Voor het boekenweekgeschenk van 1938 koos de Vereniging ter bevordering van van de belangen des boekhandels een nieuwe benadering, “die van de vorige belangrijk zou afwijken.” Het werd een bundel met “uitsluitend verhalend proza” in de vorm van Drie novellen, zoals ook de titel luidde. Hoewel op de Franse titelpagina dan weer Een bundel novellen, 1938 staat. Kennelijk was de nieuwe aanpak nog enigszins onwennig en zo kreeg het boek twee titels.1 De redactie onder Anton Coolen en Elisabeth Zernike meldt dat Arthur van Schendel wel werd gevraagd, en in beginsel bereid, maar toch niet in staat was een bijdrage te leveren.
Huis te huur heet de eerste novelle, die is geschreven door F. Bordewijk. Het motto is een gedicht van Emily Dickinson:
XLII.
LAY this laurel on the one
Too intrinsic for renown.
Laurel! veil your deathless tree,—
Him you chasten, that is he!
Nederlandse vertaling hier.
Later komt hij erop terug en vraagt zich af of de mensen niet ook minder ver gebracht kunnen worden en het tempo van de reizen trager kan, zodat kan worden gewezen op de mooie dingen die te zien zijn, en het eigen initiatief kan worden bevorderd. Nu is het tempo, en nog eens tempo, “terwijl toch alle wijsheid sinds alle eeuwen ligt in traagheid.” De toeristen werden destijds blijkbaar al door de goed betaalde vakantie gejaagd. Destijds nog een vreemd woord, maar toeristenindstrie is inmiddels een gewone term geworden om die activiteit te beschrijven.
De vergadering van de reisondernemers is in Delft, waar Revallier dertig jaar eerder leefde als jonge man en smoorverliefd was. Hij stapt terug van 1937 naar 1907 en speelt met die twee mannen; die hij is en die hij was. Als hij het huis gaat bezichtigen waar zij woonde, dan besluit hij dit niet te doen als de jongere sentimentele en weemoedige man uit 1907, maar als de nieuwsgierige uit 1937; het wordt een bezichtiging als een gril. Hij hield immers helemaal niet van huizen. Maar waar hij wel van hield, wordt meer dan duidelijk; de vroegere verliefdheid had de tijd overleefd.
***
Overgenomen van DNLB. |
Het Friesche goud; anno 1656
draait om de erfenis die Saskia, de vrouw van Rembrandt, naliet aan
haar zoon Titus met het vruchtgebruik voor de schilder, rmits
hij niet zou hertrouwen. Saskia kreeg die rijkdom mee uit het
ouderlijk huis. Haar vader, de jurist Rombertus Uylenburgh, was de
burgemeester van Leeuwarden en speelde
een voorname rol in het landbestuur en Nederlandse geschiedenis. De perikelen rond de erfenis
worden uitgebreid beschreven in het wiki
lemma over Saskia. De hebzucht die het kapitaaltje oproept, is een
belangrijk thema in de novelle die is geschreven
door Marie Koenen.
Tantes Hiske en Cornelia2
willen beide Titus onder hun hoede nemen om hem uit de handen van
Rembrandt te halen en een opleiding laten volgen die hem verder zal
brengen dan het schilderen waarin hij zich nu probeert te
ontwikkelen. Zijn oom vindt dat het “(…) kladden met verf een minderwaardig
tijd verknoeien is, waarbij het maar enkelen gegeven is het tot een
vaardigheid te brengen, die tenminste hun bestaan verzekert.”
Het verhaal berust op de familie geschiedenis
van Rembrandt, Titus en omgeving. Ook de tweede vrouw van Rembrandt,
Hendrikje Stoffels, waarmee hij niet getrouwd was, speelt er een
zorgzame rol in. De wens van de
zussen de zorg voor Titus over te nemen was niet van eigenbelang gespeend; het zou ze
dichter bij de erfenis brengen. De man van Cornelia, Jan van Loo, had
bovendien nog een appeltje te schillen met de schilder, die hem
eerder wegens vermeende smaad een proces had aangedaan. Hoewel dit proces
echt gevoerd is, en door Rembrandt verloren werd, is het Friesche
goud fictie en geen geschiedenis. De ontwikkelingen hebben wel een daarop gebaseerde en prettig
geschreven novelle opgeleverd.
In het
verhaal krijgt Titus een boek van zijn vader: Piedra
preciosa (De kostbare steen).
Het is geschreven door de overbuurman, de Joodse geleerde Menasse ben
Israël. Rembrandt heeft er vier etsen voor gemaakt. De schoonfamilie
vindt het 'jodenboek' en een “een prentenboek van Satan.”
NRC-Handelsblad wijde in
1955 een artikel aan die boekillustraties door Rembrandt.
De koningsweg is geschreven door Marianne
Philips. Het katholieke schippersvolk gaat naar de kerstnachtmis.
Als ze net in de kerkbanken zijn geschoven denkt een kind: woont God
in de kerk? Met als simpel antwoord: “Natuurlijk
wie is er anders zo rijk, dat hij er wonen kan?” In
de kajuit waar zij leven zijn niet eens stoelen voor elk kind.
Een
paar regels verder zingt het koor Vrede op aarde. “Een enkele vader
denkt aan Spanje. Een enkele maar, want de krant is te duur.” Het
duurt even voordat ik me bedenk dat ik een boek uit 1938 lees en dan doemt ook de oorlog op..
Maar de
koningsweg beschrijft de gang van zaken in een klein stukje
Nederland, aan een kade. Er gaat nogal wat mis daar waar de schepen
tegen de kant liggen. Maar de betrokken schipper die zich tijdens de wacht liet afleiden is te trots om daarover eerlijk te zijn als hij daarmee zelf een flater slaat.
Hij wil geen hulp, niet van mensen en niet van God om dat te vergemakkelijken. Uiteindelijk krijgt
hij hulp van beide. Philips schreef een evangelisatie verhaal voor in zichzelf
levende stoere mannen die problemen oplossen met mes en knuisten, en de
eigen weg willen bewandelen. Een bijzonder genre.
De novelle maakt nieuwsgierig naar de schrijfster. Ze was van Joodse komaf en
lid van de SDAP en werd als een
van de eerste vrouwen verkozen tot gemeenteraadslid voor die partij. Ze
zou in Judith Belinfante een
kleinkind krijgen dat ook schrijfster en tevens Kamerlid werd (voor de
PvdA). In het werk van Philips is vaak aandacht voor ethische en sociale vraagstukken.
Marianne Philips zou ook het boekenweekgeschenk
voor 1950 schrijven.
***
De novellen zijn uitgegeven op stevig papier, zo dik dat je regelmatig denkt twee pagina's vast te hebben. Die luxe geeft een fijn leesgevoel.
Noten:
1)
De website van de Nederlandse Bibliotheek houdt het op Een bundel
novellen. De hele
bundel is daar te lezen als pdf,
txt,
epub
bestand of als scan.
Dat is inclusief de namen van de leden van het erecomité voor de
betreffende boekenweek onder voorzitterschap van de Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, Prof. Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne. Het comité brengt een hele trits
weledelzeergeleerde heren
bij elkaar, veelal professor, maar op zijn minst toch tot doctor
gepromoveerde wetenschapper.
2)
De namen uit de novelle en de namen die op het internet voor dezelfde
personen zijn te vinden, verschillen bij de een en komen overeen bij de ander. Deze
stamboom laat zowel Rembrandt, als de vrouw van zijn zoon Titus
zien die ook in het verhaal voorkomt en de dochter zou zijn van de
oom en tante die in het boek Albertus van Loo en Cornela Uylenburgh
heten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten