Aan
de oever van de Luxemburgse Sûre zie
ik het water voorbij stromen. Vanaf de overkant heet het riviertje Sauer en
daar ligt Duitsland. En voor nog meer onduidelijkheid, de Our stroomde
er net in en die heette vroeger in het Duits nog Ur. Maar waar gaat dat
water naar toe? Naar de Moezel? En dan? In de Rijn? Dan zou ik op een
waterlelieblad kunnen gaan zitten en bijna naar huis drijven en
bijvoorbeeld in Arnhem de trein nemen.
Onderweg kwam ik een
man tegen die hout stapelde om een droge voorraad voor de winter te
hebben. Het zag er pittoresk uit en ik stopte voor een foto. “U bent
de enige niet,” begon hij tegen me te praten om voorlopig niet meer te stoppen. Hij
fietste vroeger ook, zoals naar Oostende en zelfs Santiago de Compostela.
Nu is hij daar te oud voor, achtentachtig.
“Ich
gehen weiter,”
zei ik tegen de Duitstalige Belg en scheurde me los van de praatgrage
houthakker. “Hier spreken ze Duits, daar spreken Frans,” gaf hij me
nog net mee. Het deed mij even aan Afrika denken: hier Wolof, daar Peul en
iets verderop Mandinka, allemaal op een zakdoek.
Het hele eerste
deel van de tocht liep langzaam omhoog via dezelfde voormalige
spoorbaan van gisteren. Het was er druk op zaterdag met fietsers en lopers. Later op de dag kwamen hele peletons voorbij. Maar het had
veel drukker kunnen zijn. De nattigheid had ook zijn voordelen, de rust, dit los
van dat het de hemel gekleurder, en de wereld groener en wat koeler
maakte.
(Moslsheim moet Molsheim zijn.)
|
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten