vrijdag 19 september 2025

De eerste steen

De eerste steen van Monika van Paemel ben ik gaan lezen doordat ik een eerste versie ervan tegenkwam als boekenweekuitgave door de VBVB. In 1988 verscheen dit eerste Vlaams Boekenweekgeschenk en verdrong daarmee Herman Brusselmans als beoogd schrijver ervan. Het had een omvang van 31 pagina's. De uiteindelijke versie (1992) was bijna tien maal zo lijvig als die aanzet en er zijn ook enkele belangrijke ‘afwijkingen’ zo werd geconstateerd door letterkundige Anne Marie Musschoot.

Het verhaal speelt op verschillende fronten. Dat van een moeder die haar dochter door zelfdoding verloor en daar moeilijk mee kan leven. Dat van de dochter die haar ouders maar voor weinig kan bedanken. Dat van de kleindochter die terug kijkt naar haar grootmoeder en opa die met hun volks wijze opmerkingen haar leven dwingend een kant opstuurden. Dat van de geliefde die het moeilijk heeft met haar partners verder te gaan. Dat van buurtbewoonster die zich afsluit voor roddels en achterklap en zich verbaast over de mannen die de mens die anders is afwijzen. May, zo heet de vrouw die centraal staat, laat veel kanten zien. Het speelt ook nog eens in Vlaanderen en Jeruzalem en omstreken.

Geschenk uitgave.
May gaat op bezoek bij haar vriendin Hagar. Voor de minder bijbelvasten (ze komt ook voor in joodse boeken en haar zoon Ismaël in de Koran). Hagar was de vrouw die door aartsvader Abraham met Ismaël de woestijn ingezonden werd, omdat zijn andere vrouw, Sara, dat wilde. De twee overleefden deze verbanning. De mythe vertelt zelfs dat uit Ismaël, de Islam werd geboren. Hagar is dus geen naam om gemakkelijk overheen te stappen.

Het boek is uitgegeven in 1992. Dat was nog tijdens de Eerste Intifada, toen Palestijnse jongeren stenen gingen gooien naar de Israëlische militairen. In dit boek is die dreiging al overal. Bij een tocht buiten de begaande paden ontmoeten May en haar Joodse reisgenoten veel afwijzende en kwade blikken. Soms vliegen de stenen tegen de carrosserie van de auto waarin ze zich verplaatsen. Dat zijn stenen uit de titel, maar die omvat meer stenen: die van oude gebouwen, zoals in België als Israël; die van een oude leegstaande Palestijnse woning; en de onderste steen die boven komt of de eerste steen die gelegd of geworpen wordt, de steen der wijzen, of de steen die dient als presse-papier, etc. De steen blijkt nogal wat vormen en betekenissen te hebben.

Er is veel angst en er zijn ook agressieve visies. De Palestijnen moeten het land uit, zegt een vriendin.
“(…) uiteindelijk zal de een de ander uitdrijven tot beider ongeluk, een andere oplossing is er niet, men moet handhaven om te overleven of met het land ten onder gaan,” zegt Hagar. Het is diezelfde Hagar die tenslotte begrijpt dat het afnemen van huizen en water niet te accepteren zijn, dat ze dat zelf ook niet zou nemen. Met die laatste visie krijgt het boek een boodschap die lang op zich laat wachten. Tot dan toe was het op zijn best: “We kunnen ook proberen samen te leven, elk in zijn eigen gebied, zelfde rechten zelfde plichten, goede buren naast elkaar.” Alsof er niet iets heel erg en structureel scheef zat en nog steeds zit.

De gewelddadigheid komt zelfs terug in het aan haar lot over laten van een klein poesje dat in een leeg zwembad is gevallen er er niet meer uit kan komen. Het kermen gaat door merg en been, maar het komt vanzelf goed of niet; een moeder poes haalt haar kroost aan haar nekvel op, zo is de visie van omwonenden. Zo niet, dan niet.
     Die buren zijn meer aanwezig. De bewoners hebben last van elkaar. Net zoals buren in Nederland last kunnen hebben van iemand die muziek te hard speelt; staat te telefoneren op het balkon; zijn poezen niet stil houdt, of iets dergelijks. Het wordt ook hartje Jeruzalem allemaal genoemd. Zijn dat in zo'n gespannen situatie geen futiliteiten om te negeren? Blijkbaar niet.

Het boek leest als een echte Van Paemel. Ze schrijft met drift en rijgt haar zinnen en opmerkingen in een alinea als ongelijke kralen aan een snoer waar de verschillende kleuren, groottes en materialen samen een fraaie ketting vormen. Dat leest fijn. Het is vele jaren geleden dat ik voor het laatst een boek van haar las (
De koningin van Sheba uit 2008. Die koningin wordt hier al genoemd: “Of ze niet goed bij haar hoofd was? Wie ze wel dacht te zijn? De koningin van Sheba? Dat is niet langer Davids geliefde maar een merk kattenvoer, dacht May.”) Het is een herkenbaar schrijven, een voortjagende taal, zoals ik schreef in de bespreking van De jaren.
    Er zijn vele verbanden en dwarsverbanden die het verhaal stutten, versterken en vorm geven.

Fijn is een woord dat past en tegelijkertijd ook niet past. Het is geen boek voor teergevoeligen. De mannen komen er overwegend slecht van af als onbeholpen wezens die meestal weinig te bieden hebben, maar soms toch wel wat. Het is een boek uitdrukkelijk geschreven door een vrouw, die leeft in verschillende werelden, die van vroeger en die van nu, die zo bij elkaar komen en elkaar betekenis geven. Die haar eigen weg zoekt.
     De Belgische racisten neerzetten in een boek waar ook de Israëlisch-Palestijnse verhouding centraal staat, geeft meer gewicht en ernst aan dit afwijzen van 'het vreemde' in het geboorteland; meer dan gebeurt door de mannen af te schilderen als miskleunen. De man die door zijn overwicht en intellectuele sombermans spielerei haar dochter de dood in hielp, wordt afgeserveerd en gehaat door May. Ook dit laat zien dat de kloof tussen daar in Jeruzalem en thuis in Mechelen minder klein is dan vaak gedacht. We zijn weer ens gewaarschuwd. Ook om een andere reden is het goed dat dit boek weer boven kwam drijven: het is het waard en haakt nog steeds in de - allerminst verbeterde - actualiteit. 

Geen opmerkingen: