Rondom het boek 19371
valt meteen op door zijn uitklapbare stofomslag waarop Ralph
Waldo Emerson, Jean de la Bruyère, Goethe, Hector Malot en Sir
Walter Scott2 de waarde van het lezen en van het boek zelf in een
citaat aanprijzen. Daar is het geschenk uiteindelijk ook voor bedoeld; het boek verkopen. Het blijft ondanks zijn intellectuele uistraling immers ook een commercieel product.
Opvallend is dat de leesbaarheid veel groter is dan die van eerdere boekenweekgeschenken; het is met vlottere pen geschreven. In het woord vooraf staat dat er is getracht naar eenvoud en leesbaarheid, naar populariteit en afwisseling in de niet banale zin van het woord.
Dat is gelukt, maar het is er wel vlakker door geworden. Al geeft ook dit geschenk weer een tijdsbeeld en zijn er mooie woorden, boekentips, en ideeën uit te halen. Het zou wel het laatste geschenk zijn in deze vorm met een potpourri van artikelen rondom het boek.
Opvallend is dat de leesbaarheid veel groter is dan die van eerdere boekenweekgeschenken; het is met vlottere pen geschreven. In het woord vooraf staat dat er is getracht naar eenvoud en leesbaarheid, naar populariteit en afwisseling in de niet banale zin van het woord.
Dat is gelukt, maar het is er wel vlakker door geworden. Al geeft ook dit geschenk weer een tijdsbeeld en zijn er mooie woorden, boekentips, en ideeën uit te halen. Het zou wel het laatste geschenk zijn in deze vorm met een potpourri van artikelen rondom het boek.
1 |
Schrijver en dichter Ernst
Groenevelt stelt meteen in de
eerste bijdrage: “(...) een dokter zei mij eens:
patiënten die niet uit mogen en gewend zijn met boeken om te
gaan, genezen vlugger, dan zij, die onder zulke omstandigheden
zich zitten te vervelen, wijl ze het genot van het boekenbezit
niet kennen.” Naast die van de lezer, werkt hij ook de positie van de
schrijver, de uitgever, de boekverkoper en de criticus uit. Het is bijna alsof de uitgave van 1930 nog een keer dunnetjes wordt dunnetjes overgedaan; de criticus kwam daar niet in voor. Wat zegt die hier? Dat hij geen schoolmeester is die cijfers geeft, maar een wegwijzer voor een lezer die waarschijnlijk heel anders is dan hij en dat die zijn woorden dan ook niet klakkeloos moet overnemen |
2 |
Johan
van der Woude neemt een mooi Nederlands thema onder handen:
Het
Nederlandsche boek en de zee. Zelf schreef hij Straat
Magellanes; een boek over een reis van Admiraal Van Noordt. Hij en zijn bemanning waren de
eerste Nederlanders die (in de Gouden Eeuw) rond de
wereld zeilden. De zee komt echter minder in de Nederlandse
literatuur voor dan verwacht. Van der Woude valt met de
deur in huis met een reden daarvoor. Nederlandse schrijvers maken de vlucht naar voren, ze schrijven over elders, of over de “zogenaamde Europese mentaliteit”. De zee staat vóór deze uitweg. Ze is immers geografisch, economisch en historisch versmolten met het eigen land. De schrijver constateert dat de zeeliteratuur in Nederland – op een enkele uitzondering na – een allerdroevigst figuur slaat. Alleen Van Schendel stijgt met zijn Het fregatschip Johanna Maria boven dit niveau uit. Hij heeft haar “in dit meesterwerk” een eigen gestalte gegeven, soeverein en groots. Hij noemt ook anderen zoals Kees Borstlap die ik ken van zijn 20-duims manilla en als jongen las. De realistische stroming stond het
schrijven over de zee in de weg. Daarvoor was expressionisme
nodig. In Nederland bleef het veelal bij het beschrijven ervan, aldus Van der Woude.
|
3 |
De eerste regel van de inleiding op De
Man-met-veel-werk en zijn literatuur luidt: “Mr.
Dr. Westerman is een veelzijdig man: hij heeft boeken
geschreven over fascisme en concentratie in het bankwezen, hij is
oud-bankier en oud-zakenman en jong-Kamerlid.” Schrijver Westerman noemt in zijn bijdrage, naast de hardwerkende man, ook de vrouw-met-veel-tijd als lezer van literatuur, ze heeft daarbij boeken over de realiteit uit het verleden lief. Westerman was actief aan de uiterst rechterzijde van het Nederlandse politieke spectrum. Als het geschenk wordt uitgegeven is hij net lid van de NSB.3 De man schreef niet alleen over het fascisme; hij was ook fascist. Dat hij in dit artikel klaagt over het niveau van de categorie hardwerkende mannen die na het werk zijn uitgezakt en niet eens een gedocumenteerd gesprek over de Blut und Boden-theorie kunnen voeren, leest met deze wetenschap toch net anders. Westerman wil boeken voor de massa “geen haarfijne beschrijving van het zielenleven van psychopaten, homoseksuelen, hysterische vrouwen, dolle dictatoren of dronken landlopers.” Ook hij noemt, met positieve noot, Van Schendel en deze schrijver zal nog vaker terugkomen in het geschenk. Maar wat is er toch mis de Vereniging ter behartiging van de belangen des boekhandels dat weer ruimte wordt gegeven aan een dergelijke stem. Dat is geen vraag vanwege zijn zware kritiek op de Nederlandse roman, maar vanwege zijn meurende ideologische positie, als anti-democraat en aanhanger van het fascisme. We zagen die rechts extremistische invloed ook al in eerdere uitgaven. Bijna alsof het een zuil was die ook aan bod moest komen in het boekenweekgeschenk. |
4 |
Sport en literatuur gaan ze samen? G. Zalsman, journalist bij
NRC (destijds nog zonder Handelsblad) boog zich hierover. Hij doelt dan niet op Querido, die wel
eens over biljarten schreef, maar op de sport die de sporter
volledig in beslag neemt, vooral het wielrennen: “dat voor
zijn beoefenaren het leven zelf is.” Het is een sport waar je prima een
roman over kan schrijven. “Voor de wielrenner bestaat slechts
de fiets, de fiets.” Hij staat dan ook enthousiast stil bij
een boek over renner Piet
Moeskops, geschreven door Joris
van den Bergh, Temidden van Kampioenen.
|
5 |
Luc Willink, 'n letterkundige werkzaam in het filmbedrijf,
buigt zich over het jongste kind van de muzen, het
verfilmde boek. Hij start zijn betoog door op te merken dat
het oorspronkelijke filmscenario de voorkeur verdient, maar dat
toneelstukken en boeken vaak worden verfilmd om aan de vraag naar
filmverhalen te voldoen, een vraag die groter is dan het aanbod. Door die uitwisseling doet de film wel zijn voordeel
met de lezers van het boek die ook de verfilming willen zien, en de
auteur ziet een herdruk verschijnen, omdat na het zien van de film
ook het boek door kijkers gelezen wil worden. Win-win zou je dat tegenwoordig noemen. Om commerciële redenen kan een vrouw wel eens wat meer op de voorgrond worden neergezet op het witte doek en daarbij een leuk liedje zingen en een man kan wat vetter worden neergezet door hem bijvoorbeeld een vuistslag te laten uitdelen. Zo wordt het boek vermoord, schrijft Willink, en dat is dan weer verlies. Dat het boek en de verfilming ook los van elkaar gezien kunnen worden is een optie die hij niet verwerkt. Net zo min als het bij het vergelijken tussen film en roman veel opgeworpen standpunt noemt, dat je bij de tweede kunstvorm de woorden zelf moet verbeelden en dit een meerwaarde zou hebben. De schrijver stelt dat het generaliseren over verfilming niet mogelijk is: er zijn mooie boeken verprutst in film, prutsboeken leidden tot iets moois op het doek, en zelfs zijn er goede boeken verflimd waarbij het origineel overtroffen werd. Hij noemt als voorbeeld een film op basis van een tekst van Pirandello, 'Wijlen Matthias Pacscal'.4 Hij hoopt in de toekomst op meer filmisch inzicht bij de makers, zodat boeken dan veilig bij hen zullen zijn, een optimistische maar ook naïeve gedachte. Alsof filmisch inzicht om de bezoekersaantallen te vergroten niet evengoed, zelfs waarschijnlijker, mogelijk is. |
6 |
Het boek in het leven van de huisvrouw is het artikel getiteld dat
Clare Lennart5 schreef. De schijfster wordt geïntroduceerd als hard-werkende huisvrouw met mensen-op-kamers. Ik ben benieuwd. De eerste zin haalt meteen al wat druk van de ketel of het een truttig rolbevestigend artikel zal worden: “Ze zijn er in alle maten, in alle soorten, in alle kleuren, zowel de huisvrouwen als de boeken.” De vrouw die leeft in een enge beslotenheid trekt misschien nog het meest naar het boek, meent Lennart. Zo loopt het verhaal via de leeslustige vrouw, het ellendige stof, een verhaal van E. Th. A Hoffmann over Dchinistan,6 naar het oppakken van het boek dat de wereld vergroot. |
7 |
K.U. Kel
moet wel een pseudoniem zijn. Op zoek naar de schrijver achter de
naam kom je van alles tegen van Bommel tot Joke van Leeuwen en een
artikel dat het geschenk samenvat met als punt van kritiek
dat de poëzie ontbreekt. (Een wat vreemde kritiek op deze
bundel die zeer breed uitwaaiert zowel wat betreft onderwerpen als
vorm. Er is dan ook wel meer tussen de grote mazen doorgeslipt. Bovendien
eindigt de bundel met een gedicht over
boeken van Clinge Doorenbos, een soort dichter des Vaderlands (dagelijks in de Telegraaf) avant la lettre.) Maar de naam achter de schuilnaam is achter de PC onvindbaar. Kel doet een onderzoek naar wat 'het publiek in de straat' leest. Ongeveer 40 procent stelde nooit een boek te lezen. De tramconducteur las geen liefdesgeschiedenissen, wel geschiedenis, Jack London, soms een economische verhandeling en A.M. de Jong (die wel vaker genoemd wordt in positieve en negatieve zin). De portier van een café las het liefst dierenverhalen, maar van Tarzan moest hij niets hebben. De jeugdige juffrouw die bioscoop kaartjes verkocht las wel eens een meisjesboek en haar oudere collega las op haar post (thuis mocht ze het niet van haar man, dat was ongezellig). De Duitse kelner... en zo gaat het nog even door tot en met twee taxichauffeurs. De een had De hel van Dante crimineel mooi gevonden. De ander had de hele bibliotheek van zijn moeder gelezen, fictie en non-fictie, Nederland en Frans (Duits interesseerde hem niet). Nu waren de boeken te duur voor die tweede en dat viel hem harder dan hij verwoorden kon. |
8 |
Het
platteland en het boek is een artikel geschreven door de
Noord-Groningse boer, bestuurder en Kamerlid
H.D. Louwes. Hij
was tot 1960 actief binnen de VVD en op het moment van verschijnen
van het geschenk binnen de Liberale Staatspartij 'De
Vrijheidsbond'.
De grootste kans had het boek volgens hem gehad in de periode 1850-1920 toen er binnen de boerenstand voldoende welvaart en ontwikkeling was. Nu ging het leven te snel en was er voor het boek geen tijd meer. Vervolgens gaat Louwes verder met het vergelijken van de familieroman en de roman die voortkomt uit de stroming van het realisme. De eerste is vergelijkbaar met een statige driemaster (gevallen door het moderne levenstempo en de moderne techniek), de tweede met het “grimmige fantasieloze stoomschip”. Ergens welt de gedachte aan de doden op reizen onder zeil naar de Oost in me op. In de periode 1620-1775 (de bouw stoomschepen voor de marine en koopvaardij begon in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw) kwamen die sterfgvallen onder de bemanning nooit onder de 6 procent van de opvarenden (lichamen werden wel heel romantisch aan de haaien gevoerd). Boeren klagen graag, maar zelfs een Kamerlidboer ziet kennelijk niet de ernstige situatie in de keuken van de ander. Binnen die denkwijze is het niet vreemd de volgende zinnen tegen te komen: “Ons volk is groot geworden in de gedachte, dat zijn grootheid, zijn voorspoed en zijn toekomst liggen in handel, scheepvaart en industrie. Het kent en ziet zijn boerenstand en zijn betekenis in zeer onvoldoende mate. En als weerslag daarop voelt de boerenstand zich miskend in onze volksgemeenschap en dreigt een min of meer wrokkend deel te worden.” Heeft hij met de BBB uiteindelijk gelijk gekregen of versterkte hij toen ook al een visie die wortelde in een soort psychedelische Calimero-aarde? |
9 |
E. Elias,
de redacteur van de bundel, schrijft naast het voorwoord zelf ook een tweetal bijdragen onder eigen naam.
De eerste met de lange titel: Een
uitgever-in-ruste praat over het uitgeven van boeken en over
andere dingen...
Op de eerste pagina ervan struikel ik over iemand met een “reeën geest”. Het is raden. Redelijke geest, omdat 'ree' voor 'rede' kan staan of betrouwbare geest (van ankerplaats). Je kan het vast uit een oud woordenboek halen. Op zo'n struikelblok stuiten maakt het lezen van een ouder boek ook leuk. Wie zou het nog over 'boekendebiet' hebben als het om de stroom van verschijnende boeken gaat? Wat is de invloed van de bibliotheek, wordt in het artikel gevraagd. Goed voor hen die geen boeken kunnen of willen kopen, is het eerste deel van het antwoord, om te vervolgen met “zij bevordert óók het volkomen – oppervlakkige boeken-v r é t e n tot soms drie dikke romans in de week toe ...” Ironie, humor, of narrig neerkijken? |
10 |
Kynoloog P.M.C.
Toepoel7
schreef over lectuur
voor de hondenliefhebber. Immers
de “steeds groeiende schare van honden-bazen en
-bazinnen zal ook wel over honden willen lezen.”
Er is literatuur over alles in de schrijfgragen
tijd halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw. Het artikel start met een citaat van Kipling over de domesticatie van de wilde hond tot een huisvriend. Maar Toepoel diept de eerste hondenschrijfsels al op bij Xenophon en Arrianos. In vliegende vaart dendert het dan langs schrijvers en hondenrassen. De cocker spaniel wordt uit het werk van Shakespeare gelicht: “You play the spaniel,De liefhebber van het ras zal het gedrag wel herkennen. Aan mij als mens met een hekel aan (teveel) honden is dit niet besteed. Maar dat het artikel eindigt bij de dierenarts had ook niet gehoeven. |
11 |
Hoe
en waarom lees u eigenlijk, is de titel van een artikel door
Simon Carmiggelt. Hij
wordt geïntroduceerd als “de
aardige-stukjes-schrijver van het Haagse Sociaal-democratische
dagblad VOORUIT.” Carmiggelt
stelt dat de lezers een heterogeen en een geheimzinnig gezelschap
zijn.
Om enig licht op hen te werpen, beschrijft hij vijf typen: de woesteling, de verfijnde, de lettervreter, de genoodzaakte, en de blind-lezer. Mijn leesgedrag kom al in de inleidende alinea aan bod: “omdat je zo goed slaapt, met een paar pagina's literatuur.” Het is een plezierig geschreven artikel, maar in geen van de vijf herken ik me verder. Dat is niet erg want de schrijver stelt: “Maar nog altijd weten we niets van de vele duizenden anderen. Wat is het boek in hun leven?” Een vraag voor een (daardoor niet) verloren moment. |
12 |
J. van Doveren,
wie kent hem niet. Ik niet, maar de 1½
meter archief van hem die is gestald bij de
universiteitsbibliotheek van de Amsterdamse UVA wordt ingeleid met
de zinnen: “Jo
van Doveren (1901-1968) werd geboren in 's-Hertogenbosch als zoon
van een hoofdonderwijzer. Al vroeg gaf hij blijk van interesse in
de opkomende filmkunst, waarover hij onder meer correspondeerde
met Menno ter Braak, een van de leidende figuren van de
Nederlandsche Filmliga. In de jaren 1930 werkte hij als perschef
voor verscheidene circussen, zoals Hagenbeck, Schneider, Sarrasani
en Strassburger. Als publicist was hij verbonden aan bladen als
Elsevier, de Libelle en de Margriet, met als terugkerend thema het
circus(leven). Na de oorlog ontwikkelde hij een loopbaan als
impresario, waarbij hij Nederlandse tournees organiseerde voor
Charles Aznavour, Jacques Brel en Les Frères Jacques.” Hij schreef voor Rondom het boek over Circusliteratuur. Van Doveren is een wandelende encyclopedie betreffende het internationale circuswezen. Hij schreef, liep leeg (zelfs de medeoprichter, Henri Martin, van de Rotterdamse diergaarde en ere-directeur van de Amsterdamse komt voorbij), en opent een wereld die ver van je af staat, maar waar je toch wel eens op stuit. Hij geeft daarmee meteen een beetje antwoord op de vraag van Carmiggelt. |
13 |
X schreef in de vorm van een interview de
memoires van een kleine-provinciestads-boekverkoper. Ook hier
weer de klacht (zoals in andere boekenweekgeschenken; de
winkeldochters moeten blijkbaar ook verkocht worden) dat de lezer
koopt waarover gesproken wordt, het nieuwe boek, en niet het oude.
Het publiek koopt omdat het 'bij' wil zijn of vanwege de kleur van
de rug die zo mooi staat in de kast.
De klacht over het bij willen zijn van de lezers en dat ze het oude boek niet te smaken, komt wat snobistisch ook terug in Het monster actualiteit van E. Elias. (Zijn X en K.U. Kel ook Elias?) De boekverkoper is verbaasd dat mensen boeken kopen die ze nooit lezen. Verder is het een niemendalletje over de boekhandel als de spil van het sociale leven in een kleine gemeenschap. Maar van 'n X moet je dan ook niet teveel verwachten. |
14 |
M. Moussault-Veegens,
een naam voor een Franse wijn – of voor de ingewijden voor 'n
steunput voor de RAF in Noord-Nederland – schreef over het
kookboek en de vrouw. Je hoopt dat de inleiding ironisch zal
blijken. “Al verdiept de bona mater familias zich gaarne in een roman, haar meest gehanteerde lectuur blijft het kookboek. Althans: haar echtgenoot vindt dat dat zoo behoort te zijn... .”Gelukkig de vinger wijst de goede kant op. “Als een man kookt dan schept hij,” zo constateert de schrijfster fijntjes. Als een vrouw kookt dan is dat een deel van het huishouden, inclusief rekening houden met het budget. Mousault-Veegens was een van de twee vrouwen die in dit geschenk aan bod kwamen (om over 'vrouwenonderweerpen' te schrijven). Kennelijk was schrijven verder nog mannenwerk.8 De schrijfster wijst er op dat jonge huisvrouwen zoeken naar buitenlandse recepten: “ook in deze behoefte is ruimschoots voorzien; onlangs verscheen een lijvig kookboek, waarin de gerechten volgens de landen gerangschikt waren; zelfs Spanje en Rusland waren niet vergeten!” Die aandacht voor het buitenland kwam dus vroeger dan veelal wordt gedacht. |
15 |
De
bundel sluit af zoals hij bedoeld is: luchtig. Th.
B. F. Hoijer schrijft over de
humor in de letterkunde. Behalve vorser naar
humor was Hoijer ook hoofdredacteur van het in januari opgerichtte
tijdschrift De Waag.9 In dit artikel beschrijft hij het
verschil tussen humor en ironie, spot sarcasme, persiflage, e.d.
De humor is volgens hem begrijpend en berustend, niet kritisch of polemisch.
|
Redacteur Mr. E. Elias stelt dat het geschenk geschreven
is om het lezen boekenverkopen te bevorderen. Het lijkt mij vooral
een bundel voor de al lezende lezer, niet de nieuwe lezer; waar het aanprijzen nog nodig is. Inderdaad is Rondom het boek ook voor wie het
geluk van het lezen al kent, “ook die wordt iets waardevols geboden”, aldus het voorwoord.
Het geheel sluit af met een prijsvraag naar de schrijvers van zestal citaten en de naam van de publicatie waarin de tekst verscheen. Er waren geldprijzen van ƒ 25,– tot ƒ 5,–. Het zou niet meer kunnen. Google geeft bij het intypen van de eerste regel van alle zes fragmenten meteen de bron. Een daarvan komt, weinig chique, uit een werk van de redacteur zelf.
Noten:
Het geheel sluit af met een prijsvraag naar de schrijvers van zestal citaten en de naam van de publicatie waarin de tekst verscheen. Er waren geldprijzen van ƒ 25,– tot ƒ 5,–. Het zou niet meer kunnen. Google geeft bij het intypen van de eerste regel van alle zes fragmenten meteen de bron. Een daarvan komt, weinig chique, uit een werk van de redacteur zelf.
Noten:
- Versie van het geschenk zijn in verschillende vormen (epub, pdf, txt, xml) te vinden op de website De Nederlandse Bibliotheek. Bij deze bespreking heb ik de citaten in modern Nederlands geschreven, dus zowel en geen zoowel, geen mensch, maar mens.
- Het citaat van Scott zijn de twee laatste regels van een gedicht (een Nederlandstalige versie kan ik online niet vinden). Walter Scott wordt in die flaptekst alleen bij zijn achternaam genoemd. Dat zou verwarring kunnen geven want de striptekenaar Scott Adams is bekend van het citaat waar de 'zij' in 'wij' is veranderd: “Beter waren wij nooit geboren, die lezen om te twijfelen of om te smalen. Adams is echter in 1957 geboren.”
- Hij bedankt al snel voor het lidmaatschap, omdat men hem niet op de kandidatenlijst wilde zetten. Eerder richtte hij de Nationale Unie op om vervolgens naar het Verbond voor Nationaal Herstel over te stappen.Zie hier voor zijn politieke carrière.
- Er zijn drie verfilmingen, zo noemt een Engelstalige wiki:
Feu Mathias Pascal, a 1925 French silent film directed by Marcel L'Herbier.
L'Homme de nulle part (The Man from Nowhere), a 1937 French film directed by Pierre Chenal. An Italian-language version, under the title Il fu Mattia Pascal (The Former Mattia Pascal), was simultaneously directed by Chenal. Le due vite di Mattia Pascal (The Two Lives of Mattia Pascal), a 1985 Italian film directed by Mario Monicelli.
De laatste valt uit te sluiten. Vermoedelijk gaat het om de tweede uit het jaar van publicatie van het geschenk. De opmerking doet denken aan de film Kaos, eveneens van Pirandello en verfilmd door Paolo en Vittorio Taviani in 1984. - Clare Lennart schreef in 1949 (twee negerpopjes) en 1955 (op schrijversvoeten door Nederland) het boekenweekgeschenk.
- Klein Zaches, genannt Zinnober (1819) was een satirisch commentaar op de verlichting of een in een koortswaan opgeschreven verhaal waarbij sprake was van plagiaat of inspiratie. Het verhaal is later gebruikt tegen Putin en zelfs in een punkopera. Zie voor een vertaling door Michael Haldane van dit werk naar het Engels: E.T.A. Hoffmann, Klein Zaches genannt Zinnober (1776-1822), Little Zaches, Great Zinnober (html) (PDF).
- P.M.C. Toepoel wordt beschouwd als de initiator voor de (weder)opbouw van het ras van de schapendoes. Tussen 1940 en 1945 werden exemplaren van de bijna verdwenen schapendoes overal waar hij ze maar vond, gebruikt voor de fok. In 1953 werd de schapendoes voor het eerst als ras erkend, in 1954 werd de standaard vastgesteld en werd het ras opgenomen in het stamboek.
- Annie
M.G. Schmidt schreef
ooit het verhaal, 'Of
wij een soort bladluizen zijn,'
waarin een hele trits titels van studies over de vrouw, of Das Weib,
worden genoemd en vervolgens de vraag waarom er geen boek is over 'De
man door eeuwen heen'.
Ach, we weten het zó ook wel, stelt ze vervolgens.
- De Waag was een Nederlands
algemeen politiek en economisch tijdschrift, dat verscheen tussen
januari 1937 en april 1945. Hoewel het tijdschrift niet
partijgebonden was, was de toon van meet af aan autoritair,
anti-internationaal, antiparlementair, sterk conservatief, in
toenemende mate pro-Duits en volgens Lou de Jong antisemitisch, dit
alles vermeldt wikipedia.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten