De
eerste steen
van Monika
van Paemel
ben ik gaan lezen doordat ik een eerste versie ervan tegenkwam
als boekenweekuitgave door de
VBVB. In 1988 verscheen dit eerste Vlaams Boekenweekgeschenk en
verdrong daarmee Herman Brusselmans als beoogd schrijver ervan.
Het had een omvang van 31 pagina's. De uiteindelijke versie (1992)
was bijna tien maal zo lijvig als die aanzet en er zijn ook
enkele belangrijke ‘afwijkingen’ zo
werd
geconstateerd door letterkundige Anne Marie Musschoot.
Het
verhaal speelt op verschillende fronten. Dat van een moeder die haar
dochter door zelfdoding verloor en daar moeilijk mee kan leven. Dat
van de dochter die haar ouders maar voor weinig kan bedanken. Dat van
de kleindochter die terug kijkt naar haar grootmoeder en opa die met
hun volks wijze opmerkingen haar leven dwingend een kant opstuurden. Dat van
de geliefde die het moeilijk heeft met haar partners verder te gaan.
Dat van buurtbewoonster die zich afsluit voor roddels en achterklap
en zich verbaast over de mannen die de mens die anders is afwijzen.
May, zo heet de vrouw die centraal staat, laat veel kanten zien. Het
speelt ook nog eens in Vlaanderen en Jeruzalem en omstreken.
![]() |
| Geschenk uitgave. |
Het boek is uitgegeven in 1992. Dat was nog tijdens de Eerste Intifada, toen Palestijnse jongeren stenen gingen gooien naar de Israëlische militairen. In dit boek is die dreiging al overal. Bij een tocht buiten de begaande paden ontmoeten May en haar Joodse reisgenoten veel afwijzende en kwade blikken. Soms vliegen de stenen tegen de carrosserie van de auto waarin ze zich verplaatsen. Dat zijn stenen uit de titel, maar die omvat meer stenen: die van oude gebouwen, zoals in België als Israël; die van een oude leegstaande Palestijnse woning; en de onderste steen die boven komt of de eerste steen die gelegd of geworpen wordt, de steen der wijzen, of de steen die dient als presse-papier, etc. De steen blijkt nogal wat vormen en betekenissen te hebben.
Er is veel angst en er zijn ook agressieve visies. De Palestijnen moeten het land uit, zegt een vriendin. “(…) uiteindelijk zal de een de ander uitdrijven tot beider ongeluk, een andere oplossing is er niet, men moet handhaven om te overleven of met het land ten onder gaan,” zegt Hagar. Het is diezelfde Hagar die tenslotte begrijpt dat het afnemen van huizen en water niet te accepteren zijn, dat ze dat zelf ook niet zou nemen. Met die laatste visie krijgt het boek een boodschap die lang op zich laat wachten. Tot dan toe was het op zijn best: “We kunnen ook proberen samen te leven, elk in zijn eigen gebied, zelfde rechten zelfde plichten, goede buren naast elkaar.” Alsof er niet iets heel erg en structureel scheef zat en nog steeds zit.
De
gewelddadigheid komt zelfs terug in het aan haar lot over laten van
een klein poesje dat in een leeg zwembad is gevallen er er niet meer
uit kan komen. Het kermen gaat door merg en been, maar het komt
vanzelf goed of niet; een moeder poes haalt haar kroost aan haar
nekvel op, zo is de visie van omwonenden. Zo niet, dan niet.
Die buren zijn meer aanwezig. De bewoners hebben last van elkaar. Net
zoals buren in Nederland last kunnen hebben van iemand die muziek te
hard speelt; staat te telefoneren op het balkon; zijn poezen niet
stil houdt, of iets dergelijks. Het wordt ook hartje Jeruzalem allemaal genoemd. Zijn dat
in zo'n gespannen situatie geen futiliteiten om te negeren? Blijkbaar
niet.
Het boek leest als een echte Van Paemel. Ze schrijft
met drift en rijgt haar zinnen en opmerkingen in een alinea als ongelijke kralen aan een snoer waar
de verschillende kleuren, groottes en materialen samen een fraaie ketting
vormen. Dat leest fijn. Het is vele jaren geleden dat ik voor het
laatst een boek van haar las (De
koningin van Sheba
uit 2008. Die koningin wordt hier al genoemd: “Of
ze niet goed bij haar hoofd was? Wie ze wel dacht te zijn? De
koningin van Sheba? Dat is niet langer Davids geliefde maar een merk
kattenvoer, dacht May.”)
Het is een herkenbaar schrijven, een voortjagende taal, zoals ik
schreef in de bespreking van De
jaren.
Er zijn vele verbanden en dwarsverbanden die het verhaal stutten,
versterken en vorm geven.
Fijn is een woord dat past en
tegelijkertijd ook niet past. Het is geen boek voor teergevoeligen.
De mannen komen er overwegend slecht van af als onbeholpen wezens die
meestal weinig te bieden hebben, maar soms toch wel wat. Het is een
boek uitdrukkelijk geschreven door een vrouw, die leeft in
verschillende werelden, die van vroeger en die van nu, die zo bij
elkaar komen en elkaar betekenis geven. Die haar eigen weg zoekt.
De Belgische racisten neerzetten in een boek waar ook de
Israëlisch-Palestijnse verhouding centraal staat, geeft meer gewicht
en ernst aan dit afwijzen van 'het vreemde' in het geboorteland; meer dan gebeurt door de
mannen af te schilderen als miskleunen. De man die door zijn
overwicht en intellectuele sombermans spielerei haar dochter de dood
in hielp, wordt afgeserveerd en gehaat door May. Ook dit laat zien dat de
kloof tussen daar in Jeruzalem en thuis in Mechelen minder klein is
dan vaak gedacht. We zijn weer ens gewaarschuwd. Ook om een andere reden is het goed dat dit boek
weer boven kwam drijven: het is het waard en haakt nog steeds in de - allerminst verbeterde - actualiteit.




Geen opmerkingen:
Een reactie posten