Een overbodig mens
is het titelverhaal van een bundel met vijf verhalen van J.M.A.
Biesheuvel.
Het boekje was het boekenweekgeschenk voor 1988. Het begint meteen al
in mineur met een motto bij dat eerste verhaal: 'Eenzaamheid, wat
zijt ge overbevolkt' van Stanisław
Jerry Lec. Biesheuvel kan wel over de Pool heen. De eerste zin van
het geschenk is: “Er zijn mensen op de wereld die er droevig aan toe zijn, er zijn van die figuren, die helemaal naast de maatschappij staan, ellendige eenlingen die huilen in bed voor het slapen gaan, juist zij hebben een beetje liefde meer dan wie ook nodig, maar ze krijgen het niet.”Natuurkundige Johan Knipperling is in de kost bij een gezin. Hij is te onaangepast om met de familie op te trekken of er zelfs maar mee te eten. Hij zit doorgaans alleen op zijn kamer te vereenzamen. Het helpt niet dat hij ook op zijn werk geen aanspraak heeft. Medici en natuurkundigen mixen niet zo goed, meent hij, maar de vreemde kwast heeft ook geen idee hoe hij contact moet leggen. Zelfs een klein jongetje blaft hem af en zit niet op een praatje met hem te wachten.
Een groot deel
van het verhaal wordt gevormd door een brief aan de dochter van een
professor die Knipperling bij een kort zakelijk bezoek op de piano
Schubert zag spelen. Dat schept een band. Het is een onhandige brief,
met de vraag om haar hand en vol gelammenteer. Dit wordt niets, dat druipt
er af. Net zoals het proefschrift over de
ziekte van Bechterev waar Knipperling aan schrijft niets zal
worden. Als hij de ruim honderd pagina's die hij al schreef uit
wanhoop in de kachel gooit dan gaat die uit. Én zelfs zijn dood
loopt uit op een fiasco. Biesheuvel was in staat de droefheid van het bestaan zo op te schrijven dat je er toch vrolijk van kon worden. Dat is hier ook het geval, meteen al in het eerste verhaal.
In het tweede verhaal ploetert de student filosofie Hans Feinstein juist niet door, maar laat alles uit zijn handen vallen en laat de universiteit achter zich en trekt de bergen in. Ook hij is onhandig op zoek naar een geliefde. Als het lijkt te lukken dan gaat het toch weer mis en het zou niet goed meer komen in dit sprookje.
De lezing gaat over een man, Glasbeker, die een verhaal moet schrijven als inleiding voor een herenclub van de kleine kustplaats N. Anderen mogen over hun werk spreken, moppert hij. Het schrijven van het verhaal krijgt hem toch te pakken. Het schrijfsel springt van de hak op de tak, maar is ook grappig. Door het gepassioneerde schrijven zou hij bijna een wild uitstapje naar Domburg missen met vrouw en andere aanwezigen.
Ook dit verhaal leest plezierig ondanks (of dankzij) een leger aan zinnen die dwarsstraten inslaan. Een voorbeeld: Als hij bij het zoeken van het meervoud voor schouten-bij-nacht (of zijn het schout-bij-nachten) bedenkt dat de Nederlandse Taal moeilijk is, dan onderstreept hij dit met de opmerking dat veel mensen handvaten zeggen. Dat is verkeerd, want dat zijn handzame tonnetjes en niet de bedoelde dingen aan je fiets, waar je het stuur vast moet houden.
De klok speelt dan weer in Zuid-Limburg rond het huishouden van de Gouverneur die zijn personeel onder de knoet houdt en die het zelf breed laat hangen. Als het rond de klokreparatie helemaal mis loopt dan stelt zijn vrouw voor de schade te vergoeden. Dit tot verbazing van Jos die het hoort van zijn vriend Sjef. Samen praten ze over schofterigheden uit vroeger tijden en ze constateren dat het tegenwoordig anders is. Toch vraagt Sjef zich af of als kannibalen met vork en mes gaan eten, dat vooruitgang is.
Het laatste verhaal gaat over een vakantie naar Engeland. Het stromende water van de beek, de forel, de zingen leeuweriken, de korenvelden, het vee in de wei, de overkomende ganzen en zwanen en nog zo het een en ander, maken een onvergetelijke indruk die mee terug reist op de boot naar Nederland (waar de ik-figuur op de allerlaatste pagina van het boekje in de bovenkooi ligt), en later mee naar het werk en de thuis situatie. De indrukken van het buitenleven zijn niet alleen fijn en mooi, ze doen ook beseffen dat je leeft; dat je er bent. En overigens hoe krijgen die grote zwanen hun lichamen de lucht in, vraagt de verteller zich af. De tweede zin van dit verhaal komt uit zijn mond: “Misschien is dit de mooiste dag van mijn leven.” Zo eindigt de echte Biesheuvelbundel uitermate positief.


Geen opmerkingen:
Een reactie posten