vrijdag 28 februari 2025

Het volgende verhaal


Het volgende verhaal is niet alleen de titel, maar ook de laatste zin van het boekenweekgeschenk voor 1991. Het is geschreven door Cees Nooteboom. Met deze schrijver weet je zeker dat je zal reizen door de fysieke en geestelijke wereld. Aangezien de hoofdpersoon schrijver van reisgidsen is en voormalige docent dode talen op een middelbare school en daar de bijnaam Sokrates had, is die zekerheid helemaal gegarandeerd.

Herman Mussert is een man van weinig aanzien. Hij wordt vooral Sokrates genoemd vanwege zijn lelijke uiterlijk. Hij leeft ook meer in de oudheid dan in het heden. In zijn lessen bracht hij met verve verhalen. Zoals dat over Helios die met zijn wagen langs de hemel trok en zijn vertelling van de aanloop naar het drinken van de gifbeker door Sokrates was een van zijn succesnummers die altijd diepe indruk op de leerlingen maakte.

Hij wordt wakker in een hotelkamer in Lissabon, waar hij niet ingeslapen is, maar wel ooit verbleef met Maria Zeinstra, docente biologie. Zij had een relatie met de sportieve en populaire docent Nederlands, Arend Herfst. Deze Arend had dan weer iets met de beeldschone en hyper intelligente en taalgevoelige leerlinge Lisa d'India. Rond deze vierhoeksverhouding speelt het eerste deel van het verhaal. Marina is voor haar plezier, maar ook uit wraak de relatie met Mussert begonnen. Maar hij moet zich niet teveel in zijn hoofd halen. Ze vindt hem een raar mannetje en zelfs een ziekelijke griezel. Ze voegt hem toe dat er mensen zijn die nooit kinderen mogen krijgen en dat hij er daarvan een is. Lisa wordt tenslotte na een gewelddadige scene op het schoolplein meegesleept de auto van Arend Herfst in. Die zal een paar kilometer verderop op een vrachtwagen botsen. Herfst brak zijn benen en van Lisa heeft Mussert nooit meer iets vernomen.

Het eerste deel doet als vanzelf denken aan de gedaanteverwisseling bij Kafka. Hier ligt een man in bed, op een plaats waar hij niet hoort te zijn. Het verhaal van Kafka dringt zich ook op aangezien metamorfoses een thema zijn dat het boek bij elkaar houdt. Personages veranderen van tijd dat ze aanwezig zijn in de geschiedenis, van naam, nationaliteit en functie. Lisa wordt denkbeeldig Krito, een favoriete leerling van Sokrates. De hoofdpersoon veranderd van een gedreven docent naar een reisgidsenschrijver, die zelf de kraak noch de smaak in zijn eigen werk ziet. Sterker nog uit zijn gidsteksten houdt hij weg wat hij zelf apprecieert om het zo tegen het massatoerisme te beschermen. Dieren veranderen van lijk in voedselbron voor nieuw leven. Leerlingen die streven naar volmaaktheid worden volwassenen zonder hooggestemde verwachtingen en verliezen hun glans.


Reizen is een ander thema. Ongerijmd reizen, zoals naar die hotelkamer. Reizen in de tijd, tussen plaatsen en in de ruimte met de Voyager. Het heelal is de enige plaats waar Griekse mythologie nog leeft in de naam van de hemellichamen. Het tweede deel speelt tussen Belém in Portugal en een stad met dezelfde naam in de monding van de Amazone, zodat je kan vertrekken
waar je aankomt. De genoemde nachtelijke reis van Amsterdam naar Lissabon opent een mogelijkheid om te zoeken in wat was. Maar naar wat precies is niet snel duidelijk. Die tocht gaat langs alle plaatsen uit het korte heilige leven met zijn vlammende roodharige Maria. We verplaatsen ons in het boek van boven in het kasteel bij Lisabon tot beneden aan en op de Taag.

De tijd heeft zijn wetten, waaraan niet te tornen valt. Je kan hem willen rekken, tegenhouden, laten vloeien, stremmen, verbuigen, maar het gaat niet lukken. Wetten of niet, de tijd is eveneens een raadsel, een losbandig en mateloos fenomeen dat weigert zich te laten kennen en waarin wij uit hulpbehoevendheid een schijn van orde hebben aangebracht. De klok in de British Bar van Lissabon maakte duidelijk dat tijd minder rechtlijnig en ordelijk is. Daarvoor was maar een kleinigheid nodig. De tijd laat de zichtbare wereld zich rekken tot het nog een vluchtig, langwerpig ding is. Zelfs de vuurtoren wordt in die tijd opgezogen.


Mussert was ook als leraar al een man met een rotsvaste mening over van alles en nog wat. Je bezig houden met de Nederlandse politiek is bijvoorbeeld iets voor mensen met hersenverweking. Maar als hij aan Churchill denkt, die naar zeggen bij alles huilde, dan meent hij “bij alles, maar waarschijnlijk niet toen hij de opdracht gaf tot het bombardement op Dresden.”
    Hij hecht de voorkeur aan cultuur en aan filosofische onzekerheid, boven de zekerheid van cijfertjes en vaststaande feiten. De ouderdom van de sterren, de afstanden in het heelal het zijn
“belachelijke getallen die ons verpulveren met hun nullen.” Als hij twijfelt aan zijn eigen bestaan dan wijst Maria hem op zijn lichaam en vraagt hoe hij dit noemt, 'mij', 'ik', zoiets toch. Mussert geeft zich hier niet gewonnen en stelt als tegenvraag: “Is jouw ik dan hetzelfde als tien jaar geleden. Of over vijftig jaar?” Zij houdt de zaken graag zakelijk uit elkaar om ze te beheersen.
     Lees je de verhalen uit de Odyssee aan de hand van de gegevens die wetenschappers over de sterren te weten zijn gekomen of als een eindeloze reis, vol verhalen en wendingen, waar iemand aan het einde nog steeds op de reiziger wacht? Hij zoekt het verhaal, niet de oplossing van sommen en vergelijkingen.

Het miezerige mannetje Mussert komt allengs meer tot leven en zal tenslotte zijn verhaal vertellen aan Lisa d'India – of aan Krito – die altijd een rol is blijven spelen in zijn leven, ook al was hij niet verliefd op haar, zoals vrijwel al zijn mannelijke collega docenten.

Het is een boek vol ideeën. Als je er met een vlindernet doorheen zou gaan, dan ving je het ene na het andere citaat om op het internet uit te stallen, zoals “(...) conversatie bestaat nu eenmaal voor het grootste deel uit de dingen die je niet zegt.” Maar opvallend is ook de opmerking dat de dode taal van het Latijn een nog levende wordt uit de mond van Dom Antonio Fermi, een benedictijn die een van de passagiers is op de reis van Belém naar Belém, die het tweede deel van de novelle vormt.

Een andere mede passagier is professor Deng. Hij vertelt dat er naast de visie van Ovidius ook een Chinese visie is op de reis van de zon aan de hemel. Deng excuseert zich daar met een ironische toets voor: “Wij kenden uw mythologie nog niet.” De Chinese versie komt van Qu Yuan: “Ouder dan uw Ovidius.” Nooteboom citeert regels 193-195. De sterrenhemel rond de wereld is nog steeds gekleurd door Griekse verhalen, maar waarom juist die? Het doet op het eerste gehoor uiterst eigentijds aan dat Nooteboom impliciet verwijst naar het Eurocentrische in de naamgeving van de hemellichamen, maar misschien is in de mist van de tijd verdwenen dat dergelijke visies ook eerder al gangbaar waren en dat een moderne inclusieve beweging hierop voortbouwt.

Het boek zelf gaat op reis. Het werd uitermate positief besproken door Ben Rogers in de Engelse krant
The Independent: filosofisch, grappig en aandoenlijk. In de lexicon van literaire werken begint Ton Brouwers met het wijzen op het internationale succes van het boek. Op wiki wordt het in zes talen behandeld in het Nederlands, Engels, Italiaans, Zweeds, en in het Duits, maar in het Spaans toch het meest uitgebreid, met een enorme hoeveelheid eindnoten. Rogers merkt op dat er ook na verschillende keren herlezen nieuwe opmerkingen uit de novelle te halen zijn. De reiziger weet dat dezelfde route elders in de tijd nieuwe dingen laat zien en dat doet ook deze geschiedenis.

dinsdag 25 februari 2025

Doorgaan flapoor


Laatst schreef ik 'belandt' waar het 'beland' had moeten zijn. Het gevolg van taalregels aan de billen lappen en wat luiheid. Voor de vlotheid gebruikte ik geen hulpwerkwoord (van tijd) en daardoor herkende ik het voltooid deelwoord niet meteen en nam ook geen tijd om het te zien. Het is met mijn spellen nooit veel soeps geweest. Als klein Broekie kreeg ik bijles bij – ik meen me te herinneren – juffrouw Kuipers thuis.

“Waarom doe je het soms wel en soms niet goed,” vroeg ze vertwijfeld daar aan die tafel in de woonkamer. Dat kwam omdat ik gokte of het met t, d of dt moest of met t/d of tt/dd. Veel keuzes zijn er niet en zo kom je al snel aan een hoge onvoldoende. Die strategie heb ik haar niet verklapt. Het was me wel duidelijk dat dit de bedoeling niet was. Het is nooit wat geworden met spellen. Je kan het als kind maar beter meteen goed doen, zodat het een automatisme wordt. Onlangs las ik dat Adriaan Roland Holst vond dat hij wel kon schrijven, maar niet foutloos schrijven. Ik ben in goed gezelschap beland.

Ooit dacht ik dat het spellen niet zo belangrijk was. Als duidelijk is wat je wilt zeggen, dan is het voldoende. Later kwam ik erachter dat spelfouten mensen zo kunnen ergeren dat ze dan van de weeromstuit de inhoud niet meer kunnen lezen van wat opgeschreven is. Maar eigenlijk blijf ik erbij: het is lang het belangrijkste in het leven niet.

Nadenken over wat om je heen wegvalt is veel wezenlijker. De dood hoort bij het leven als de val bij de kegelbaan. Maar toch is er verdriet om de nabestaanden, de persoon zelf die verdwijnt, en het gemis dat iemand geen nieuwe belevenissen meer toevoegt aan jouw en zijn levensverhaal. Ook al is de dood soms een welkom einde aan het leed, dat verdriet om het verdwijnen blijft.

Intussen spelen mijn neus en en hersens een vreemd spel dat Parosmie heet en dat ik de ene keer beter dan de andere kan negeren; vliegen momenteel de zwarte vlekken, als vleermuizen, voor mijn ogen langs; en hapert er wel meer. Het lopen van een paar honderd meter ging me slecht af. Ook die beperkingen betekenen dat een deel van je leven verdwijnt, niet haalbaar meer is. (De pulserende zoem in mijn hoofd ontken ik en die speelt me geen parten, denk ik. Net zo min als de doorgaans aanwezige pijn.)
    Een gedachte als deze lijkt overigens meer bij de herfst dan de lente te horen, terwijl dat tweede jaargetijde toch echt voor de deur staat.

Wanneer vraag je je weer af wat je kan doen met het leven dat er iedere dag weer is? Waarom niet nu meteen? Ga er eens voor zitten. Je hebt al best veel gezegd de afgelopen jaren. Maar wat staat jouw visie in de weg. Bestrijd die barrières. Met die methode van denken en aanpak kan je nog wel even vooruit en ze biedt openingen om weer verder te komen. Je kan beter doorgaan dan stilstaan alsof het klaar is.

Een allegaartje aan gedachten van een flapoor die zijn fiets naar de fietsenmaker bracht en met de trein terug kwam. Zo heeft ook dat meer zin dan alleen voor fijn trappen.


vrijdag 21 februari 2025

Sonny Boy

(...) het eiland sprak er schande van:
wilde dansfeesten tot diep in de nacht, dat was wis
en waarachtig het werk van de duivel zelf.”
(p. 20)
Foto genomen: 19 juni 2012.



Sonny Boy van Annette van der Zijl is een boek uit 2004 en is nooit eerder onder mijn kussen beland. Het verhaal kreeg ik destijds wel in grote lijnen mee. Het gaat over de jongen Waldy met de bijnaam 'Sonny Boy', de zoon van een zwarte Surinaamse man Waldemart Nods en een gescheiden levende witte vrouw, Rika van der Lans. Samen proberen ze in Den Haag de Tweede Wereldoorlog door te komen.

De Openbare Bibliotheek gaf het in 2023 uit in het kader van Heel Nederland Leest en zo kwam het niet alleen weer in de media (zoals met deze fragmenten), maar uiteindelijk toch bij mij terecht.

Het boek is geschreven in de vlot vloeiende stijl die Van der Zijl kenmerkt. Ze schreef sindsdien wel vaker op het ingewikkelde terrein van slavernij, kolonialisme, en zwart en wit. Ze sluit het boek af met een nawoord bij deze editie, waarin ze laat zien waarom ze woorden liet staan die omstreden zijn geraakt en waarom andere, zoals inboorling, toch sneuvelden (daarvoor is inheems een prima equivalent). Slaaf bleef wel staan. Een voorbeeld van haar motivatie:

“Wij slaaf gemaakten van Suriname, het meesterwerk van Anton de Kom. Ik vind het een titel die staat als een huis,” schrijft ze, “die kracht en strijdbaarheid uitstraalt, die je nooit meer vergeet. Verander je dit in: 'Wij tot slaaf gemaakten van Suriname', dan klinkt het niet meer en verliest daarmee precies wat het zo sterk maakt.”
Taal is het gereedschap van de schrijver en woorden dragen naast een letterlijke betekenis ook beweging, emotie en sfeer mee. De openingszin van het boek luidt: “Waldemar was een zwemmer.” Dat is niet alleen een zin die verschillende betekenissen zal krijgen in het boek, maar ook een zin die je bijna ziet golven, merkt Van der Zijl op. Ruil Waldemar in voor Jan en dat effect is weg.
         Ze schrijft met de gekozen woorden een verhaal met veel grijstinten. De generaties voor Waldemarts moeder hadden gestreeft naar nageslacht met een zo licht mogelijke huid. Bij het huwelijk tussen zijn ouders werd met dat streven gebroken. Zijn vader was wel een van de rijkste mannen van de kolonie. Maar ook een vader die later met een jongere vrouw naar Brazilië vertrok. Goed/fout, het onderscheid is doorgaans minder strikt dan gedacht.

Het boek heeft vaart. In de eerste veertig pagina's zijn al twee huwelijken stukgelopen; een in Nederland en het andere in Suriname. Een schare aan kinderen werd geboren. We belandden in Den Haag, het door het kanaal en papierindustrie opkomende Apeldoorn, het levendige Den Bosch, in het benauwende dorpse van Goedereede op het eiland Goeree-Overflakkee en in een volgend hoofdstuk aan de rivier in Paramaribo. De lezer belandt in de strenge protestante wereld en de vrijwel even benauwende katholieke, die bovendien niets van elkaar moeten hebben. Een kwestie van de bekende duivel op het kussen. We zien zelfs een meisjesinternaat in Moerdijk om dat samen slapen te voorkomen. Er is sprake van oorlog en griep, goudkoorts, slavernij en het afschaffen ervan, nieuwe technologie en het naar het moederland gaan om te studeren. Door de soepele schrijfstijl zit je al snel in het verhaal, in de geschiedenis. De crisisjaren zijn nabij. De oorlog ligt nog achter de drempel.

Het spaak lopen van Rika's huwelijk zorgt voor veel moederverdriet, maar maakt ook ruimte voor de relatie met Waldemart en de geboorte van Waldy. Met Sonny Boy kom ik terecht in katholiek milieu, waarvan ik de strengheid altijd associeerde met protestantisme. Rika was als klein katholiek meisje zwaar gelovig. “Het waren tijden dat Kerk en ouders eendrachtig samenzwoeren om kinderen ervan te doordringen hoeveel dankbaarheid ze hun opvoeders verschuldigd waren.” Het klinkt mij als protestants in de oren.
       Haar protestantse ex-echtgenoot zal haar het verbreken van de huwelijksband niet meer vergeven. Misschien zit hier het verschil tussen de twee Christelijke stromingen: het katholieke pragmatisme dat de kop op steekt en de koppige principes van de Calvinist. Rika is overigens niet de enige uit het katholieke middenstandsgezin die een relatie met een zwarte man uit Suriname kreeg. Ook haar zus Christien trouwde met een man die nog geen jaar eerder van de boot was gestapt.


“(...) liever nog noemde ze hem 'Sonny Boy' naar het
sentimentele, door Al Jolsom vertolkte liedje uit de film
The Singing Fool, dat die zomer [van 1929] populair
geworden was (…).” p. 56. 
Johson trad met en zwart gesmeerd gezicht op, 
een zogenaamde blackface.

Opmerkelijk is dat Van der Zijl nazi-Duitsland schildert al een Europees land dat onder nazi's de crisis weer onder controle heeft gekregen. Het is dan volgens haar dan ook begrijpelijk dat velen voor Hitler kozen. Ze haalt Sebastian Haffner aan* die schreef dat als Hitler in 1938 was gestorven hij ongetwijfeld als een geniaal politicus de geschiedenis was ingegaan. Er is meer dat opvalt aan haar constateringen:

“(…) de ontgoochelde Duitse kiezers hadden massaal hun heil gezocht bij de nationaalsocialistische leider, die als enig de energie en visie uitstraalde die nodig waren om hun verpauperde land uit het slop te trekken. En Hitler had ze niet teleurgesteld. Midden jaren dertig was de inflatie tot stilstand gebracht, de werkeloosheid grotendeels uitgebannen en de economie omgetoverd in een soepel lopend machine.
      Zelfs zijn grootste politieke tegenstanders konden niet anders dan bewondering hebben voor de man die deze ongekende prestatie tot stand had gebracht. Wellicht, zo hoopten velen, viel het toch wel mee met de gevaren van het nazistische gedachtegoed. Tenslotte waren de concentratiekampen waarin politieke tegenstanders werden opgesloten goeddeels alweer opgeheven en kwam ook openlijke straatterreur jegens joden en communisten nauwelijks meer voor. Het dagelijks leven was weer normaal, beter zelfs dan het in vele jaren was geweest. Menig Hollander wense zich dan ook een Hollandse Hitler (...)”

Ze tovert met deze woorden een gevaar te voorschijn: als er voordelen zijn (reëel of imaginair) dan zijn mensen al snel bereid de nadelen te ontkennen of minimaliseren. Die manier van beschrijven maakt het resultaat niet minder vreselijk, maar maakt er ook iets van dat gemakkelijk gebeurt. Dat is een belangrijke waarschuwing, ook nog in onze tijd. Het laat ook zien hoe belangrijk sociaal economische rechtvaardigheid is binnen een inclusieve solidaire samenleving. Wrok uit achterstelling, vermeent of reëel, is gemakkelijk te richten op een groep en dat leidt als een haasje over dan weer af van strijd voor sociale rechtvaardigheid.

        Antisemitisme kroop als een worm door de appel, merkt Van der Zijl op. Aan buitenkant bleef de Duitse samenleving ogenschijnlijk gezond. Die appel was een vileine dictatuur en dat was aan de schil niet te zien. Achteraf kunnen we in ieder geval stellen dat de aanhangers ervan van een koude kermis thuiskwamen. Maar dat heeft wereldwijd buitensporig veel gekost in alle opzichten. Maar klopt het dat er geen beurse plekken op die appel zaten tot de Kristallnacht of de inval in buurlanden? Was er slechts overzienbare narigheid, met wetten die het leven van Joden onmogelijk maakten, en economisch prettig resultaat voor het gros van de Duitsers?
        Het verhaal van een Duitser 1914-1933 van Haffner maakte een diepe indruk op me. Allereerst vanwege zijn acceptatie van het nazisme in zijn leven tot het niet meer ging en de rottigheid zijn eigen bestaan en dat van de zijnen keihard raakte. Het beschrijft een praktijk en een denkkader dat niet verdwijnt als een regenbui in de wind.
        Wat waren die mooie jaren? Tussen '33 en '37? Of was het tot 1935 toen de Neurenbergerwetten werden aangenomen die van Joden tweederangs burgers maakte? Cognitieve dissonantie komt heersers wel vaker goed uit. Tal van artikelen lieten zien dat het niet mee viel, zoals deze kroniek over 't eerste jaar onder Hitler als kanselier. Het was een keuze voor de National Socialisten en tegen bijvoorbeeld de rechten van invaliden te kiezen, ook in die zogenaamde gematigde jaren.
'Weer een stap verder …' stond begin 1934 in de Nieuwe Harlinger Courant als reactie op een voorstel “halfbloed-negerkinderen” te laten steriliseren.
         Het
relativeren van keuzes door grijstinten te schilderen is toe te juichen. Maar is het ook altijd juist? Is dit niet een te groot optimisme? Nuances zijn mooi, maar is hier geen veroordeling op zijn plaats? Het was immers een keuze voor het zichtbaar foute; velen wisten dit en lieten zich bewust verleiden. Het willen begrijpen, laat een gevaar zien, maar is geen antwoord. Dat komt met een keihard NEIN of NEE (ook achteraf).

Van der Zijl schrijft onmiskenbaar op een bij mensen betrokken manier. Ze haalt ook Anton de Kom haar boek binnen. Hij wist vooral de Hindoestaanse contractarbeiders te organiseren en vond bij de gezagsgetrouwe Creolen weinig gehoor, aldus de schrijfster. (In een aantal andere bronnen wordt juist gewezen op de etnisch juist brede aanhang: Hij opent op het erf van zijn vader een adviesbureau. Honderden Hindoestanen, Javanen, Creolen, Inheemsen en Marrons komen vanuit het district naar de stad om met “Papa de Kom” te spreken.”)  De Kom komt vaker in het boek binnen. Hij schreef voor verschillende revolutionair socialistische verzetsbladen, zoals de Vonk; waaruit de vlam zal oplaaien, voordat hij werd opgepakt. Hij stierf op 24 april 1945 van honger in kamp Sandborstel, zo wordt in Sony Boy vermeld. Zijn kinderen horen een stuk geschiedenis uit het leven van Waldemar, omdat de brenger van dit nieuws Waldemart Nods verwarde met De Kom. Van der Zijl kan als ze dit hoort het bericht in het leven van Wally's vader puzzelen. Wat verteld werd laat ik hier weg? Een antwoord op die vraag zou een deel van de spanning uit het verhaal halen.

Uit Suriname komt ook Lodewijk Lichtveld voorbij. Hij was beter bekend onder zijn schrijvers naam Albert Helman. Helman is zo'n schrijver die je af-en-toe tegenkomt. Rika en Waldemart lazen zijn debuutroman Zuid-Zuid-West over het verlangen naar het land aan de andere kant van de Oceaan.

Sonny Boy leest als een goed geschreven roman. Helaas is het geen verzonnen verhaal, maar is grotendeels in de werkelijkheid gebeurd wat er beschreven is. Het is een geromantiseerd verslag waarvan het goed is dat het opgehaald werd en dat het waard is om te lezen. Maar hoewel met vederlichte pen beschreven, is het toch zwaar en donker.

Noot:
* Ze geeft zowel in de lijst met citaten als in de literatuurlijst geen bron voor deze uitspraak en het is dus onduidelijk in welk kader het gezegd werd.

Foto genomen: 25 mei 2018.

dinsdag 18 februari 2025

Aan het strand

Over de duinen met een overslaande ketting. (Het tandwiel is versleten.) Voor ik vertrok, las ik over een tocht met de titel Sallandse heuvelrug. Dat zou zo niet lukken. Het blog kwam meteen bovendrijven bij het zoeken op het woord 'Indonesië'.

Ik was het gesprek nog niet vergeten met de oude man waar ik iedere twee maanden een weekend op bezoek ging. Een gesprek op een zaterdagmiddag naar aanleiding van een stuk in de krant. Het ging over dienstweigeraars. Hij was er zelf een geweest in de tweede helft van de jaren veertig.

Zo herinner ik me ook een ander gesprek jaren later, als vrienden naast elkaar op een bank. Nu waren het stukken van de Humanistische Jeugd Gemeenschap waarin hij en zijn al lang overleden vrouw voorkwamen. Hij leefde toen al in een mist, maar zo hebben we toch bijna een uur het internet afgeschuimd. Dit samen zijn was een geschenk. Hij vroeg: “Hoe weet jij dat allemaal?” Ik legde tegen beter weten uit dat het internet een grote bibliotheek is waar mijn telefoon in kon zoeken.

Soms was hij ook helemaal niet verbaasd als ik wat uit zijn oude doos opdiepte. Dan vond hij dat we leeftijdgenoten waren die elkaar al van kleins af aan kenden (terwijl er een kleine 40 jaar tussen ons zat). Nu is hij niet meer. Aan het strand zal ik af-en-toe nog even aan hem denken. Het was een mooi mens.

 


vrijdag 14 februari 2025

Weerborstels


Weerborstels van A.F.Th. van der Heijden is het boekenweekgeschenk voor 1992. Het is opgedragen aan zijn zoon Tonio. Die zoon is dan nog een uk van drie jaar; aan hem zal later een requiemroman gewijd worden nadat hij als 21 jarige van zijn fiets is gereden en overleden. Dat konden schrijver en lezer toen gelukkig nog niet weten.

In Weerborstels spelen vader-zoonrelatie en de fiets ook een grote rol, evenals een ongeluk. Robert gaf zijn negenjarige zoon al “de boodschap van de snelheid door. Harder. Beter. Schuiner in de bocht.” De vader is trots op zijn succesvolle zoon, maar verpakt dat in opmerkingen over hoe het nog beter zou kunnen. Nooit in gewoon een compliment voor bereikte ereplaatsen. Nooit tevreden. Altijd meer. Er was wel een band tussen beide, maar geen innige. De invloed van de vader was er wel.

Het begint met een tijdsbeeld als de antennes (harken) op steeds meer daken worden geplaatst en dat betekent dat de televisie steeds algemener wordt. Ze zouden later verdwijnen herinner ik me door wat 'de centrale antenne' heette. Maar in dat begin ging de hele straat op woensdagmiddag kijken bij wie er een televisietoestel had. De elfjarige Albert denkt er met weemoed aan als zijn oom Robert de antenne op het dak plaatst. Er waren twee TV's in zijn straat. Kinderschoenen en dito laarsjes uit en in de keuken netjes naast elkaar gezet.

Als die hark nog scheef op het dak staat en zijn oom niet meer verschijnt, loopt zijn vijf jaar jongere – maar door woeste wielervrienden gevormde – neef Robby met 'n: “Ik ga maar eens op straat kijken, offie d'r niet vanaf geflikkerd is,” naar de andere kant van het huis. Als lezer zie je het drama al voor je. Je slaat de pagina om en: “Natuurlijk was zijn vader niet van het dak gevallen”. Het is toveren met woorden en verwachtingen. Overigens over dat toveren gesproken: als ik het woord 'wâ'ne' (vaak gebruikt in combinatie met kwats of quats) van Robby hardop in mijn hoofd uitspreek zit ik meteen in Oost-Brabant door die vier letters, een klemtoon- en leesteken.

De levertraan verdwijnt in het huishouden van oom Robert en tante Karin om het zadel van ooms racefiets soepel te maken. De producten van de apotheek moeten de inwendige mens helpen om betere prestaties te leveren. Het doorverkopen van de Belgische producten biedt oom extra inkomen om betere fietsen te kunnen kopen. Zijn prestaties in de kermiskoersen en in het veldrijden blijven echter beneden de maat, hoewel de hele familie hem ook komt aanmoedigen. Het is een trieste man, die zelfs even zijn lief moet verlaten, omdat die voor een ander een nog loucher type kiest.

Robby wordt wel een succesvol renner, maar zoekt daarna meer snelheid en gevaar door op de motor en achter het stuur van opgevoerde auto te kruipen en stunts uit te halen. Zijn echte weerborstels zijn dan al verdwenen onder zijn lange haar en vervangen door figuurlijke. Sneller en lichter wil hij worden tot de dood naadloos volgt. Maar is hij wel dood? De vader geloofd het niet. Er kwam al eens een doodmelding die niet klopte.

De glimmend gepoetste wieldop van zijn opgevoerde auto rolt naar de overkant van de weg, en maakt hortende klanken als een cimbaal. Het bekkengeruis was nog door Robby in het volstrekte donker gecomponeerd en door het instrument heen autonoom uitgevoerd, schrijft Van der Heijden. Hyperbolen, plastische beschrijvingen, mythologie, zelfs Albert Einstein wordt er bijgehaald om het ongeluk boven een ongeluk te verheffen.
“Als we nu onze ogen dichtdoen, en ons in de stikdonkere nacht neerlaten, kunnen we hem alsnog publiek bezorgen.” Naast de over the top literaire beschrijving van het ongeluk, is dit een advies met een algemener strekking.

Nog even terug naar dat kinderschoeisel, dat we dit dragen is een gevolg van dat de mens ervoor koos om op twee benen te gaan lopen, meent Van der Heijden. Toch zit er een gat tussen die evolutie naar rechtop lopen en de schoen. Zelfs nu draagt een groot deel van de wereldbevolking nog geen schoenen (een miljard wordt beweerd, waarvan 300 miljoen kinderen), maar doet het met een dikke laag eelt, of de gelukkigen met flipfloppers. Maar dat Van der Heijden dit niettemin makkelijk opschrijft, is los van dergelijke bedenkingen ook de kracht van dit werk. Het is geschreven met een luchtige stijl in gemakkelijke taal en leest zoals een
Eindhovensebol weg hapt, vlot en smakelijk.

De uitgave
“ofschoon als 'Een intermezzo' aan 'De tandeloze tijd' toegevoegd, vormt een zelfstandig verhaal en laat zich geheel los van deze romancyclus lezen. Voor de lezers van deze cyclus valt Weerborstels te situeren tussen het tweede deel, 'De gevarendriehoek', en het nog te verschijnen derde,” schrijft Van der Heijden als nawoord. Vier van de Negen hoofdstukken beginnen dan ook met een lang citaat uit het tweede deel van het lijvige literaire project.

woensdag 12 februari 2025

Een overtollig mens

Een overbodig mens is het titelverhaal van een bundel met vijf verhalen van J.M.A. Biesheuvel. Het boekje was het boekenweekgeschenk voor 1988. Het begint meteen al in mineur met een motto bij dat eerste verhaal: 'Eenzaamheid, wat zijt ge overbevolkt' van Stanisław Jerry Lec. Biesheuvel kan wel over de Pool heen. De eerste zin van het geschenk is:
“Er zijn mensen op de wereld die er droevig aan toe zijn, er zijn van die figuren, die helemaal naast de maatschappij staan, ellendige eenlingen die huilen in bed voor het slapen gaan, juist zij hebben een beetje liefde meer dan wie ook nodig, maar ze krijgen het niet.”
Natuurkundige Johan Knipperling is in de kost bij een gezin. Hij is te onaangepast om met de familie op te trekken of er zelfs maar mee te eten. Hij zit doorgaans alleen op zijn kamer te vereenzamen. Het helpt niet dat hij ook op zijn werk geen aanspraak heeft. Medici en natuurkundigen mixen niet zo goed, meent hij, maar de vreemde kwast heeft ook geen idee hoe hij contact moet leggen. Zelfs een klein jongetje blaft hem af en zit niet op een praatje met hem te wachten.

Een groot deel van het verhaal wordt gevormd door een brief aan de dochter van een professor die Knipperling bij een kort zakelijk bezoek op de piano Schubert zag spelen. Dat schept een band. Het is een onhandige brief, met de vraag om haar hand en vol gelammenteer. Dit wordt niets, dat druipt er af. Net zoals het proefschrift over de ziekte van Bechterev waar Knipperling aan schrijft niets zal worden. Als hij de ruim honderd pagina's die hij al schreef uit wanhoop in de kachel gooit dan gaat die uit. Én zelfs zijn dood loopt uit op een fiasco.

Biesheuvel was in staat de droefheid van het bestaan zo op te schrijven dat je er toch vrolijk van kon worden. Dat is hier ook het geval, meteen al in het eerste verhaal.

In het tweede verhaal ploetert de student filosofie Hans Feinstein juist niet door, maar laat alles uit zijn handen vallen en laat de universiteit achter zich en trekt de bergen in. Ook hij is onhandig op zoek naar een geliefde. Als het lijkt te lukken dan gaat het toch weer mis en het zou niet goed meer komen in dit sprookje.


De lezing gaat over een man, Glasbeker, die een verhaal moet schrijven als inleiding voor een herenclub van de kleine kustplaats N. Anderen mogen over hun werk spreken, moppert hij. Het schrijven van het verhaal krijgt hem toch te pakken. Het schrijfsel springt van de hak op de tak, maar is ook grappig. Door het gepassioneerde schrijven zou hij bijna een wild uitstapje naar Domburg missen met vrouw en andere aanwezigen.
        Ook dit verhaal leest plezierig ondanks (of dankzij) een leger aan zinnen die dwarsstraten inslaan. Een voorbeeld: Als hij bij het zoeken van het meervoud voor schouten-bij-nacht (of zijn het schout-bij-nachten) bedenkt dat de Nederlandse Taal moeilijk is, dan onderstreept hij dit met de opmerking dat veel mensen handvaten zeggen. Dat is verkeerd, want dat zijn handzame tonnetjes en niet de bedoelde dingen aan je fiets, waar je het stuur vast moet houden.

De klok speelt dan weer in Zuid-Limburg rond het huishouden van de Gouverneur die zijn personeel onder de knoet houdt en die het zelf breed laat hangen. Als het rond de klokreparatie helemaal mis loopt dan stelt zijn vrouw voor de schade te vergoeden. Dit tot verbazing van Jos die het hoort van zijn vriend Sjef. Samen praten ze over schofterigheden uit vroeger tijden en ze constateren dat het tegenwoordig anders is. Toch vraagt Sjef zich af of als kannibalen met vork en mes gaan eten, dat vooruitgang is.

Het laatste verhaal gaat over een vakantie naar Engeland. Het stromende water van de beek, de forel, de zingen leeuweriken, de korenvelden, het vee in de wei, de overkomende ganzen en zwanen en nog zo het een en ander, maken een onvergetelijke indruk die mee terug reist op de boot naar Nederland (waar de ik-figuur op de allerlaatste pagina van het boekje in de bovenkooi ligt), en later mee naar het werk en de thuis situatie. De indrukken van het buitenleven zijn niet alleen fijn en mooi, ze doen ook beseffen dat je leeft; dat je er bent. En overigens hoe krijgen die grote zwanen hun lichamen de lucht in, vraagt de verteller zich af. De tweede zin van dit verhaal komt uit zijn mond:
“Misschien is dit de mooiste dag van mijn leven.” Zo eindigt de echte Biesheuvelbundel uitermate positief.

vrijdag 7 februari 2025

Brandlucht


Brandlucht van Erik Vlaminck speelt zich af in de immigranten gemeenschap van Canada. De vader is Vlaams, de moeder is Nederlands. Vooral die tweede wordt neergezet op een manier dat ze zo van het papier af kan spatten. Ze wonen al een halve eeuw aan de overkant van de wereld, maar zijn nog steeds meer verbonden met Zundert dan Saint Thomas. Vader houdt duiven en geeft die namen van Vlaamse renners, met de duiven Wim van Est en Jumbo als uitzondering.

De wereld van de nauwelijks integrerende immigrant is een spiegel voor wie met verbazing naar de zich moeizaam aanpassende migrant hier kijkt en beschrijft daarom een boeiend verschijnsel. In het voorwoord staat:
“Wie er heden ten dage een of andere festiviteit in The Belgian Hall bezoekt, waant zich nog steeds in een parochiezaal op het Vlaamse Platteland. Het bier dat er uit de tapkraan loopt, wordt trouwens rechtstreeks uit het moederland geïmporteerd.” In verhaal zelf vertelt een vaste klant aan de toog trots dat hij in alle jaren dat hij er is nog nooit Engels heeft gesproken, net zoals hij in België nooit een woord Frans heeft gebruikt.

De Vlaminck doet zijn naam eer aan. De vader heeft oog voor de Nederlandse onhebbelijkheden en afwijkingen. Het drinken van veel te veel melk is een Nederlandse gewoonte, daarover hoor je wel vaker mensen in de wereld hun verbazing uitspreken. Daarvoor hoef ik Brandlucht niet te lezen, voor de taal wel. Niet om te leren dat het Nederlandse opscheppen of snoeven hetzelfde is als het Vlaamse stoefen (dat kende ik al als Brabander). Wel voor het “Hij is van de klaver naar de biezen gelopen,” Vlaamse poëtischer variant voor 'van de regen in de drup'.

Dat de Nederlandse ramen naar buiten opengaan en die in vrijwel de gehele wereld naar binnen, is een nieuw verschijnsel voor me. Je kan ze daardoor moeilijk schoonmaken, zo wordt in het boek gesteld en dat de Nederlanders het vertikken dit aan te passen is “andermaal een bewijs dat toegeven niet in de Hollandse woordenboeken staat,” aldus de vader; de man voor wie een mens pas mens is als hij Belg is en die alles van alles weet. Maar die ramen nemen dan binnen geen ruimte in, bedenk ik tijdens het lezen in een Nederlandse kamer met een naar binnen gedraaid raam. Maar de melk speelt een grotere rol dan een wedstrijdje ver plassen over de Nederlands Belgische grens.

Het beschreven tot kotsen toe dwingen om melk te drinken kan tot geestelijke kwetsuren leiden. De moeder vindt het echter verstandig en gezond. De vader ziet het als een typisch Nederlandse gril en voor de dochter is het een kwelling met gevolgen. Het meldkdrinken stelt gedwongen disciplinering als opvoedmethode zelf aan de kaak.

Brandlucht is geschreven in eenvoudige zinnen die je door een verhaal meenemen, waar migratie weliswaar een rol speelt, maar het eigenlijk draait om moeizame relaties en wat die kapot gemaakte verhoudingen met mensen (en duiven) doen en hoe er verschillende gezichtspunten zijn op wat gebeurde. En hoe die vaak niet helemaal of helemaal niet kloppen. De moeder wordt door de dochter neergezet als een chagrijnig kleingeestig en gierig type dat leeft in het land van haar kinderjaren. Een kleindochter kijkt daar anders naar en voorziet het perspectief op haar oma van nieuwe een lens. En haar moeder zakt langzaam door de vloer van haar eigen moeizame leven. Intussen ligt in het land van de vader Geel, een stadje in de Kempen, met zijn geschiedenis van zachte psychiatrie door patiënten op te nemen in de samenleving.

Deze olifant, dit standbeeld, speelt in 't boek 'n rol. Bron wiki.
In Canada speelt dan weer het verhaal van de olifant die er om kwam door een botsing met een trein. In een aanvulling op het boek wordt het leven van die olifant beschreven. Het standbeeld dat in het verhaal voor hem onthuld wordt staat er ook in het echt.

Ja en er is brand. Regelmatig brand, met rook en brandlucht. Wie de tweede brand heeft aangestoken wordt nooit duidelijk, was het de buurman, de moeder die niet hield van het nare duivengedoe of nog een ander? Was hij wel aangestoken? De branden smelten delen van het verhaal aan elkaar; vaak door schijnbaar een einde te maken aan de gebeurtenissen van dat moment en de onduidelijk die eromheen bestaat.

Erik Vlaminck tekent een verhaal in grijstinten, schreef ik bij Wolven huilen van dezelfde auteur. Die zoektocht naar nuance is ook hier aanwezig, in donker grijs, dat wel. Het verwrongen leven, aanstellerij, vriendschap en sadisme, de pijn en de opluchting, de domheid en de bekrompen nostalgie bestaan in België, Nederland en Canada, zowel in het boek als daarbuiten. Dat maakt het tot een boek dat het waard is om gelezen te worden.

maandag 3 februari 2025

Fantastisch




In een huisje waar het was alsof de koelkast zacht grommend lachte, het koffiezetapparaat een ratelaar had ingeslikt, en waar de bedlampen uitbundig zoemden, en de verwarmingsketel het toenemende toerental van een sportwagen nabootste, ja in een onderkomen waar alles zoveel mogelijk geluid maakte, en waarboven de vliegtuigen met geraas en geloei hun landing inzetten, ja daar verbleven wij in een verder prachtige omgeving en die rustig was ondanks de vele mensen die er ook van de zon, strand en natuur kwamen genieten. 


Op het strand lagen kwalletjes, zeesterren en zeesterretjes, schelpen in soorten en maten, liepen meeuwen en drieteenstrandlopers, waren ribbels van zand, en veel restanten van het vissersbedrijf. Nabij het strand zwommen de murenen, zat een Chinese wateragaam op een tak, verstopte een octopus zich in een hoek, en bedelde een rog om een aai over zijn rug.

In de duinen de op kapstokken lijkende hooglanders, rustig knabbelende exmoorpony's en een torenvalk op het hoogste duin, de verwachte wilde zwaan in het waterwingebied en veel volk op de pedalen. Wij daar tussendoor op onze gehuurde en meegebrachte karretjes (met en zonder elektra). Een weekendje uit in de koude en onder de winterzon. Het was fantastisch.