maandag 3 juni 2024

Keetje op straat

Keetje op straat is geschreven door Neel Doff. Het is het laatste van een drietal boeken over Keetje Oldema. Allen zijn ze oorspronkelijk geschreven in het Frans: Jours de famine et de détresse (1911), Keetje (1919) en dit boek, Keetje trottin (1921). In de jaren zeventig zou het door Wim Zaal vertaald, bewerkt, herschreven en gereorganiseerd worden. Die uitgave werd een succes. De Zangeres Zonder Naam zong over haar en er kwam zelfs een film van Paul Verhoeven met Monique van der Ven in de hoofdrol. De romanfiguur kwam bekend te staan als Keetje Tippel en het verhaalde werd een op een gezien als samenvallend met het leven van de schrijfster zelf.

Keetje op straat verscheen in het Nederlands een eeuw nadat het voor het eerst in het Frans uitkwam, niet als Keetje Trottin, maar als Keetje trottin met een kleine 't'; maar blijkbaar is men ook elders opzoek naar meer uitbundigheid. In Keetje op straat en in de boeken. Een nawoord, beschrijft vertaalster Anna P.H. Geurts uitgebreid de literaire waarde van het boek en de mishandeling die het kreeg van Zaal, die met de beste bedoelingen het werk hautain onder handen nam om het documentaire karakter eruit te distilleren en de randverschijnselen, zoals culturele ontwikkelingen van de vertelster te verwijderen. In de volledige uitgave in het Nederlands en blijkt Keetje een meisje dat al vroeg als bezorgster geld verdiende en zich ontwikkelde. Keetje Oldema was een loopmeisje, ze tippelde, halverwege de negentiende eeuw door Amsterdam om medicijnen en hoeden te bezorgen. Maar dat klinkt minder spannend dan die andere betekenis van tippelen. Keetje Tippel is de vinding van latere datum.

De roman is wel geïnspireerd op het leven van Doff zelf. Geurts vermoedt dat het net als bij het eerste boek in de reeks voor een kwart fictief zal zijn. Het boek is dan ook geen pure autobiografie, maar een autobiografische roman met literaire structuur, thematiek en ideeën. Er wordt een kinderleven (van vier tot veertien) beschreven in het grauwe Amsterdam van ruim anderhalve eeuw geleden. Het boek is sociaal bevlogen, maar verschilt van de meeste eerdere sociale romans: “De vertelstem en beleving van één kind [nog opmerkelijker: een meisje] staan centraal.”

Keet leest wat ze tegenkomt en voert eindeloze gesprekken met Woutertje Pieterse, het personage uit de Ideeën van Multatuli, die ongeveer in de zelfde tijd ook door Amsterdam dwaalde.* Door het lezen heeft ze niet alleen een fictieve vriend gekregen. Ze ontleent er ook taal aan. De middenklasse waar ze werkt, neemt haar desondanks niet serieus en haar eigen omgeving en familie vindt haar een omhooggevallen nest. Zelfs Woutertje zal haar ontvallen door het klasse verschil, zo vreest ze en ook door haar schaamte over wat gebeurde met haar baas: “Nu wil ik je niet eens meer tegenkomen, Wouter (...),” bedenkt ze daarna.

Toch is het lezen een van de vormen van ontwikkeling waardoor Keet gereedschap in handen krijgt zichzelf aan haar haren uit de goot te trekken. Dat lukt haar steeds weer, ondanks alle tegenslag en ellende die er ook zijn. Dat is niet alleen een mooi bedacht verhaal. Ook Doff werkte zich uit armoede en prostitutie. Ze weet waarover ze schrijft.

De gebeurtenissen in het boek worden eenvoudig neergezet. Geen opsmuk.Geen verbindende gedachtes. Wat je ziet, is wat je krijgt, zo lijkt het. Het leest daardoor makkelijk weg, met het gevaar dat je over tussen de regels verborgen gedachten heenstapt en literaire fijnzinigheid mist. Maar dan is er nog vertaalster Geurts die je achteraf op alle achterliggende zaken wijst in haar uitgebreide nawoord, dat een zevende van het boek in beslag neemt en er een waardevolle aanvulling op is. Van Keetje Tippel naar Keetje het loopmeisje die van alles constateerde en vertelde – niet alleen het commercieel aantrekkelijke verhaal, maar ook ook het ellendige, onrechtvaardige, de schoonheid en over de sprankjes liefde die er waren. De uitgever noemt onder meer de beschrijving van het gebrek aan klasse- en gendersolidariteit. De vertaalster staat stil bij het antisemitische dat in Christelijk Nederland gewoon was, en ook in de woorden van Keet voorkomt, maar langzamerhand veranderd haar houding naar juist meer toenadering tegen de dan dominante stroom in, zo stelt ze. De beschrijving van Chinese kinderen (met walgelijke huid) is net zo goed een voorbeeld van een destijds levende denigrerende en racistische houding naar de Aziatische of Joodse** mens.

Ja er zijn hoeren die hoeden kopen en die, en dat valt op, door Keet niet neerbuigend worden bekeken, maar juist met enige bewondering. In het vak zit ze zelf nog niet, wel in andere boeken uit de serie. Ondertussen wordt fijntjes de hypocrisie rond het afwijzen van de prostitutie en de toch doorgaande klantenstroom opgemerkt. Ja er is seksueel geweld. Maar dat is niet erotisch bedoeld, maar een pijnlijke aantasting van een kinderlijf en niet alleen het lijf maar ook de geest.

Doff (1858-1942) schreef in het Frans over haar jonge leven in Nederland, in naturalistisch proza. Ze had zelf in de kelders en stegen geleefd. Ze had de armoede ervaren en de pijn beleefd. Dat was ze in haar latere luxe leven niet vergeten.


Noten:
* De roman Woutertje Pieterse werd in 1890 postuum uitgegeven door de weduwe van Euduard Douwes Dekker op basis van de teksten in de Ideeën.
** Ik dacht aan Chinese kinderen bij de beschrijving op pagina 12, maar ben er niet zeker van: “Ik zou voor niets ter wereld met dat meisje hebben willen spelen, omdat ze een gele huid had en zwarte ogen. Ik weet niet waarom ik die huid zo walgelijk vond. Wat betreft haar zwarte ogen. Het was voor het eerst dat ik die kleur zag; het leek me onverdragelijke afwijking: mijn broertjes en zusjes hadden een roze huid en blauwe ogen.” zo zegt de zes jarige Keet. Joodse kinderen had ze toen vast al veel vakder gezien en er is die 'gele' huid. Maar Chinezen kwamen pas in de twintigste eeuw in noemenswaardige aantallen naar Nederland. Het jaartal 1911 is daar wel opgeplakt. Maar de afkeer blijft staan.


2 opmerkingen:

Jan de Stripman zei

Kinderen uit Indië misschien ? Mijn vrouwe werd in haar jonge jaren ook wel uitgescholden voor poepchinees en heeft ook te maken gehad met vriendinnetjes die, van hun ouders, niet met haar mochten spelen.

martin zei

Jan dat verhaal kende ik, daarom dacht ik er ook aan (leg zelfs een verand met Katendrecht in mijn hoofd en eht woord poepchinees, met betrekking tot die plek zal ik er ooit wel over gelezen hebben of mijn vader vertelde dat), maar Chinezen zijn begin 20ste eeuw naar Nederland gekomen. Dit speelt in de 19e eeuw. Zo blijft er iets te raden, dat is ook niet erg.