekje met auteursfoto’s was te ‘nihil’ en vooral geschikt voor ‘bakvischjes, die filmfoto’s verzamelen’. Anderen zagen er juist een poging in een breder publiek te bereiken, het bioscooppubliek dat nu naar de boekhandel werd gelokt.” De plaatjes zouden in de toekomst gewild zijn en worden nog regelmatig genoemd als het over de betreffende schrijvers gaat. 

Klik op de illustraties voor een grotere versie

De geportreteerde schrijvers zijn:

Eva Raedt-de Canter (pseudoniem van A.E.J. De Mooy)

Antoon Coolen

Fré Domisse

Anthonie Donker (pseudoniem van Dr. N.A. Donkersloot)

A. den Doolaard (pseudoniem van C. Spoelstra Jr.)

Johan Fabricius

C.J. Kelk

Diet Kramer

M.H. Székely-Lulofs

Leo Ott

G. van Nes-Uilkens

A. Viruly


maandag 15 januari 2024

Het theater, de brief en de waarheid



Het theater, de brief en de waarheid, is de titel van het boekenweekgeschenk van 2000. Het is geschreven door Harry Mulish. Het bevat twee visies op min-of-meer hetzelfde verhaal. Beide kunnen niet tegelijk waar zijn.
Motto: “Wie begrepen wil worden, geve geen uitleg”
Diderot, Paradox over de toneelspeler
De eerste is de beschrijving van de crematie van Magda. Ze is de vrouw geweest van Herbert Althans. Toneelschrijver Felix bekijkt jaren na die rouwplechtigheid de videobeelden die hij er van heeft om deze om te zetten in een dramatische monoloog en zo kan de lezer ook meekijken. Mulish haalt er meteen de Griekse oorsprong van het gebrip bij.* Soms zou je die gymnasiasten wel eens een door de mangel willen trekken. De pedante alwetendheid komt in het 'Tussenspel' aan de orde in een dialoog met collega toneelschrijfster Vera vervolgens de tweede visie zal vertellen.

Herbert is een toneelspeler die onlangs zijn eigen antisemitisch gemotiveerde ontvoering in scene heeft gezet, zo lezen we in deel 'I, Herbert'. Hij erkende zijn eigen aandeel achteraf en claimde ook de dreigbrief die de hele affaire in gang zette geschreven te hebben. Die brief was in een X-twitterachtig antisemitisch taaltje geschreven en gericht tegen zijn gezin. Nu zijn vrouw was overleden kwam hij erop terug en vertelde meer over de kwestie. Herbert had zich intens uitgesproken tegen het opvoeren van Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder, een omstreden toneelstuk uit 1975.

Die opvoering had ook het werkelijke Nederland flink beziggehouden in 1987. Mulish schrijft dat hij er zijn verbeelding op losgelaten had en dat het literaire verhaal nauwelijks nog iets te maken had met de lotgevallen van Jules Croiset, de toneelspeler in kwestie. (Croiset en zijn vrouw leefden beide nog toen het geschenk geschreven werd.) Toch doet het hele boek wel sterk aan
die affaire denken, ook al is ze volgens de auteur niet meer dan de aanleiding voor zijn verhaal en geen beeld of interpretatie ervan. Bij mij rakelde het lezen van dit boek de kwestie weer op.

Acteur Jules Croiset was een van de activisten tegen de opvoering van het toneelstuk. Er was in november '87 al van de opvoering afgezien, nadat een discussie tussen voor en tegenstanders tot een stellingenoorlog had geleid. Columnist Nico Scheepmaker verwoordde de oplopende woordenwisseling als volgt:
“Ik vind dat alles moet kunnen en mogen, ook een opvoering van het toneelstuk Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder. Maar ik vind ook dat je niet alles zou moeten willen mogen, bijvoorbeeld de opvoering van Rainer Werner Fassbinders Het vuil, de stad en de dood.” Dat zijn twee kanten in het debat in één stelling. Het tekent daarmee de controverse. Er zijn mensen die goede redenen zien het stuk niet of juist wel op te voeren. Want ook voor dat tweede valt wat te zeggen en of wat tegenin te brengen.

Croiset ontvoerde zichzelf in december van dat jaar en krast net als Herbert uit het verhaal van Mulish een hakenkruis op zijn borst en '6.0000.0000 + 1' op zijn arm.
“Er was iets geknapt in mijn koppie,” zou Croiset later zeggen. Het debat was met zijn geest aan de haal gegaan. Mulish noemt de perikelen in het in het nawoord op het geschenk een even fantastische als reële onderneming. Woorden van Max Arian balanceren mijnsinziens verstandig tussen verzet tegen antisemitisme en voorzichtigheid om dat niet te veel te zien: “Wat de affaire-Jules Croiset ook aantoonde, maar wat we eigenlijk al konden weten: verzet tegen antisemitisme is goed, maar kan vormen aannemen die meer angst veroorzaken dan datgene waar men zich tegen wil verzetten.”

Je kan dit boekenweekgeschenk nauwelijks lezen los van wat er in het echte Nederland gebeurde. Vertaler Gerrit Bussink plaatste het stuk in een actuele context door er op te wijzen dat het geschreven was als reactie op het vervangen van het idyllische West End in Frankfuhrt door kil kantoorbeton. Daartegen keerde Fassbinder zich in het toneelstuk.
“Het is een stuk over kapotte mensen in een kapotte stad, een samenballing van het levenloze,” aldus Bussink in de Volkskrant. Destijds had iedereen een mening over het stuk, ook ik, maar welke weet ik ruim 36 jaar later niet meer.

In 2002 zou het toneelstuk alsnog opgevoerd worden. Dat is na de uitgave van het boekenweekgeschenk.
In Trouw schreef journaliste Hanny Alkema: “van boze reacties of enige wanklank is geen sprake. Het lijkt erop dat de gevoeligheid van destijds is gesleten, zodat stuk en voorstelling op hun werkelijke merites beoordeeld kunnen worden.” En Max Arian schreef in De Groene Amsterdammer een aanbevelenswaardig artikel dat vele kanten van de Fassbinder-rel raakt. Arian stelt bijvoorbeeld over het toneelstuk: “Een tekst die ongerijmd is en tegen alle haren in strijkt, maar die allerminst antisemitisch is. Integendeel, hij waarschuwt voor nieuwe, naoorlogse vormen van antisemitisme.”

In
Het Theater ... wordt vooral stelling genomen tegen het toneelstuk, waarin de rijke naamloze jood wordt opgevoerd. En het is ook bijna alsof Croiset gerehabiliteerd wordt voor zijn misstap. Er was niet iets gebroken, zoals in de realiteit, maar er was een nobele reden voor de hele enscenering. Dan komt er een draai, want een tragedie – “niemand weet meer wat dat woord inhoudt” – is de botsing van twee onverenigbare waarheden, zo doceert de tekst.

In deel 'II, Magda', doet de vrouw van Herbert het woord in een zelfde rouwcentrum, met eenzelfde inrichting,
en met vergelijkbare lotgevallen. Niet zij, maar Herbert stierf een tragische dood. Dit deel wordt geschreven door Vera, die net als Felix is gevraagd een dramatische monoloog te schrijver voor het gezelschap Hypocriet. (Dit woord voor huichelaar heeft een Griekse toneelachtergrond en was de 'antwoorder' die reageerde op het koor, legt de tekst uit. Schijvers leven met en van woorden, en zo'n uitleg kan ook mooi zijn, bedenk ik me inmiddels.) Ook in dit deel is er handelen uit medeleven met de partner en ook hier leidt dit tot meer problemen dan oplossingen. Door haar hulp had Magda niet alleen Herbert, maar ook zichzelf verloren.

Het boek is bijna een kwart eeuw geleden verschenen. Dat was een andere tijd. De tekst constateert zelf al de veranderingen door de komst van de computer en mobiele telefoon sinds 1987. De dreigbrief doet me echter denken aan teksten op twitter en X. De rel rond het toneelstuk is eveneens makkelijk in de hedendaagse confrontaties te plaatsen. De technologie mag veranderd zijn, maar menselijke reacties zijn niet zo nieuw; ze worden hooguit luider door de roeptoeter van de sociale media. Ook toen al liepen gesprekken en meningsverschillen uit de hand. Anderzijds werd na jaren debat de man die model stond voor de meest omstreden karikatuur uit het stuk, Ignatz Bubis, geïnterviewd en menselijk neergezet.

Mulish maakte een verhaal over het verstrikt raken in emoties als angst en liefde.
Hij gebruikte daarin een rel uit de geschiedenis van het Nederlandse theater. Hij kreeg bij het schrijven hulp van het echtpaar Croiset.

* Een dramatische monoloog “(...) is een misdeeld genre,- ofschoon het westerse theater 2500 jaar geleden, bij de grieken, toch met zoiets was begonnen: de klassieke, dionische dithyrambe, waaruit de tragedie voortkwam.”



donderdag 11 januari 2024

Underground empire; how America weaponized the world economy



Underground empire; how America weaponized the world economy is geschreven door Henry Farrell en Abraham Newman. Beide zijn als professor verbonden aan een universiteit. De eerste aan de John Hopkins en de tweede aan de Georgtown University. Beide schrijven ook voor dagbladen en dat merk je aan de verhalende manier van schrijven. 

Naast deze bespreking is er ook een uitgebreidere samenvatting, hier

In het eerste hoofdstuk wordt het ondergrondse netwerk van kabels vergeleken met een autoweg, waarop mensen 's morgens tussen velen anderen naar hun werk rijden. Ze zetten hun computer aan alsof ze in hun auto stappen en via de ondergrondse kabels versturen ze een bericht, ontvangen geld of maken het over.

'Alle wegen leiden naar Rome', is een bekend gezegde en Farrell en Newman stellen dat 99 % van alle internet verkeer via het Rome van de 21e eeuw, de Verenigde Staten, loopt. Samen met de financiële systemen en controle over delen van hoogwaardige chipproductie, maakt dit van de VS het nieuwe
empire. Via de datasnelweg worden financiële transacties vervoerd, en gaan berichten over producten en transacties. Dat andere overheden de huidige situatie niet waarderen en andere routes willen bouwen, verbaast de schrijvers niet. Want de VS gebruiken de netwerken als middel om de wereld te domineren. Toch wordt nog steeds veel van de VS gepikt. Europese Atlantici hebben heel wat over voor het goed houden van de relaties met Washington. Het boek wil laten zien hoe deze positie ontstond en de VS instaat stelde haar macht en enorme invloed tot over de grenzen uit te breiden door informatie te verzamelen, goederen te stoppen, en hele landen los te koppelen van de wereldeconomie. Hoe reageren de andere landen hierop; China en de EU bijvoorbeeld? Belangrijkr nog, zijn er geen andere toepassingen die gezocht kunnen worden voor deze spin-in-het-web positie, zoals het bestrijden van belastingontwijking of het tegengaan van klimaatverandering, vragen de schrijvers zich af.

Plat beeld
Geen land zal ten oorlog trekken in een wereld waar productie geglobaliseerd is, want de aangevallen buurman levert door het vernielen van de economische relaties immers schade op voor de eigen economie, zo wordt Thomas Friedman aangehaald. De geglobaliseerde economie wordt wel vaker als medicijn tegen oorlog gezien, maar het valt toch vaak tegen. De wereld was in de eerste helft van de vorige eeuw ook al geglobaliseerd en we weten wat daar gebeurde. De werkelijkheid is interessanter en minder eenvoudig dan de visie van Poetin (die het internet een CIA project noemde) en het
“twee dimensionale platte” beeld van Friedman, aldus de auteurs.

Toeval
De VS waren de grootste winnaar van de Koude Oorlog en zouden door die positie ook de inrichting van de wereld daarna grotendeels bepalen. Zo is SWIFT weliswaar een instelling gevestigd in België, maar wel verbonden met een datacenter in Ashburn, Noord-Virginia. Daar is een van de knooppunten van het globale internet gevestigd. Door het beheersen van internet knooppunten kunnen de Verenigde Staten op dergelijke plekken afluisteren wat vijanden (en vrienden) elkaar doorgeven en ze uitsluiten van de financiële systemen in de wereld.

Afluisteren was voor het internet een kostbare zaak en werd veelal beperkt tot hoogwaardige doelen. Nu kan ieder telefoontje in een land worden opgevangen en worden bewaard. Niet langer is het verzamelen een probleem, maar de opslag en het filteren van berichten uit de enorme hoeveelheden. Het ontstane systeem met kabels en datacentra is niet zo bedacht, maar steeds verder die kant opgegroeid, aldus de auteurs, Dit ontstond door de mogelijkheden te gebruiken en ze verder uit te breiden. Dus geen complot om de macht te veroveren, maar toeval dat dit meekwam met de technische ontwikkeling. Het werd als extra present in de schoot geworpen en met graagte uitgepakt. Vaak werden nieuwe mogelijkheden toegepast, omdat de nood aan de man was. Later werd het beleid dan veralgemeniseerd, zoals het gebruik van de dollar tegen landen of het uitsluiten van SWIFT gebruik als strafmaatregel. De Verenigde Staten veranderde van de enige supermacht, naar een macht met superkrachten. De wal kan het schip wel eens keren, zo waarschuwen de schrijvers. Zo kunnen financiële transacties de VS wel eens geheel gaan mijden.

Snowden
Het werk van Snowden wordt door de schrijvers geroemd, omdat de door hem gelekte informatie duidelijk maakte wat een enorm netwerk de National Security Agency | Central Security Service (NSA) en zuster organisaties hadden gecreëerd om de wereld in de gaten te houden. Nu zet de Verenigde Staten die superkrachten in tegen China, en daarmee kwam de imperialistische strijd boven de grond. Het uit de markt werken van Huawei noemen is onvermijdelijk in een boek als dit. Farrell en Newman citeren een Europese ambtenaar die stelde dat de VS boos was op China, omdat dit poogde te doen wat Washington allang gedaan had; het omzetten van de globale communicatie netwerken in een bolwerk voor controle. De dreiging die van de positie van Washington uitgaat is duidelijk. Niet alleen voor China, maar ook voor delen van Europa, maar wat kan je eraan doen? Corona, klimaat en mogelijke grotere catastrofes in de nabije toekomst, vragen om antwoorden, maar in plaats daarvan raakt de wereld verwikkeld in gevechten die de digitale zijde route (die de wereld op vele vlakken bind) uit elkaar kunnen trekken.

Waarschuwingen
Dit ondergrondse netwerk kan ook anders ingezet kan worden. Je kan ook landen die het regenwoud kappen, alsof dit er niet toe doet, onder druk zetten met die middelen, menen de schrijvers in de inleiding. Dergelijke aanbevelingen worden in het laatste hoofdstuk uitgewerkt. Het pad waarop Washington nu zijn koers uitzet zal leiden tot bittere en hardnekkige conflicten, zo luidt een ernstige waarschuwing in het boek. “Om Amerika te beschermen heeft Washington langzaam maar gestaag de economische netwerken veranderd in werktuigen voor zijn dominantie,” zo stelde Paul Kruger in een bespreking van het boek. Hij schreef in diezelfde bespreking ook: “De Verenigde Staten hebben stilletjes een postmoderne oorlog tegen China gevoerd en gewonnen.” De VS moet dan ook niet opkijken als andere landen op hun machtsontplooiing – “de economische equivalent van een atoomarsenaal” – met een eerste stap (first strike) zullen reageren, is hier een waarschuwing van de auteurs.

Imaginaire worsten
De schrijver zijn experts op het gebied van internationale relaties en halen een wapenbeheersingskwestie uit het verleden aan als voorbeeld voor recente ontwikkelingen. In 1957 zou Rusland volgens Nikita Chroesjtsjov Intercontinentale Ballistische Raketten (ICBM's) fabriceren
alsof het worsten waren. De VS reageerden met grote investeringen in hun raketsystemen om de achterstanden in te lopen. Die bleken echter een mythe. Toen na de Koude Oorlog de archieven opengingen bleek dat de Sovjet Unie slechts vier van de eerste generatie ICBM's heeft gehad. Maar intussen ontwikkelde de situatie zich destijds wel naar een bijna-catastrofe. “Op dit moment zijn we weer beland op een dergelijke keerpunt (...). Ook nu zijn twee grotmachten, de VS en China in de greep van een dynamiek gedreven door wederzijdse angst die het gevaar oplevert dat Europa, het bedrijfsleven en gewone burgers in de steeds sterker worden draaikolk worden meegezogen.” Er is een antwoord nodig dat systematisch kijkt naar de gevaren en hoe die te beteugelen, net als dit tijdens de Koude Oorlog gebeurde. De auteurs halen Thomas Schelling aan die met ideeën uit the Speltheorie kwam om paal en perk te stellen aan de gevaarlijke dynamiek. Nu de economische strijd steeds openlijker gevoerd wordt, is een rationele benadering ervan weer noodzakelijk. Als er geen strategische planning is, kunnen de reacties en tegenreacties door emoties gedreven wel eens uit de hand gaan lopen.

Samenwerking
De problemen van nu zijn veel complexer dan tijdens de Koude Oorlog. Dat leidt ook tot de aanbeveling voor een eerste stap: probeer te begrijpen waar de moeilijkheden zitten met een forum met deskundigen op vele gebieden. Kijk dan hoe beleid moet worden ingezet om te problemen te verkleinen zonder dat het tot uit de hand lopende situaties leidt. Versterk de banden met bondgenoten en ga vervolgens praten met tegenstanders. Interacties tussen beleidsmakers, generaals en wetenschappers over de grenzen heen waren ook tijdens de Koude Oorlog de basis voor meer stabiliteit. Daaruit kwamen ook de wapenbeheersingsakkoorden voort (die nu zo makkelijk terzijde worden geschoven).

Naast dit pleiten voor een dergelijke samenwerking, stelen de auteurs voor het ondergrondse netwerk in te zetten voor andere doelen, zoals klimaatbeleid, het bestrijden van corruptie, belastingontwijking etc.. Dat zijn gebieden waar nationaal en internationaal belang kunnen overlappen en die daardoor makkelijker tot samenwerking leiden. Het voorstel is misschien niet optimaal, maar het zou wel beter zijn dan confrontatie die vervolgens tot meer confrontatie leidt, zo schrijven Farrell en Newman. Het ondergrondse netwerk waarvan het boek heeft laten zien welke gevaren het in zich draagt, moet anders worden ingezet. Het is bijna alsof de beschrijving van de structuren en de macht die er mee gepaard gaan als bij toverslag omgebogen worden naar nobele middelen, alsof de macht erachter verdwijnt. 

Parallellen
De parallel met de atoomdreiging tijden de Koude Oorlog, roept de vraag op waar de vergelijkbare vermindering van het aantal kernkoppen in deze figuur dan uit moet bestaan. Minder of geen kernwapens is niet eenvoudig, maar wel mogelijk. Zonder de digitale kabels en hun knooppunten verdwijnen veel voorzieningen en gemak in het dagelijks leven. Het is onvoorstelbare dat deze voorzieningen zullen verdwijnen dat zien de schrijvers ook. Maar hoe wordt dit ondergrondse empire uit de handen van Washington gehaald? De schrijvers zien zelf ook dat het hier wringt. Er is geen uitweg uit het ondergrondse empire, stellen ze, maar beter gebruik is gewenst.

De vraag is of er niet meer invalshoeken te bedenken zijn. Waarbij niet de realiteit van de internationale relaties tussen staten als uitgangspunt worden genomen, maar gezocht wordt naar hoe de samenleving zich kan organiseren om de greep te verstevigen. We hoeven niet allemaal een Edward Snowden te worden, maar er zijn meer middelen voor de invloed van burgers te bedenken, zowel binnen de gangbare politieke kanalen als er buiten. De Koude oorlog kernwapenparallel haalt de half miljoen Nederlanders boven die dertig jaar gelden op straat kwamen om tegen stationering te protesteren of de 4,2 miljoen die een paar later een petitie tegen de plaatsing van kernwapens tekenden. Burgers wilden destijds hun voeten en stem gebruiken om een ingewikkeld probleem aan te kaarten. Dat kan weer.

Dit boek levert interessante informatie, maar richt zich toch vooral op de gevestigde structuren (in de VS). En heeft daarmee een flinke invloed in de pers reguliere en vakpers. Responsible Statecraft zet het boek bovenaan de lijst met meest invloedrijke boeken rond internationale politiek die zijn verschenen in 2023:
“het is een beangstigende herinnering aan de potentiële kosten van te grote reikwijdte van het voortdurend gebruik van sancties en spionagemiddelen en een must-read voor iedereen die geïnteresseerd is in grootse strategie en de toekomst van de mondiale handel,” zo vat een redactielid het belang ervan samen. Of zoals Paul Krugerschreef n.a.v. het boek: “De belangen zijn te groot om ze te negeren.” Het prettig geschreven boek levert informatie die nodig is om de ongebreidelde macht aan de orde te stellen.