donderdag 1 november 2018

Boeken in oktober

Merkwaardig een dichter die aan politiek doet, is een slecht politicus geloof ik. 
Brown tegen Pankow, p. 48


Als ik het toneelstuk De pantserkrant van Menno ter Braak wil gaan lezen, blijkt dat de pagina's niet van elkaar losgesneden zijn. Het verscheen in 1935, maar ik ben de de eerste die dit exemplaar met een koksmes leesbaar maakt. Los daarvan het zou best wel weer eens op de planken mogen.

Het toneelstuk gaat over een krant die door de zakelijk directie is verkocht aan een firma in typemachines die in feite een grote wapenfabrikant is. De krant heeft daardoor baat bij een redactionele lijn die een sterke man aanbeveelt, het gepalaver in het Parlement afwijst en waar politieke commentaren beter vervangen kunnen worden door onschadelijke ethische overdenkingen. Lees in die context ook het citaat hierboven: politiek moet zakelijk blijven.

De boekbespreking die ik las, voordat ik deze signalering schreef, was bepaalt geen reclame: “De heer ter Braak, die te onzaliger ure de stoel van Borel aan Het Vaderland heeft beklommen, verbaast met bijna elke nieuwe publicatie den lezer weer door de uitingen van zijn abstraheer- en analyse-ziekte. De zelfgenoegzame eigenwijsheid, het hautaine air welke het gedrukte woord van dezen heer kenmerken, leert men overvloedig kennen in het ‘tooneelspel’ ‘De Pantserkrant’.” Recensent P.H. Minderaa, die schreef voor het Christelijk Letterkundige Tijdschrift Opwaartsche probeert wel meer schrijvers met de grond gelijk te maken.

Op de laatste pagina's schrijft Ter Braak waarom hij het propagandistische toneelstuk in een opwelling schreef. Dat was niet in het minst om de artikelen over “een dier kooplieden, een zeekere heer Koster, geruime tijd eerelid van de patriotische vereeniging Onze Vloot en daarbij krachtig werkzaam voor de negotie (…) In Nederland bestaat voorzoover mij bekend, geen aan de wapenindustrie verkochte pers; ons fatsoen blijkt toch ergens goed voor te zijn; maar er bestond reeds een heer met den goed Hollandschen naam Koster, die met wat meer ambitie wel directeur van een populair blad voor het argelooze huisgezin had kunnen zijn.”

Die Koster was de eerste commandant van een Nederlandse onderzeeboot, werkte met de Amerikanen aan de ontwikkeling en verkoop van onderzeeërs, en voor de nazi partij probeerde hij de productie van machinegeweren te stroomlijnen. Onlangs besprak ik een boek waarin hij voorkwam. Onze Vloot bestaat nog steeds, 

Koster siert nooit de krantenkolommen, waarom zouden we die oude koeien uit de sloot halen. Toch las ik door hem dit toneelstuk. Ter Braak voegt overigens toe dat hij meer waardering heeft voor een wapenhandelaar dan voor de machtigen achter de schermen die het volk laten loeien over ras en nationaliteit. Het was 1935.

***

De zwijgende wind van de Pampa, zwaar giftige ombúbladeren. “Het is net een sprookje,” zegt de man tegen de vrouw. De man reageert: “O nee, zo erg is het ook weer niet.” Het is een kort uitstapje naar Zuid-Amerika in een boek dat verder in Azië en Europa speelt. In Zuid-Amerika hebben ze wel een visie op Engeland, het land dat, na India, een tweede viool (maar wel een wezenlijke partij) speelt in het boek. “Bent u allemaal zo vreemdsoortig in dat koude Engeland van u?”, vroeg de buurman van de man en vrouw in Argentinië. De vrouw zit in het verhaal omdat bij haar de twee hoofdrolspelers terecht komen als ze net uit een lijnvliegtuig uit Mumbay zijn gevallen: filmster Djibriel en toneelspeler Chamcha.

Het Arabische schiereiland doet ook mee, maar ik zou zeggen niet zo voornaam als India (Bombay/Mumbay) en Engeland (Londen). Toch heeft dat alle aandacht naar zich toe gezogen. De duivelsverzen van Salman Rusdie is een beetje kapotgemaakt door de ayatolla's en moella's van Iran. De ongeloofwaardigheid van de profeet Madoen wordt uitgewerkt in bijvoorbeeld een passage waar stil wordt gestaan bij het opmerkelijke verschijnsel dat de aartsengel hem precies influistert wat de zakenman goed uitkomt als het om zaken en het hebben van veel vrouwen gaat. Het verhaal van de profeet wordt in het boek genoemd als filmscript: “Maar zouden de mensen er geen schandelijke godslastering …,” vraag een redacteur van een filmtijdschrift aan de producer. “Absoluut niet,” antwoord deze “een verhaaltje is een verhaaltje, feiten zijn feiten.” En een roman is een roman, zou ik ten overvloede nog toe kunnen voegen. Alsof dat alles nog niet genoeg is om de nuanceringen te zien, wordt een groot deel van dat Madoen verhaal verteld, omdat Djibriel ze na de val uit het vliegtuig niet allemaal meer op een rijtje heeft.

Kapotgemaakt is het boek, omdat het dus niet in eerste plaats om de islam draait in De duivelsverzen. Ja het richt zich tegen godsdienstfanatisme, maar daar is in een boek dat begint en eindigt in India alle reden toe. Het boek neemt alles op de korrel. Ook het tegenovergestelde van regligieus fantisme. Misjal, de in vlinders gehulde leidster van bedevaart van arme dorpsbewoners, zegt tegen haar beschermheer: “Er is hier iets aan de hand, Saïed, daar kun jij met je Euroepse import-atheïsme niet bij. Of misschien zou je dat best kunnen als je eerst eens onder je Engelse kostuum zocht waar je hart zit.”

Het boek gaat ook over toneelspelen: “T'neelspeler zei je toch? Mag 'k gráág aan 't warrek zien, 'n goeie T'neelspeler,” zegt een politieagent tegen Chamcha die mishandeld en vernederd wordt in een busje van oom agent. Het gaat over de drang tot assimilatie door migranten in Engeland. Over het racisme dat ze tegen komen: op straat door de politie; door de bestaande structuren. In die zin is het boek uit de jaren tachtig. Het tegenwoordig geëiste respect voor de politie zit er niet in. Opsporen doen ze om een schuldige aan te wijzen, niet om de dader op te sporen. Het is verfrissend om dergelijke kritiek op de hermandad  te lezen.

Het boek draait om India. Je kan je dan wel aan willen passen aan Engeland als je daar woont, het Engeland dat een stuk minder beschaafd is dan gedacht, maar uiteindelijk kom je ook elders vandaan, waar ouders sterven, oude liefdes wonen, draadjes bij elkaar komen en herinneringen leven. Daar “kun je eindelijk eens ophouden met toneelspelen,” zegt de oude liefde, die nog leeft, tegen Chamcha.

Het is zo'n boek waar je het einde aan ziet komen als dat van een geslaagde vakantie, die nog door mag blijven gaan. De wondere wereld van Londen uit Indiaas gezichtspunt, het platte land van Zuid-India, en Mumbay, wat destijds nog Bombay heette. Het is ook een boek dat uit zijn voegen barst van de dubbele betekenissen, van verhaallijnen die elkaar snijden, opvolgen, aanvullen of uitvlakken. Al zou ik het nog een paar keer lezen, iedere keer zou ik nieuwe dingen lezen.

***

Misschien zijn het wel de mooiste boeken die gaan over vrijwel niets en tegelijk over alles. Een verhaal tussen twee boten, twee liefdes, rondom visserij, 'n witte hond, een krant en dat vertelt dat iedereen moet leren dat dood geen slaap is. The shipping news is in 1993 geschreven door Annie Proulx over leven op Newfoundland, een uithoek van Canada.

Meegenomen door een tante komt Quoyle, vader van twee kinderen, die net zijn liefde van zijn leven is verloren, terecht in de uithoek waar zijn hele familie vandaan komt. Terug naar vroeger, zoals je zoveel ziet; het vertrouwde. Hij zelf was er nog nooit geweest, zijn tante en vader wel. Dat vroeger krijgt hier de vorm van een groen huis op een rots. Die ontmoeting met het verleden maakt onbekende en niet vertrouwde spoken wakker.

Ieder hoofdstuk van The shipping news begint met een omschrijving van een knoop. Ze hebben te maken met het volgende hoofdstuk. “Om glijden tegen te gaan, heeft een knoop wrijving nodig, en om wrijving te krijgen moet er een vorm van druk zijn. Deze druk en de plaats in de knoop waar ze optreed heet de kneep. De betrouwbaarheid van een knoop lijkt alleen te berusten op zijn kneep.” (Hoofdstuk 12). De literaire waarde van 'knopentaal'. Je moet er maar op komen.

Hoewel sporadisch wordt afgeweken van een knoopbegin. De krant heet de Gammy Bird, de naam voor de eidereend op Newfoundland. Waarom dat zo is, wordt ook uitgelegd in zo'n stukje. De krant heeft zelf niet zoveel van vriendelijk murmelende eenden. Het is een lokale krant die het moet hebben van sensatie (rechtbank verslaggeving), auto- en scheepsongelukken, van de radio opgepikt buitenlandnieuws en een restaurantrubriek. 'A hard bite,' denkt Quoyle als hij zich voor het eerst op de redactie vertrouwd maakt met de krant.

De eigenaar, Jack Buggit is een man die liever vist dan de krant bestiert en dat werk uit handen heeft gegeven. Hij is “een beetje gek,” volgens Quoyle. Je zou hem tegenwoordig al gauw een boze witte man noemen. Hij loopt op tegen de maatregelen van politici ver weg als het gaat om visquota. “Zelfs Einstein kan het niet begrijpen,” zegt hij. Hij loopt verloren rond in een wereld die veranderd. Pas toen de boze witte mannen Wilders en Trump voortbrachten, werd hun verhaal nieuws en er soms oprecht naar geluisterd. Jack Buggit zorgt ervoor dat er naar hem geluisterd wordt.

Het verlies van wat was komt uitdrukkelijk aan de orde, maar: “Mensen waren alleen maar aardig, omdat het leven zo smerig was en je het je niet kon veroorloven vijanden hebben. Het was allen zwemmen of allen verdrinken. Een situatie die mensen aardig maakt.” In hetzelfde gesprek over vroeger, gaat het ook over nu: de milieuvervuiling door de olie industrie, de troep op de bodem van de zeeën die netten openrijt, 'n industrie die schermt met banen maar het vet van de soep eet en dan weer vertrekt en de boel de boel laat.

In een boek dat over niets gaat verwacht je geen zin als “Zesendertig jaar oud en dit was de eerste keer dat iemand ooit zei dat hij wat goed deed.” Woorden zoals die in de vraag “als je een vis strijkt wordt die dan zo groot als een kleed?” en het antwoord daarop“Ik denk groter, als je hem uitvouwt,” maken het lezen prettig. Het boek zit vol mooie zinnen, maar blijft ook een gewoon boek. Het is daarom niet plat, maar gaat over de subtiliteiten van het leven, de lagen van het bestaan én over liefde.  Inderdaad vrijwel alles. Het kan dat liefde soms komt zonder pijn en verdriet, zo sluit het boek af.

Ik lees met moeite, maar wel graag. Het voordeel van een boek is dat als je er in zit dat relatief lang duurt. Dat maakt het makkelijker leesbaar dan losse artikelen. Vanaf 31 januari 2018, op de laatste dag van de maand, zet ik kort (het moet het lezen zelf niet in de weg staan) op een rijtje wat ik las. Want ook bij het onthouden kan ik wel wat steun gebruiken.
 

Geen opmerkingen: