maandag 17 maart 2025

Op schrijversvoeten door Nederland



Op schrijversvoeten door Nederland* begint op het terras van café Flora in Utrecht. Daar wordt bedacht dat voor het boekenweekgeschenk van 1955 in elke provincie (dat zijn er tot 1985 elf) een succesvol schrijver zal worden geïnterviewd. “Neem een man als J.C. Van Schagen,” merkt de boekverkoper op: “Waarom kruipt die als een oester in zijn schelp weg in Zeeland?” Steeds meer namen vallen onder het loof van de bladeren op het terras en het plan krijgt handen en voeten. Clare Lennart neemt de taak op zich en merkt dat ze de moeilijkste opgave vindt om binnen de 20.000 woorden te blijven. Ze is dan ook niet zuinig en niet te zakelijk met haar taal. Locaties, sfeer en verbanden worden met een schrijfsters pen weergegeven. Een Droogstoppel kan je haar niet noemen. Het geschenk leest daardoor als geheel prettig weg en niet als een serie afzonderlijke interviews.

Direct na het voorwoord wordt een lijstje van bezochte auteurs gegeven en wie op welke pagina te vinden is (als je toch snel iets over een auteur wilt weten). De provincies heb ik er zelf achter geplaatst (Holland is vooral Amsterdam):

BEZOCHTE AUTEURS**:
Antoon Coolen, pag. 9 (Brabant)
Belcampo, pag. 15 (Groningen)
Bertus Aafjes, pag. 22 (Limburg)
Harriet Freezer, pag. 28 (Utrecht)
Anne de Vries, pag. 33 (Drenthe)
Aar van de Werfhorst, pag. 39 (Overijssel)
J. C. van Schagen, pag. 44 (Zeeland)
Fedde Schurer, pag. 50 (Friesland)
Anne H. Mulder, pag. 57 (Holland)
Guillaume van der Graft, pag. 61 (Gelderland)
Gabriël Smit, pag. 65 (Utrecht)
Drie experimentele dichters (
Campert, Lucebert en Schierbeek), pag. 68 (Holland)
A. Viruly, pag. 74 (de wereld)

Van alle schrijvers is ook een foto opgenomen (zie hieronder) en dat zijn veelal portretten die samenhang met de tekst vertonen. Het eerste bezoek gaat over de rivieren. Dat klinkt nog ver, maar is met de snelle na-oorlogse treinen feitelijk heel dichtbij.
Antoon Coolen woont in zijn huis in Waalre. Hij heeft een hutje in de tuin om te schrijven, zonder afleiding van telefoon en geloop door het huis dat hem zou storen. In zijn boeken en werk heeft hij altijd aandacht en staat op de bres voor schijnbaar nutteloze dingen, zoals het kleine geluk, een nachtegaal in het kreupelhout of bloemen in de berm, zo weet Lennart.

Belcampo heeft niet veel tijd; hij wil op vakantie. Het gaat dus meteen van het zuiden naar de stad Groningen “de zindelijkste stad van Nederland”, waar de schrijver in de binnenstad woont. Als hij Lennart van de trein haalt, zegt hij liever naar huis te lopen dan de trolleybus te nemen. Het is niet zo ver en onderweg kan hij vertellen over gebouwen, straten en visafslag. Zelf woont hij in een niet plechtstatig oud huis met een “lange, vrij smalle marmeren gang met aan weerszijden zoveel bruine deuren, dat je er nummers op verwacht als in een hotel.” Zijn dochter Maartje ligt ziek op bed en leest poëzie van Bertus Aafjes (de volgende op de tocht, weer terug naar het zuiden, Limburg).

Aafjes vindt het mooi dat te horen en zal haar een kaart sturen. De schrijver was bekend geworden door zijn Voetreis naar Rome. Hij werd de hemel in geprezen en gezien als een iemand die schatrijk was geworden door het schrijven. Dat was helemaal niet zo en hij verloor door zijn beroemdheid vrienden. Als Lennart hem bezoekt, woont hij in een kasteel in Hoensbroek. Dat klinkt toch wel als een man in bonus. Maar het kasteel staat boven mijngangen en verzakt zo nu en dan, als er beneden weer iets opgeblazen wordt. Die schade moest vervolgens verholpen worden. De Staatsmijnen hebben het kasteel daarom maar gekocht en er een cultureel centrum van gemaakt. Zo hebben ze zelf iets aan de ruimtes die ze steeds moeten repareren. De dichter en zijn gezin wonen er. Hoog boven heeft hij achter dikke muren zijn werkkamer. Het kasteel is een wonderlijke plek met bijvoorbeeld een vergeetput en geheime kamer achter een boekenkast.

Bilthoven, in de provincie Utrecht, is
“niet echt. Het heeft keurige lanen en keurige huizen,maar het heeft geen hart. Het is een soort robot, niet gegroeid, maar gemaakt.” Daar woont schrijfster Harriet Freezer (het pseudoniem van Wilhelmina Eybergen is de verbastering naar het Engels van de naam van haar man Maurits Vriezendorp, dat Engels zou de verkoop ten goede komen verwachte de schrijfster) en haar hanen. Pluimvee speelt een rol in haar leven vanaf dat haar vader in Wenum bij Apeldoorn kippen en kalkoenen ging houden. Freezer heeft het goed naar haar zin gehad op de Veluwe waar ze haar eigen weg kon gaan en zichzelf kon ontdekken. 'Is dat nu wel zo,' heet een verzameling van stukjes voor De Groene die ze als boek uitbracht. De titel is goed gekozen aldus Lennart want de humor van Freezer speelt met de schijn en waarheid die naast elkaar staan.

Tekst loopt door onder fotocollage.



Anne de Vries scheurt met Clare Lennart in zijn auto naar Drenthe. De schrijver van Bartje is door een onderwijzer gered van van een loopbaan in de tuinbouw, een carrière die op poten werd gezet door zijn zeer zuinige vader die een tuindersknechtje van hem maakte en hem van school haalde. De onderwijzer op de avondschool die hij later bezocht, vond dat hij moest studeren en wist als lid van het bestuur van de plaatselijke Boerenleenbank dat zijn vader genoeg geld had om een opleiding te betalen. Zo is het gekomen. Naast het boek over Bartje schreef de Vries ook schoolboeken, een stabiele bron van inkomsten. Daaronder ook 'Ons eigen leesboek' voor Suriname.

Tot nu toe hebben ze het in Suriname moeten doen met Nederlandse boekjes. De kinderen daar lazen over onze Ot en Sien, over sneeuw, die ze niet kenden, over een vreemde wereld van blanke mensen. Nu krijgen ze leesboeken, die in hun eigen wereld spelen. Anne de Vries is druk bezig ze te schrijven. Terwijl ik dit verhaal typ, ligt een van die boekjes naast me. Er wandelen bruine mensen rond, er groeien palmen en amandelbomen langs de wegen. Een Surinaamse student die bij me op bezoek kwam, kon het boekje bijna niet uit handen leggen, zo mooi vond hij het. De plaatjes gaven hem heimwee naar zijn geliefd Paramaribo.

Met zijn hele familie, vrouw en vier kinderen, heeft Anne de Vries eerst een jaar in Suriname gewoond op kosten van de Surinaamse regering. Hij wilde het leven daar zo goed mogelijk leren kennen. Hij heeft veel medewerking ondervonden van de Surinaamse onderwijzers. ‘De Surinamers zijn een bijzonder intelligent volk,’ zegt hij en hij heeft ook grote sympathie voor de Bosnegers, die diep in de oerwouden nog een heel primitief bestaan leiden.”

Schrijver Aar van de Werfhorst is in het Duits begonnen met schrijven. Dat was voor een krant. Hij was Nederlander, maar werd in Gronau geboren en tweetalig opgevoed. Het verhalen vertellen komt van zijn oma in het Overijsselse Junne. Haar meisjesnaam heeft hij ook als pseudoniem gekozen. Romans zegt hij alleen in het Nederlands te kunnen schrijven.
      Ook bij deze schrijver speelt een plek om te schrijven weer een belangrijke rol. Het gesprek vindt plaats op de Wageningse berg, waar hij zich teruggetrokken heeft om een boek af te ronden. Eerder had hij daarvoor een huisje in Ommen,
“maar als gevolg van de woningnood is dat in beslag genomen. Nu zit hij maar hier of daar, zoals het toevallig uitkomt.”  In de na-oorlogse woningnood was huizenbezit blijkbaar niet heilig, zoals nu. Zijn leven wordt in Op schrijversvoeten kleurrijk geschetst, elders is er uitgebreider over geschreven.)

Er is veel aandacht voor het reizen. We hebben de trein en auto al gehad. Nu is het de beurt aan de boot van Numansdorp naar Duiveland. Dan naar Zierikzee met zijn rode daken en daar weer de boot naar Katse Veer aan de andere kant van de Oosterschelde. Varen deed Lennart omdat ze zich in de wereld van de eilanden wilde verplaatsen, los van het vaste land. Het is een stemming die je inderdaad bereikt door per schip te reizen. De gevolgen van de watersnoodramp zijn onderweg nog goed zichtbaar, al is er ook al duidelijk herstel.
       Het gaat naar Domburg waar de dichter
J. C. van Schagen en zijn vrouw wonen als permanente badgasten op de bovenverdieping van het dorpshuis aan de Markt. Hij leeft er op wachtgeld dat na een lange carrière als ambtenaar een bevrijding betekende en de kans terug te keren naar Zeeland. “Er is niets ambtelijks aan deze man, hij is niet dor of preciezerig. Met zijn forse gestalte en lichte ogen zou hij een schipper kunnen zijn,” constateert de schrijfster. Ze typeert zijn werk ook uitgebreid, zoals met deze zin: “Het dagelijkse heeft een doorkijk op de eeuwigheid.” Ze staat stil bij zijn nieuwste bundel 'Zeeuwse reflexen' met een verhaal over schelpjes zoeken (de teklst daarover nam ik al eerder over en hier is het verhaal zelf). In het portret over Van Schagen zit nog en element dat steeds terugkeert in de beelden die Lennart schetst rond de schrijvers: de wereld van het platteland weg die wegvoert van het snelle naar de rust.

“(...) duidelijk [is] dat ‘être de son village’ of ‘de son province’ heel iets anders kan betekenen dan een provinciaal zijn in de slechte bijbetekenis, die dit woord gekregen heeft. Het heeft veel te maken met jezelf durven zijn tegen de mode in en het vraagt misschien de wijsheid van de nar, die immers altijd de betrekkelijkheid van wereldse roem en grootheid heeft beseft.”
De dichter Fedde Schurer is een voorvechter van het Fries. Hij spreekt met een warme hartstochtelijke bewogenheid en met dichterlijk vuur. Maar zijn felle strijdbaarheid is zonder wrok, merkt Lennart op. Schurer zelf benadrukt dat hij geen verbitterd fanaticus is. De timmermansjongen werkte zich via een opleiding tot onderwijzer op naar lid van de Provinciale Staten voor de Christen Democratische Unie (een van zijn campagne leuzen was 'Geen Führer, maar Schurer'). In 1929 werd hij in Lemmer ontslagen als leraar, omdat hij als christen-socialist pacifistische propaganda maakte (pacifist is hij tot zijn dood gebleven). Toen een Tweede Kamerlidmaatschap op de loer lag hield Slauerhoff hem hier indirect van af. Schurer citeerde graag gedichten en van het fragment 'Een desperado - Die smachtend zoekt als Eldorado - Een land nog niet in kaart gebracht.' kon hij zich de beginregel niet herinneren. Thuis zocht hij hem op: “Ik zal wel heengaan op een nacht - met stille trom...” Hij trok zijn conclusie en keerde terug naar Friesland waar hij redacteur werd van de Heerveense Koerier, vanaf 1952 de Friese Koerier. Hij zou later nog zeven jaar Kamerlid zijn namens de PvdA.

