maandag 20 november 2023

De onvermijdelijkheid van geweld

Yambo Ouologuem schreef in 1967 Le devoir de la violence. Recent werd dit boek vertaald naar het Nederlands als De onvermijdelijkheid van geweld (eerder werd het in Nederland uitgegeven als Het recht van geweld.)* Het boek baarde meteen opzien en gaat je ruim een halve eeuw later nog steeds niet in de koude kleren zitten.

Kort na verschijnen kreeg het de Franse Prix-Renaudot. Daardoor kwam het ook op de pagina's van de Nederlandse kranten terecht. In de Telegraaf (26 september 1970) beschrijft Jos G. Heilker
het boek als van “een Franse neger-auteur,” terwijl het geen geheim was dat de schrijver uit Mali kwam. Op dezelfde pagina stond ook een impressie van een interview met Ouologuem, die daar meer als gek dan als literator beschreven werd. Als de auteur belt om een afspraak met de interviewer te maken dan klinkt een rochelend “Oejoeboejoeboeloebem” uit de hoorn, zo stelt Henri Sandberg, de journalist die was overgestapt van Het Volk naar de Telegraaf. Bekhouden leek bijna de boodschap voor de schrijver.


Schrijfster M. van Tijn komt in De Tijd (15 februari 1969) met een serieuzer stuk en staat stil bij de visie van Yambo Ouologuem, die in interviews stelde “dat in Afrika de dekolonisatie nog steeds niet voltrokken is. Toen de Europese mogendheden in Afrika arriveerden om het te koloniseren, was het al te laat. (…) De werkelijke kolonisators, plaatselijke aristocratie en notabelen, hadden al sinds lang die plaats ingenomen. En de Europese veroveraars deden weinig anders dan die kolonisators in de kaart spelen. Technische bijstand, reeds toen! roept de schrijver ironisch uit.”

Ook de Nederlandse vertaling van dit jaar kon op veel aandacht rekenen. Op de Vlaamse website De wereld morgen zette oud Agalev politicus Lode van Oost in een paar zinnen de achtergrond van de schrijver neer die “werd op 22 augustus 1940 geboren in de kolonie Frans Soedan, het latere Mali, als kind van de lokale aristocratie van landeigenaars. Zijn vader sprak meerdere Afrikaanse talen en de Europese koloniale talen Frans, Engels en Spaans. In 1960 ging hij sociologie, filosofie en Engels studeren aan het Lycée Henri IV in Parijs, waarna hij tijdens zijn doctoraatsstudies les gaf aan een school in de Parijse buitenwijk Clarendon.” Ouologuem schreef bovendien schoolboeken voor leerlingen in Afrika, wisten we al door het eerder genoemde artikel uit De Tijd.

Victor de Raeymaeker merkte op voor het Humanistisch Verbond dat het boek ondanks de afwezigheid van enige poging tot spanning zelfs een spanningsboog ontbreekt , toch fascineert, je vastgrijpt, je meevoert en betovert. Dat komt doordat de “vertelling rijkelijk [is] gesopt in poëzie, door zijn overvloedige stijl en zijn heftig ritme dat overgaat van episch naar realistisch, van feitelijk verslag naar zoete dweperigheid, van barbaars naar verfijnd klassiek, van botte erotiek en seks naar verfijnde romantiek,” aldus De Raeymaeker. Ook in de Volkskrant schalden de bazuinen over het boek: “Het is een roman zoals je zelden leest, een oorwassing op papier, een doldrieste, schuimende, kolkende vertelling. Ouologuem heeft niets minder willen doen dan de geschiedenis van zijn continent radicaal herschrijven.” In de Groene Amsterdammer zette Marnel Breure het werk neer als literatuur, los van afkomst, en niet wit en niet zwart, maar universeel.

Dit is slechts een greep uit de recensies. Het boek spreekt nog steeds tot de verbeelding, zo bleek, en leidt tot besprekingen die de tekst een plaats geven 16 jaar nadat de auteur in Mali is gestorven. Nog één dan. De boekenclub van ZAM stond ook stil bij de uitgave met
artikelen en een discussie. Een van die artikelen is geïllustreerd met een fotoalbumpagina waarop Ouologuem als kind, op zijn leeftijd als schrijver en als oudere man te zien is. Het is alleen daarmee al een aanvulling op andere artikelen.

Het boek schildert een dynastie in Afrika, die gevestigd werd door de zoon van een zwarte vader en joodse moeder. De Saïfs werden vervolgens tot in de vorige eeuw de leiders van het denkbeeldige rijk Nakem. Dat ontstond in 1202. Het boek handelt vooral in de laat 19e eeuw tot aan de helft van de 20ste. De verdeling van Afrika door de koloniale machten komt voorbij, maar zonder concreet te verwijzen naar de precieze geschiedenis. Het rijk zelf werd beheerst met geweld, terreur (waaronder
sneaky vergiftiging met gedresseerde adders), machinaties, drogeren van mensen en verder alles wat mogelijk was om de macht en rijkdom te behouden. Chaos, geweld en zware seksuele onderdrukking voeren de strijd om de boventoon. Achtereenvolgens spelen arabieren en koloniale machten ook een rol in het ellendige lot van Nakem. De vrouw haar lijf ontnemen kon door de notabelen van het rijk, maar ook op instemming en medewerking rekenen van de Franse kolonisten (waarmee werd samengewerkt zover nodig om de macht te behouden). Door hun misplaatste superioriteitsgevoel ontging het de kolonialen gemakkelijk dat ook zij gebruikt werden. Maar het boek wijst dus niet alleen naar invloed van buiten als achtergrond voor stevige misstanden, maar ook naar heteigen handelen, de eigen geschiedenis.
Doordat Nakem een fictieve Staat is, is daar ruimte voor; immers fictie kan niet voor waar worden aangenomen en hooguit een idee van die waarheid verwoorden, ongeveer zoals de beelden op een filmdoek die verdwijnen terwijl je kijkt. Léopold Sédar Senghor, dichter en eerste president van Senegal, verweet Ouologuem toch dat het hem aan een morele houding ontbrak, zo noteerde
Marnel Breure. Dat het hier om een fictief rijk ging laat echter ook ruimte open voor het Afrika waar het anders, beter of slechter ging. Het rijk waarin Ouologuem zijn knuppel wierp, was immers niet het hele continent Afrika, maar klein deel daarvan. Het was een stem in het gesprek, in het zoeken naar een eigen identiteit. De schrijver liet echter geen misverstand bestaan over zijn visie op het kolonialisme, dat was geen daad van liefdadigheid die het leven van de bewoners verbeterde, zoals wel beweerd wordt (we hebben zelfs een begrip ethische politiek in Nederland voor die benadering), maar die verbeteringen zijn er gekomen door “de strijd ertegen.” Bij het schrijven van voorgaande zin, bedenk ik me meteen dat de Franse 'onderdaan' daaraan zou toevoegen dat je dit niet moet idealiseren want in Afrika zou zijn hoofdpersoon niet veel meer dan een werktuig in de handen van de macht zijn en blijven.

Er zijn in de roman zelf bedachte beelden over Afrika. Beelden die bewust of misschien onbewust een eigen werkelijkheid creëerden. Zoals de Franse kolonisten hadden. Die bezetters worden hier overigens Flençessie genoemd. Of de beelden die worden opgeroepen door hen die zich neerbuigen om Afrika te begrijpen. Dat soort vervorming komt hier van de Duitse etholoog** die Afrika ziet als wijs, mooi, weelderig, ordelijk, niet gewelddadig en even machtig als humanistisch. Pas toen het Europese kolonialisme binnendrong kelderde dit zo beschaafde volk, stelde de Duitser. Oud houtsnijwerk dat hij met duizenden stuks tegelijk uit Afrika afvoerde, verkocht en verhuurde, handel die hem een kasteel als woning opleverde, was de basis voor die hypothese van de nobele Afrikaan. Zijn visie garandeerde hem een voorname plaats aan de universiteit. De doortrapte Heerser over Nakem leverde het een nieuwe nering op. Als het oude houtsnijwerk uitgeput was, werden nieuwe oude maskers gemaakt; op leeftijd gebracht door ze enige tijd te begraven in de modder. Koloniaal en gekoloniseerde leider eten beide uit de dezelfde bron. Het zijn visies als deze die een schrijver laten zien die de wereld wel kent, maar niet vertrouwt in het mooie van de mens.

Het is een donkerzwart boek, maar wel heel intrigerend en met een voortdurende vraag aan de lezer. Wat lees je eigenlijk? Waarom zou je zo'n boek vol ellendige – en niet zelden bloederige – narigheid lezen? Begrijpelijk dat de roman bij verschijnen overrompelde.*** Dat doet ze nog steeds en niet alleen om het geweld en machtswellust, maar ook om de inhoud, de gedachte erachter. In een tijd dat Afrika vrijheid verwierf, werd de eigen geschiedenis op de korrel genomen, zocht de schrijver in het boek naar een invulling daarvan.

Soms is er een passage met een aangenamere kleur, zoals een romance langs de rivier, maar lang duurt de ongehinderde vreugde nooit. Het geeft wel even lucht aan het verhaal en laat tegelijkertijd door het contrast ook de rottigheid nóg beter uitkomen. Als er eens iemand opstaat tegen de macht, zoals de smid die niet wil moorden, dan zijn er altijd middelen zo iemand toch te dwingen mee te gaan in de orgie van gewelddadige machtsontplooiing. De maraboet die waanzinnig werd, schreeuwde van de daken wat hij er van vond, wat hij zag. Ook al weet je dan als lezer dat veel van zijn geraaskal de waarheid is, ook waar hij de macht aanklaagt, hij werd hij in zijn fictieve wereld niet geloofd en afgeserveerd. Het is de schoft die in zijn waanzin ware woorden sprak.

In het nawoord (
ook gepubliceerd op ZAM) beschrijft de Leidse docent Afrikaanse literatuur Vamba Sherif hoe hij het boek vond in Eindhoven; er aan begon; het weglegde, omdat hij vreesde dat het verhaal “alleen maar de stereotiepe beelden van Afrika zou bevestigen. Een geschiedenis die het kolonialisme, het plunderen van het continent en de slavernij zou rechtvaardigen.” Later zou hij weer verder lezen en merken dat: “Geweld werd afgewisseld met ongekende schoonheid, een origineel beeld werd gevolgd door een beeld dat nog bijzonderder was. Alsof de schrijver een missie had mij en de wereld te dwingen zijn genialiteit te erkennen, deelgenoot te worden van zijn woede, ongenoegen, liefde en verwarring. Hier had ik iets unieks in handen.”

Schrijfster Van Tijn stelde in De tijd dat de lezer met vragen blijft zitten. Inderdaad. Maar in het laatste deel, getiteld Dageraad, laat het verhaal, vrij ondoorgrondelijk, een nieuwe opening zien die waar recht macht insnoert, en ook liefde, vrede en vergeving een rol spelen. Zo zoet als dit is het niet geschreven. Het is een spannende, poëtische en hermetische dialoog waaruit deze woorden zijn gehaald, een schaakpartij in woorden tussen heerser Saïf en de voorbeeldige bisschop Henry op het moment dat deze tweede bedreigd werd met de dood die op de loer lag. Deze als toneeltekst geschreven dialoog bevat onder andere de zin:
“Recht zonder kracht is een karikatuur. Kracht zonder recht is ellende. Geef maar toe!” Alsof dit nog niet genoeg is om op te kauwen begint de laatste alinea met de woorden die veel van de thematiek van het boek samenvatten: “Vaak is het waar, de ziel wil dromen van de verledenloze echo van het geluk.”

Noten:
* De publicatie uit 2023 verschenen bij Uitgeverij Jurgen Maas en is vertaald door Martine Woudt en Getrud Maes. De Nederlandse vertaling uit 1970 was van de hand van Jenny Tuin. Martine Woudt stelde dat het woord devoir verschillende betekenissen kan hebben, waaronder naast de vermeldde vertalingen ook  'plicht'.
** Geënt op Leo Frobenius, een Pruisische etnograaf en onderzoeker, zo leer ik van de vertaalster.
*** De discussie over het plagiaat van Ouologuem voor dit boek is geluwd. Maar nog niet verdwenen. Het was er misschien wel, maar niet uit dat genoemde boek, maar uit een ander, zo gooien lezers in de strijd. Het nuanceren ervan wordt gangbaar,  omdat het schrijven altijd heeft bestaan uit kruisbestuiving en dat de vier pagina's waarop aangepaste teksten van elders zijn verwerkt, op de 300, ook zo gezien kunnen worden en niet moeten worden overdreven. Het is niet meer dan impliciet overgenomen en bewerkte details in een
indrukwekkend meesterwerk. Het mag de waardering niet in de weg staan.

Geen opmerkingen: