vrijdag 12 september 2025

Al onze gisterens.



Natalia Ginzburg schreef enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog Al onze gisterens. Het eerste deel van het boek speelt in de buurt van Turijn in een stad met een zeepfabriek. Tegenover elkaar wonen de twee families. Het verhaal draait om hen en hun vrienden. De ene familie is eigenaar van de zeepfabriek en leeft in grotere luxe dan de familie aan de overkant, die heeft overigens wel een stuk landbouwgrond met boerderij waar de zomer maanden worden doorgebracht.
    De vader schrijft zijn biografie waarin alle mensen op hun merites worden beoordeeld en zwarthemden met naam en toenaam worden vermeld.
    De jongste zoon van de zeepmagnaat, Giuma, ging op kostschool in Zwitserland. Hij zou er heel gelukkig zijn, want hij
“was een etter en etters zijn overal gelukkig.” Het is een visie in een paar woorden die meer zou gaan betekenen in het leven van de schrijfster dan ze op het moment dat ze het schreef zal hebben beseft.

Giuma had het land aan andere mensen. Hij zou uiteindelijk een relatie krijgen met een arts uit de Verenigde Staten die hij in Lausanne had leren kennen. Ze adviseerde hem psychoanalyse, toen hij het moeilijk kreeg met zijn veilige positie in Zwitserland, terwijl anderen zich als partizanen verzetten tegen fascisten en de Duitse bezetter. De psychoanlyticus wist raad. Geen schuldgevoel, adviseerde die, en jouw rol moet nog komen in de opbouw van het land door iets moois te maken van de zeepfabriek. Zijn wel actieve omgeving, die bewust maar bijna als vanzelf in verzetsposities was geraakt, vond zijn uitvlucht bespottelijk.
     Giuma had ook een luidruchtige mening. Bijvoorbeeld over de bekende Italiaanse dichter Eugenio Montale. Zijn vriendin tegen wil en dank uit zijn jonge jaren, Anna van de overkant, merkte na een tijdje op dat ze weinig van de gedichten begreep en dat Giuma waarschijnlijk ook maar deed alsof hij ze wel snapte.
    Het is MacBeth van Shakespeare (hoofdstuk V, scene 5, regels 22-23) geworden dat het motto voor het boek leverde. Montale scheef echter het volgende gedicht over onze gisterens die achter ons liggen, en verdwenen zijn; alleen wat voor ons ligt bestaat nog:
Maybe one morning, walking in dry, glassy air,
I’ll turn and see the miracle occur:
nothing at my back, the void
behind me, with a drunkard’s terror.

Then, as if on a screen, trees houses hills
will suddenly collect for the usual illusion.
But it will be too late, and I’ll walk on silent
among the men who don’t look back, with my secret. 
Opgenomen in Huck Gutman, 'Eugenio Montale, “Perhaps One Morning”,' en vertaald door Jonathan Galassi.*
Wat vooral opvalt is hoe terloops het land de oorlog inschuift. Er is wel sprake van actie tegen het fascisme. Er worden kranten en pamfletten gemaakt, er wordt gedacht over het vorm geven van die strijd, maar alles zonder dat het zwaar wordt aanzet. Het komt wel goed is veelal de gedachte. Als eerst het onbegrijpelijke Molotov-Ribbentroppakt wordt gesloten en later de Duitsers de Maginotlinie in Frankrijk overtrekken alsof hij er niet ligt, en vervolgens Parijs veroveren, dan is onmiskenbaar dat de oorlog geen tijdelijke gril is. Steeds vaker hoor je in de kringen rond de families dat het lang zal gaan duren.
    Ook dan wordt er door Ginzburg meer luchtigheid in de oorlog geblazen dan er in zit. Als de vrouw van een boer bang is om het lot van haar man in de oorlog, dan wordt ze gerustgesteld met de woorden dat haar slimme man er wel voor zou zorgen dat hij krijgsgevangen wordt genomen en zo rustig het einde van de oorlog afwacht. Van andere orde, maar wel van praktisch belang is het aan het eind van de oorlog terugvinden van je begraven jas die je in veiligheid had willen brengen, maar daar zit dan wel een luchtje aan.

Als de oorlog begint is het een verschijnsel in het leven dat er ook is; lange tijd lijkt de oorlog iets van verder weg. Er zijn persoonlijke ontwikkelingen die een grotere invloed hebben op het leven van Anna. Zij is het die het verhaal steeds meer gaat dragen. Ze trouwt hoog zwanger als zestienjarige met de veel oudere en rijke vriend van de familie, Cenzo Rena, die in een klein dorpje in Zuid-Italië woont. In dat dorp speelt het tweede deel van het boek. Ook aan dat dorp gaat de oorlog lange tijd voorbij. Er zijn wel zoons die als soldaat elders in Europa vechten of waarvan niemand weet waar ze zijn gebleven; er zijn Joden en een Turk, die als interne ballingen naar het dorp gestuurd zijn; en er is steeds minder eten. Maar pas op het laatst komen de Duitsers in het dorp en moeten mensen waken voor hun hachie.

De schrijfster zelf heeft ook direct te maken gehad met de oorlog. Hoewel Natalia Ginzburg relatief vrij van intimidatie kon leven tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd haar man Leone vanwege zijn antifascistische activiteiten van 1941 tot 1943 intern balling in Pizzoli, een dorp in de Abruzzen. Zij en hun kinderen woonden het grootste deel van de tijd bij hem. Haar man begint in de tweede helft van 1943 een clandestiene strijd tegen de fascisten als uitgever van een verzetskrant. Hij wordt in november van dat jaar gearresteerd en gevangengezet en zal er in februari van het volgende jaar als gevolg van martelingen sterven. De schrijfster zelf vindt in 1944 met haar kinderen eerst onderdak in een Ursulinenklooster in Nomentano en komt via Florence in Rome terecht, waar ze gaat werken bij uitgeverij Einaudi (opgezet door
Giulio Einaudi de zoon van de tweede president van Italië van 1948 tot 1955 Luigi Einaudi). Daar werd ook Al onze gisterens (Tutti i nostri ieri ) in 1952 uitgegeven. In 1983 werd ze volksvertegenwoordigster als onafhankelijk lid voor Indipendenti di Sinistra (Linkse Onafhankelijken) tot in 1990 (het jaar van haar dood).

Ginzburgs zelfbeeld staat niet zo heel ver af van dat van Anna, de heldin uit Al onze gisterens die is openlijk revolutionair, met dromen van een strijd tegen het fascisme op de barricades, maar met weinig besef van waar ze voor vecht, zo stelt journaliste
Francesca Peacock in een blog over Ginzburg op de site van de uitgever Verso. De schrijfster vertelde eens hoe haar als kind van zeven jaar oud “uitgelegd werd wat socialisme was … Het kwam op mij over als iets dat direct bereikt moest worden. Ik vond het vreemd dat het nog niet bereikt was”. Inderdaad je hoort het Anna zeggen.
    Anna vertelt in een stroom aan woorden wat er in haar omgaat. Ze weet wat ze wil, ze weet wat ze wenst, maar doet dan vaak toch wat anders om anderen niet teleur te stellen of omdat het zo loopt. Naïef is ze niet, maar oppervlakkig gezien komt ze zo wel over. Er is geen dadendrang, maar een onvervulde dadenwens in haar handelen.

“Is het de moeite waard,” wordt me gevraagd als ik het boek in de trein uit mijn tas pak. Ik ben bij hoofdstuk XIII. Dat begint zo: “Af en toe komen er fascisten door San Constanzo, met een zwart hemd aan en een zwarte fez op, en grote pistolen aan hun riem, maar ze waren niet erg angstaanjagend omdat het bekende gezichten waren, gezichten die iedereen altijd in de cafés en onder de zuilengalerijen van de stad had gezien.” Het klinkt bijna absurdistisch en is weer zo'n voorbeeld van het wegnemen van het gewicht van de oorlog; alledaags en bekend. De tekst vervolgt op deze toon en gaat toch zwaar wegen als de vrouw van de boswachter rattenkruid inneemt. Gelukkig laat de dokter het haar net op tijd uitbraken. Het verhaal snelt voorwaarts. Als de hond die al 250 pagina's in het boek zit op de volgende pagina wordt aangereden door een Duitse soldaat en zwaar gewond uit zijn lijden wordt verlost, krijgt het verhaal bijna absurdistische John Irving trekjes. Maar het einde van dat hondenleven bij een verkeersongeluk lijkt te staan voor alle narigheid en willekeur van de oorlog.
    Maar inderdaad het is de moeite waard, doordat het niet gewichtig doet over onderduikers (een Jood en een deserteur), vijanden en bondgenoten, maar over de onderwerpen heen strijkt en ondanks de grijstinten contrastrijk belicht. Ook dat Ginzburg zelf een Joodse vader had en in de gevarenzone verkeerde spreekt niet uit de roman.

Anna wordt aan het eind van de oorlog in het dorp opgezocht door de vriend van haar broer van de overkant, Emanuele. Hij was redacteur van een clandestiene krant in Rome en een paar keer gevangengenomen en toch weer vrij gelaten. Ook dat klinkt luchtig. Maar dat is maar even, als je aan de werkelijke man van de schrijfster denkt die er aanzienlijk slechter van af kwam.

Na de eerste pagina's leek ik een familieverhaal te gaan lezen, waar het van groot belang is om te weten wie wie is en in welke relaties die personen tot elkaar staan. Zo ging het niet. Het werd een boek over de menselijke maat van de oorlog in Italië. Dit v
eelal gebracht zonder nare franje, maar die dringt zich als vanzelf op. Het boek sluit af met een variatie op het gedicht van Montale:
“Ze lachten een beetje en waren zo samen met hun drieën heel goede vrienden, Anna, Emanuele en Giustino [een broer van Anna], en ze waren blij dat ze zo samen met zijn drieën waren om te denken aan al degenen die dood waren, aan de lange oorlog, de pijn, het lawaai en het lange, moeilijke leven dat nu voor hen lag en dat vol was met alle dingen die ze niet konden doen.

Noot:
* Ik heb de Engelse vertaling opnomen, omdat ik die pakkender vind.
De Nederlandse vertaling van het gedicht luidt:

Misschien zal ik eens op een ochtend in een schrale
vrieslucht van glas, wanneer ik me omdraai, zien hoe 't wonder
zich onverwachts voltrekt: achter mijn rug de kale
leegte van 't niets, beneveling met de angst eronder.

Dan zal ineens, als op een filmdoek, weer 't gemeenzaam
drogbeeld van bomen huizen heuvels 't kamp opslaan.
Te laat! Ik zal mét mijn geheim zwijgend en eenzaam
tussen de mensen die niet omzien verder gaan
.
5 gedichten uit Ossi di Seppia, vertaling Frans van Dooren

Het Italiaanse origineel is hier te vinden:


Geen opmerkingen: