De tocht
gaat op en neer. Over de Seine naar Yvetot. Bij de bakker betaal je
via een machine waarin je het geld gooit en die geeft dan het
wisselgeld terug. Het wisselen van een dienst tussen producent en
consument is daardoor onpersoonlijker geworden, maar de kas kan snel
worden opgemaakt en het winkelpersoneel kan er geen greep meer in
doen. Het is voor het eerst dat ik het tegenkom.
Daarna kom
ik alleen nog door kleine dorpjes of ze Petit of Grande Zusofzo
heten, maakt daarbij niet uit. Kleine riviertjes de Caux en de Scie
enz. stromen door brede dalen die hen passen als een muis een regenjas. Aan de
randen zie ik hier-en-daar het wit van krijtrotsen. Frankrijk
loopt de zee in.
's Avonds
lees ik het verhaal* van mensen van een theatergezelschap die zonder
geld in een hotel verblijven. De directeur is er met de poet vandoor.
Steeds als een van de artiesten geld krijgt opgestuurd, verdwijnt hij
of zij met een geliefde. Op het laatst zijn er 12 over, waarvan één
te ziek om te lopen. Ze verdwijnen toch via een tientallen kilometers lang pad langs de
rotsen met alleen de maan die glinstert
in het water van een net op tijd gevonden bron als voedsel.
* Riichi
Yokomitsu, 'Tijd' (1931) uit: Liefdesdood in Kamara en andere Japanse
verhalen, samengesteld door Luk Van Haute.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten