zondag 1 september 2024

Novellen en gedichten

Drie novelllen en gedichten is het boekenweekgeschenk voor 1941.* Het zou in een oplage van 67.000 stuks verspreid worden (dat is 17.000 meer dan in 1940). Het is bijna een jaar oorlog in Nederland als drie schrijvers en 24 dichters (van Aafjes, via Achterberg, tot Wagenvoorde) een bijdrage aan het boekwerkje leveren. De dertig gedichten zijn bedoeld om de aandacht voor de poëzie “tot nog wijdere groepen van lezers te doen doordringen, tot meerdere bloei van onze schone letteren,” schrijven de samenstellers Van Lokhorst en Van Vriesland wollig.

Ondertussen verwoordde Het Leidsch Dagblad het belang van het boek ook al zo gedragen, als “een belangrijke schakel in ons culturele leven” waarvoor door het geschenk “de belangstelling in brede kringen [wordt] aangewakkerd.” In de kranten vallen vooral de advertenties op die verschijnen. Veel boekhandelaars wijzen erop dat je het geschenk krijgt bij aankoop van Nederlandse én Duitse boeken.

H. Lohset  van het Duitse Referat Schrifttum had inderdaad bepaald dat het Boekenweekgeschenk dat jaar verkregen kon worden bij een aankoop van f 2,50 aan Nederlandse of Duitse boeken. Later liet hij echter de hele oplage van het geschenk toch in beslag nemen. De bundel was niet ‘arisch’ genoeg. Van dit ‘jodengeschenk’** waren inmiddels al 20.000 van de 67.000 exemplaren onder het publiek verspreid. In de Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen (deze voorloper van Het Parool werd uitgegeven door Frans Goedhart) stond dat het verbod er kwam wegens woede over de verkoop van Franse en Engelse boeken

Overgenomen van.


De oorlog is in het geschenk zelf op afstand, maar zeker niet helemaal afwezig.
“A. Marja en Gerard den Brabander" schreven gedichten welke de jongste oorlogsgebeurtenissen in ons land weerspiegelen,” zo citeert De Tijd een persbericht van de Commissie voor de Boekenweek. In het gedicht van Marja wordt stilgestaan bij de gevolgen van oorlog voor een jonge vrouw die haar geliefde verloor. Den Brabander laat bloederig een bom ontploffen en een hoofd van van zijn romp komen als een bloem van de steel. Het is niet moeilijk om het gedicht De ceder van H.G. Hoekstra ook in de sfeer van de bezetting te plaatsen. De boom is geplant en staat onaantastbaar voor “noodlots grillen” in de tuin. Tenslotte zou je in de kleur van de opdruk zelfs oranje kunnen zien.
                                                                            \*/

Generaal Potemkin (bekend van de modeldorpen op De Krim, de naar hem vernoemde pantserkruiser en als lief van Tsarina Katharina) is een burleske bruut die zijn officieren als voetveeg en wegwerpproducten gebruikt. Het verhaal van Teun de Vries over hem handelt rond het ophalen van een Italiaanse violist om als “muzikale hansworst” voor de vlagge officier te komen spelen. Het verhaal loopt af met een wrange twist.
                                                                            \*/

Goden op aarde is een verhaal van Henriëtte van Eyk over de uit de hand lopende gang der zaken op de wereld. Mensen zitten gevangen tussen steeds snellere machines en de Goden hebben het opgegeven er nog iets van te maken nadat ze een voor een polshoogte zijn gaan nemen. Allen behalve Roosmarijn, en haar twee vrienden Tierelier en Korina. Roosmarijn is de Godin van de hulpvaardigheid. Haar hulp bestaat uit drie onderdelen: sport, werken en gezond eten. De aanpak werkt plaatselijk, maar door jaloezie van andere aardbewoners is dat niet voldoende. Ze vernielen door afgunst gedreven de bereikte resultaten. Maar met alle Goden samen zou het toch wel moeten lukken, zo besluit het gezamenlijke Godenvolk uiteindelijk boven de wolken. Als eerste positieve teken horen ze op de aarde de nachtegalen zingen. Ze weer aan het fluiten krijgen was het werk van Tierelier geweest. Zijn inzet heeft de tegenwerking doorstaan. Nu geven die noten een optimistisch levensteken. Zoals vogelzang dat ook in het werkelijke leven kan doen. Er waren vast Nederlanders die ook dit verhaal zagen als metafoor voor de oorlogsjaren.

                                                                            \*/

Nee, ik ga de gedichten niet stuk voor stuk behandelen. Ik neem er een van Anna Blaman, de schrijfster waar ik zo van hield als vroege twintiger en die ik door het lezen van deze bundel weer in haar bekende gedaante zag verschijnen.

Museumpark

De vijver lag rimpelloos kil
en loodblauw - ik zou
erin willen zwemmen en een gil
willen slaken om dan stil
weg te scheren over de museumdaken –
die zijn gloednieuw, een gloed
van pril winterlicht erover - ik wou
dat ik ze kozend kon raken
in mijn rauwe tedere vlucht
om dan weer neer te schieten op het water
waar ik mijn witte beeltenis ontmoet
en ook de spiegeling van een wijdopen lucht –
mijn kreet is als een wilde beet
in dit heerlijke leven - ik weet
alles en niets - een meeuw ben ik, een sater
in sneeuwen kleed.


Anna Blaman

Op de volgende pagina staat het gedicht De visser dat begint met “Hij zit op de dijk als een treurende gnoom”, maar voor wie wil weten hoe dat verder gaat en wat dat betekent, lees het tussen al die andere gedichten.
                                                                            \*/

De bundel sluit af met een debuut van de jonge Hidde Heringa. Oerwoud speelt op een eiland bij de evenaar, waar een verwaarloosde plantage ligt die de verteller moet inspecteren en opkalefateren. Hij leert van een ervaren man hoe er te leven en te voorkomen dat de gekte bij hem toe zou slaan; mataglap ligt altijd op de loer. Wie de man is, wordt langzaam duidelijk. Hij leeft in een hut op palen en biedt de nieuwkomer onderdak. De verteller bouwt voor zichzelf een identieke hut.

De inheemse bevolking levert zowel de werkkracht als dat ze een bedreiging is. Ze zijn nodig, maar de omgang met hen is zonder mededogen. De sfeer is er een van doden of gedood worden en heel anders dan de bijdrage van Augusta de Wit in het geschenk van 1939. Dat het ook hier eerder hels is dan een paradijs in de buitenpost, wordt door die sfeer van geweldadigheid nog versterkt. De vorige planter verloor zich in de alcohol en is ter plekke begraven zonder dat er iemand van buiten van wist.

Het verhaal wordt zuinig met woorden verteld. Het is een van die koloniale verhalen die de ellendigheid van het plantersbestaan in de buitengebieden laat zien***:

“Mijn vriend had mij de eerste dag gewaarschuwd voor de avonden. Ik begreep waarom. 'k Begreep dat hij (…) zich angstig wachtte voor al wat stemming gaf of 't gemoed over de geest deed heersen. Hij stond zichzelf, en mij dus ook, niet toe onder de indruk te komen van de diep inwerkende verlangenwekkende macht van de avond, zoals die zich aan ons opdrong en trachtte de kracht te breken, waarmee wij ons verzetten tegen overgave aan de neigingen van het eenzame, door onbeheerst begeren zwakke hart.”

Van Heringa zouden we niet veel meer vernemen. Hij duikt nog op in de biografie over W.F. Hermans**** en zou De schat van de Sierra Madre van B Traven vertalen. Beginnen op een hoog podium leidt blijkbaar niet altijd tot een leven vol fraaie publieke optredens.

Noten:

* De hele bundel is te lezen op de website van de Nederlandse Bibliotheek als pdf, txt of epub of als scan.
Van Lokhorst en Van Vriesland stelden deze uitgave samen en zouden ook de geschenken van 1939 en 1940 samenstellen. Eind 2015 haalde ik het gedicht van M. Vasalis al uit de bundel voor een ander blog kort nadat ik het geschenk kreeg van Sinterklaas.
** Van Vriesland wordt later nog genoemd in een rapport van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (datering onbekend) als schrijver die geheel moet worden uitgesloten van publiceren, omdat hij joods is. Zie: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 1 Het systeem (1988) door Adriaan Venema.
*** Op dit blog staan er besprekingen van het werk van Beb Vuyk en 'De eilanden' van A. Alberts, maar een onmenselijk bestaan op een buitenpost wordt ook beschreven in Reis naar het einde van de nacht, van Céline dat ik op verwerkte op een ander blog. Maar narigheid - ook bij de kolonialen zelf -  komt veel vaker voor in de literatuur, in minder erge en ernstige vormen.
**** Mark Cloostermans noteert in een bespreking van die biografie over Hermans door Willem Otterspeer: “Zodra de oorlog begint en WFH’s schrijverschap echt van start gaat, verdwijnt het gezin- Hermans uit beeld. De klemtoon komt nu te liggen op de vriendschappen die Hermans onderhield en vervolgens weer opblies. Over de vergeten schrijver Hidde Heringa stelt Otterspeer dat de vriendschap met hem ‘misschien wel de belangrijkste vriendschap (was) die Hermans ooit heeft gehad voor hij de deur definitief voor de vriendschap dichtgooide’. ” Een ander blog, Woest en Ledig, haalt dit over Heringa uit de biografie: “Soms babbelt Otterspeer, bijvoorbeeld als hij schrijft: "En, lezer, onthoud de naam van Hidde Heringa, want hij zal een belangrijke rol spelen in het leven van onze schrijver. En onze schrijver een nog veel belangrijkere rol in het zijne."

4 opmerkingen:

Jan de Stripman zei

Aan het verbod door de Duitse bezetter zie je hoe belangrijk kunst en cultuur zijn.

martin zei

En uit het in eerste instantie toestaan van uitgave kan je ook zien hoe zelfs een machtige bezetter de situatie helemaal verkeerd kan inschatten.

Jan de Stripman zei

Verkeerd inschatten lijkt me iets dat bezetters vaak doen.

martin zei

Mooie opmerking. Moet meteen aan Snouck Hurgronje in Atjeh denken. De kennis die hij daar opdeed en aan het bestuur onder van Heutz doorgaf was cruciaal voor de Nederlanders om Sumatra onder controle te krijgen. Maar ook dat liep niet goed af.