Op de
Nieuwezijds Voorburgwal woonde Anne Mulder op een grote zolder van een pand van een tante. 'Onbewoonbaar' had die tante gezegd, maar Anne woonde er met kind en man met plezier. Ze leven graag in de nacht en niemand heeft er dan last van hun geloop, gepraat en de muziek (haar man is pianist). Ook bij Mulder beschrijft Lennart weer woon- en schrijfsituatie. Hier tot aan de nerven van de vloerplanken aan toe. Overigens is Mulder een vrouw van de stad, als ze 'buiten' is geweest is ze altijd weer blij terug te zijn in Amsterdam of, in vage toekomstplannen, de straten van Parijs. Of haar zoontje nu Josse of José heette? José vermeld Lennart, en dat lijkt te kloppen, maar het valt me op dat ze snel langs de details kan gaan. Maar anderzijds lijkt het me niet het type dat met en standaard interview thuiskomt (een gevaar zoals verwoord door Lamberthe de Jong i.v.m. haar scriptie over Anne mulder). Anne Mulder zou in 2002 op 95-jarig leeftijd overlijden. Op dat moment woonde ze in bij haar zoon.

Tekst loopt door onder fotocollage.



Guillaume van der Graft is het pseudoniem van W. Barnard. Doordat al eerder regelmatig de achtergrond van schrijversnamen opdook kon je vermoeden dat het een vaste vraag op het lijstje van de interviewster was. Onder het portret van deze schrijver meldt ze: “Ik wil altijd graag weten om welke reden mensen een pseudoniem kiezen en vraag hem wat de zijne was.” Guillaume is de vertaling van zijn voornaam, Wilhelminus. Van der Graft werd gekozen omdat het echt Hollands is (graft als het vroegere woord voor gracht). Door die terugkerende thema's krijgt de tocht langs schrijvers in Nederland een samenhang die hem prettig leesbaar maakt. Al vraag je je ook wel eens af: wil ik dit wel weten.

Soms zijn schrijvers ook niet te benaderen, zoals
Gabriël Smit. Hij is nog een dag thuis voordat hij naar Italië vertrekt. Hij stuurt nog wel een lange brief en Lennart typeert hem in haar portret als de man waar alles meestal ternauwernood gaat. Hier dus net niet. Maar oplopend langs een stille gracht “doet hij denken aan die vlinder uit een van zijn eigen verzen. ‘Trillende vlinder op het tafelblad - hoe stil vouwt gij uw lichte vleugels samen - alsof uw wanhoop aan de dichte ramen - niets van uw inkeer en uw vrede brak’.” Nu nog even kijken of ik kan vinden met wie hij op de foto staat. Vermoedelijk is het een van zijn dochters. Op contactafdrukken met foto's op dezelfde plaats zijn er verschillende met een of drie jonge vrouwen. Hij noemt ze in zijn brief aan Lennart: “Mijn vrouw en ik spelen heus goed quatre-mains (...), mijn oudste dochter zingt zo lief (...). Ze is op het conservatorium. De tweede speelt fluit, de derde viool, de vierde zingt weer, de vijfde speelt piano. Als we allemaal thuis zijn kunnen we je zelfs op een drie- of vierstemmig vrouwenkoortje vergasten. Het is werkelijk wel om aan te horen.”

Terug in Utrecht

Wie van de Springweg door de Walsteeg liep
zag vroeger, even voor de grote bomen
van het plantsoen hem hadden opgenomen
het lieflijkst wonder dat een stad ooit schiep.

Hoog was daar op een oude blinde muur
een sierlijke seringenstruik ontsprongen
zijn voet in de verweerde kalk gedrongen
zijn bloemen ijl en als sneeuwvlokken puur. 

Nu is de grauwe hofmuur afgebroken,
maar nooit is een zo prille bloem ontloken
aan glazen huizen, ijzer en beton. 

Ik dwaal en dwaal - zie niets dan nieuwe dingen,
maar niets waar nog een merel in kan zingen:
seringen, waar een schepping in begon.


Gabriël Smit
(Ad interim, 1946, nummer 9)

Op het Leidseplein in Amsterdam waar de stoplichten er staan om goed naar de neonreclames te kunnen kijken die het plein zijn eigen sfeer geven, ontmoet ze in café Reynders de Experimentelen: Bert Schierbeek, Lucebert, en Remco Campert. Er wordt gedronken, de uitgever betaalt en er worden foto's gemaakt, over literatuur en de vorm daarvan gesproken en over je positie in het leven. “Of vind jij soms dat de wereld goed is,” wordt Lennart gevraagd. Die filosofeert daar in haar tekst een beetje over verder en merkt op dat ze houdt van het leven for better and for worse. Wat wij mensen verbroddeld hebben zal weer triomferen, zoals “er weer graan groeit op de zoute aarde van Zeeland,” stelt ze optimistisch vast. Campert is blij als het interview over is. “Hoeft het nu niet meer?” Lennart heeft op haar beurt bezwaren tegen de experimentele dichtkunst, maar de dichters waren alle drie wel verschrikkelijk aardig.

Tekst loopt door onder fotocollage.


Tenslotte is er nog A. Viruly, je kent hem nog uit boekenweekgeschenk voor 1934 waar een van acht portretten het zijne is en 1935 waar hij een bijdrage over luchtvaartliteratuur leverde. Ze spreekt de vertegenwoordiger van de wereld op Schiphol. Hij is piloot bij de KLM en schrijver. Dat tweede was hij eerder dan het eerste. Al luidden zijn eerste dichtregels geschreven als jongen in Westkapelle: “De klanken schijnen mij als uit een ver verleden - Hoog vliegt een meeuw met ferme, brede vlucht -. En ik voel me als gebonden hier beneden -”
       Op Schiphol is ook zijn dochter Aviola aanwezig; ze is stewardess. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigerde haar onder die luchtvaartnaam in te schrijven. Het is toch gewoon Aviola geworden. De officiële naam wordt genegeerd. Net zoals je Verboden-Toegang bordjes kan negeren, zo klinkt het dwars en eigenzinnig uit de mond van de heer vliegenier. Of legt Lennart hem dat in de mond (de woorden passen hen beide)? In het geschenk van 1935 viel zijn eigenzinnigheid me ook al op. Dat bleef ook in zijn latere leven al werd daarbij een andere koers aangehouden als eerder.

Het naschrift poogt een literair einde aan de tocht op schrijversvoeten te geven door een droom op te nemen van de schrijfster waarin het woord necromantie valt. Lennart verwarde dit in haar slaap met necrologie. Wat maakte dat ze niet bijster slim over kwam in haar fantasie. Inmiddels leeft ze niet meer en ook alle door haar bezochte schrijvers zijn gestorven. Ze bieden nog wel een kijk op het vroege naoorlogse Nederland. Misschien is de tocht daarmee toch wel een beetje een necromantie (ondervraging der doden om de toekomst te kennen) geworden.

Noten:
*
Op schrijvers voeten door Nederland is op de website van de Nederlandse Bibliotheek te vinden als pdf, txt, scan, of als epub. Foto's zijn van Nico Jesse (zie voor in geschenk opgenomen foto's hierboven). Bij het Nederlands fotomuseum is een schier eindeloze hoeveelheid foto's van zijn hand te zien, inclusief de contactafdrukken van de voor dit geschenk gemaakte foto's zoals deze van de Experimentelen.
** Onder de inhoudsopgave zijn de auteurs bij de DBNL afzonderlijk opgenomen.


Geen opmerkingen: