Kindertijd
(deel 1 van de Kopenhagen-trilogie) door Tove
Ditlevsen is een fijngevoelig
autobiografisch portret van een kind in een zeer arm gezin begin vorige eeuw.
De schrijfster stelt dat ze is
geboren op 14 december 1918, terwijl dat dezelfde dag in 1917 was. Ze
heeft dit jaartal wel vaker aangepast, stelt een voetnoot van de
vertaalster, Lammie Post.
Bijna alsof ze dat jaar een mooier uitgangspunt vindt.
Op de
eerste pagina van het boek komen we de Spaanse Griep en het Verdrag
van Versailles tegen als moeder haar hand legt op artikelen daarover
in de krant, zodat de tere kinderziel wordt gespaard. De roman
plaatst zich door het noemen van deze historisch belangrijke zaken in
het midden van de tijd dat Tove opgroeit. Daarnaast beschrijft het beeldend de
enorme armoede in de onder- en arbeidsklasse in een volkswijk van
Kopenhagen en hoe mensen zich daarin redden of hun gezondheid op het
spel zetten door vuil werk.
Op die eerste pagina komt moeder
naar voren als iemand die met rust gelaten moet worden; anders wordt
ze opvliegend. Er was daardoor geen contact tussen moeder en dochter.
Mooi was haar “moeder wel op die
zeldzame, gelukzalige ochtenden dat ik haar volledig met rust liet.
Mooi, onbereikbaar, eenzaam en vol verborgen gedachten die ik nooit
te weten zou komen.” De kleine Tove
moet al vroeg leren op haar tenen te lopen en wordt desondanks
gestraft, niet voor wat ze verkeerd deed, maar willekeurig zonder
aanwijsbare reden. Dat is waar het boek vooral over gaat, de relatie
die het kind zoekt tot ouders, andere volwassenen, leeftijdsgenoten
en broer. Makkelijk gaat dat niet. Ze houdt niet van het grove taalgebruik van de meisjes op
straat en van haar broer houdt ze het meest als die zijn verdriet
laat zien.
Haar vader is werkeloos en een recht voor zijn raap
en wat conservatieve socialist, die vindt dat meisjes hun plek moeten
kennen en zeker niet kunnen dichten. Toch is hij bij voorkeur
vriendelijk, maar ook onhandig in de omgang. Hij wijst schrijvers af
zoals Herman Bang
(“Hij was niet normaal.”)
en Agnes
Heningsen (“een opvallend
vrouwmens”). Vooral de relatie tussen
Tove en haar moeder is complex: “mijn
kindertijd irriteert haar net zo als hij mij irriteert.”
Tove vindt het ontzettend vermoeiend werk om haar te plezieren en
tegelijkertijd dingen voor haar te verbergen. Ze leert een aanpak uit
boeken, van horen zeggen en van vader en broer. Het is een
omstandigheid waarin het ingewikkeld is om kind te zijn. “Kindertijd
is lang en smal als een doodskist en je kunt er niet zonder hulp aan
ontsnappen,” denkt
ze. Op een gegeven moment valt haar
moeder haar af in een moeilijke situatie. Ze is dan zes. Tove voelt
vervolgens een mengelmoes van woede, verdriet en medelijden. Deze
emoties zou haar moeder vanaf dan altijd oproepen.
Het meisje
is slim en kijkt op haar eigen manier om zich heen. Ze denkt vaak dat
ze te dom is om te snappen waarom mensen doen wat ze doen. Op haar
twaalfde was ze bijna altijd bedroefd en de “wind
waaide ijskoud door mijn lange dunne lichaam waar de wereld zo
misprijzend naar keek.” Ze vlucht dan
in het schrijven van gedichten in haar poesiealbum. Vaak krijgen de
gedichten een licht erotische draai, zoals “Jij
gaf mij de liefdesdoop.” Het hoort
bij haar dromen van een mooie en rustige man die haar begrijpt en
naar haar wil luisteren en daarbij een kind geeft als ontsnapping aan de
wereld waarin ze als dochter leeft. Dit is er een voorbeeld van:
De jeugdige, rijke liefdeTove zegt tegen haar oma dat ze het gedicht op school heeft geleerd. De grootmoeder vindt dat je moet trouwen in de kerk, “voordat je je met iemand mag inlaten.”
met duizend schakels hen verbindt
is het dan erg als je
het bruidsbed in de berm vindt?
Het boek eindigt daar waar de kindertijd naar de afdeling herinneringen glijdt. Mooi dat we die tijd daarvoor toch nog mee hebben kunnen mee pikken, want alleen een kind kan een woord als werelddepressie uitleggen zoals de jonge Tove: “Ik stel me een zeer verdrietige wereld voor, waarin alle mensen hun gordijnen dichttrekken en het licht uitdoen, terwijl het regent uit een grijze, troosteloze hemel zonder ook maar één stralende ster.” Veel mensen moeten die tijd na de krach van 1929 ongeveer zo gevoeld hebben, maar een volwassene zou het niet snel zo beeldend vertellen. Haar oma raakte in die omstandigheden haar spaartegoed kwijt bedoeld om een begrafenis te betalen. Zo triest dus.
Op de achterflap verwoord de Nederlandse schrijfster Niña Weijers de stem van Tove Ditlevsen als eigen, krachtig, wild, breekbaar en precies. Inderdaad met zo'n stem beschrijft ze ook nog eens het leven van een meisje dat haar weg zoekt in een wereld met conflicten en die vol is van diepe armoede. Het is daarmee een prachtig boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten