vrijdag 22 november 2024

Narrenwijsheid

 




Narrenwijsheid van J.C. Van Schagen. Het was de eerste dichtbundel die ik kocht. Voorin schreef ik:
27-4-'85

verdriet zie je niet
je bent het
soms went het
soms niet

Door deze woorden ben ik nieuwsgierig geworden naar het werk van J.C. Van Schagen.

Van Schagen schreef de twaalf pakkende woorden in de Domburgse Cahiers die hij enige jaren in eigen beheer uitgaf. Zijn vrouw, vanaf 1918 was ze 47 zijn echtgenote geweest, was een jaar eerder gestorven. Dezelfde woorden zouden bij zijn dood boven zijn eigen rouwadvertentie (20 april 1985) komen te staan.I Daar hield zijn 'Ik zal maar gaan en zijn', 'ik zal maar wandelen en toezien' en datzelfde in allerlei andere varianten op. Ophouden? Nee het ging verder op de weg waarvan geen terugkeer is, met het verzinken in de zee, suizen in de bladeren, roepen in de wind. Zo werd het in 'Voor Rogiertjes moeder' beschreven. In 'Ziekentroost' werd ditzelfde fenomeen het zijn in de grote zee, grote wind en grote aarde. In 'Passage' dan weer voedsel voor de zeedieren en in 'Gebed' wordt het verdrinken tussen de groene wieren. Leven en doorgaan zijn thema's in Narrenwijsheid en de dood hoort daar als vanzelfsprekend bij, maar is geen einde.

In bundel staan de woorden die ik voorin schreef over verdriet niet. De ontmoeting, prille liefde, samen genieten van de stille gracht met de vrouw waarvan het verdwijnen hem zoveel verdriet deed dat hij ze schreef, kwamen wel in het gedicht Meisje:

Het is stil in het lege huis nu. De middag is hoog en licht over de stad en het is klaar en koel in mijn kamer. Haar bloemen staan op tafel. Het is zo stil in mijn kamer als het bloeien van bloemen.

Voor de goede orde toen hij dit schreef leefde ze nog als jonge vrouw. Het beschrijft zo mooi hoe je iemand kan missen die ver weg is en die veel om je heen is.

Er staan twee versies in de kast: die van mij, de achtste druk van de uitgave uit 1968 en die van mijn schoonvader uit 1947.II Die van 1968 was een terugkeer naar de oorspronkelijke versie. Het is prettige poëzie. Het zijn zowel gedichten als gedichten in proza, ook wel praatpoëzie genoemd. Ik voel me er bij thuis. Is dat omdat er veel zee in voorkomt? Schelpjes en schuim op het strand. Ook ik ken die liefde daarvoor. De woorden zijn aangenaam bescheiden en wegen toch grote onderwerpen. Als het geloof of de Heer eens opduikt – en dat gebeurt nogal eens – dan stoort die niet, maar komt voorbij als idee of als een ander. Van Schagen vertelde tegen Clare Lennart dat hij niet vroom wil zijn.

Maar ‘vroomheid’ wil Van Schagen deze diepe aandacht voor zelfs het kleinste in de schepping niet genoemd hebben. ‘Geen middeleeuwse vromigheid,’ zegt hij, ‘geen vroomheid überhaupt, ik heb de pest aan vroomheid, al moet ik toegeven dat de dominees op me afkomen als vliegen op de honingpot. Ik zal hier waarschijnlijk wel levenslang tegen moeten blijven sporrelen. Misschien zal ik me nog wel eens in de pornografie begeven, alleen omdat het zo leuk zou zijn de enorme kras, die er dan in het beeld zou ontstaan.’

Het titelgedicht begint met een motto dat ontleent is aan de Ethica van Spinoza. Martinus Nijhoff vertaalde deze woorden als volgt: ‘Hij die terecht beseft, dat alle dingen uit de noodwendigheid der goddelijke natuur voortkomen en volgens de eeuwige wetten dezer natuur gebeuren, maakt geen uitzonderingen voor hetgeen vijandig, belachelijk of minderwaardig zou kunnen schijnen, en heeft met niets deernis...’ III Op een weblog over Spinoza wordt ingegaan op de precieze bron voor de tekst en de vrijheden die Van Schagen zich er mee veroorloofde. Bovendien zouden volgens dat blog de gedichten “een weinig triestige stemming” hebben. Er wordt verondersteld dat hij dan ook niet veel op had met Spinoza's motto om goed te doen en gelukkig te zijn. Die triestheid zie ik niet, wel een levenshouding die het mooie wil zien, het goede doen, de mens niet groter maken dan hij is en einde als nieuw begin zien. In het gedicht Meisje schrijft hij bijvoorbeeld: 'Als ik haar niet begrijp, is het altijd omdat ik niet eenvoudig genoeg ben.'

De bundels uit de verschillende jaren heten beide hetzelfde. Ze beginnen met dezelfde gedichten toch verschillen ze ook fors. In de 1968 uitgave staat een nawoord van de schrijver en ontbreekt een aantal gedichten en de volgorde is enigszins anders. De oude uitgave is veel mooier gedrukt, ook dat valt meteen op.

Eenden is een verhaaltje over de opkomst van strikte verboden in de duinen waardoor geen eieren meer geraapt mogen worden en wandelen moet op het pad heen en terug. Er zijn art. 461 van stafrecht borden gekomen, maar de veldwachter zoekt nog steeds naar eieren en het eigendomsrecht is dat van de bankier en de notaris. “Neem het jongetje die vreugden niet af,” merkt Van Schagen op in een tijd dat men nog niet met grote tassen de bossen inging om ze kaal te grazen en de buit voor goed geld te verkopen, maar nog steeds zouden regels mild en wijs moeten worden toegepast en niet nodeloos streng. Dat deze tekst verdween is te begrijpen, ze past minder tussen de rest. 'Zomerjurk' is een uitbundig gedicht over het kleed van zijn vrouw. Rekenschap is het gedicht wat misschien het meest ontbreekt in de nieuwe uitgave.

Rekenschap

Toen ik jong en groen was
Dacht ik mijn dwaasheid wijs.
Nu ik oud en houtig ben
Dunkt me mijn wijsheid dwaas.
Wat is wijs? wat is dwaas?
Wie is ik?
Een mensch, dat is al.
En het leven een kaleidoscoop,
Figuren, figuren, alsmaar figuren –
Ik ga maar verder,
Van figuur tot figuur,
En ben.

Het titelgedicht is verdeeld in vier delen. In deel I regent de regen op alles en iedereen en “daarom geef ik geen namen/ik ga maar en ben”. Uit deel II spreekt dat je wel heel hoogdravend kan doen, maar dat een dergelijk opstelling vaak grenzen kent zonder logica: waarom de wereld overschouwen, maar zijn de modderspatten hinderlijk?; of vol van verheven reinheid maar over de weelde van warme heupen wordt niet gesproken. Pas maar op straks schiet je bretel nog los. Deel III pleit ervoor om met risico te leven om er zo het beste uit te halen en in deel IV zit de ruimte die zo prettig is: “niets is laag, niets is bespottelijk, zelfs gij en ik niet/wij moesten maar een beetje lachen samen, als onze krachten ons begeven”.
      De 'Regen' krijgt vanuit de optiek van een blaadje ook nog een heel eigen gedicht. Voor dat blad zijn de druppels een feest.

De eersten en laatste regel uit Werkelijkheid vatten het streven naar eenvoud bij de schrijver mooi samen. Het begint met: Ik doe zaken. Het eindigt met: en ik zei: lieve God ik wil een straatsteen zijn.
Uit het gedicht 'Zee'IV wil ik de laatste strofe noemen, omdat het zo mooi is mee te leven met dat arme bange witte schuim. Soms rennen de schuimvlokken ook achter elkaar aan alsof ze een spel spelen en niet willen weten dat ze daardoor nog snelleer zullen verdwijnen.

het arme schuim is bang en wit
en het ligt almaar te bibberen aan het strand
daar heeft de zee het gebracht
nu kan het niet verder en ligt te sterven
het wil altijd nog hoger 't strand op
daar zou het gauwer sterven

'Nu' is een voorbeeld van de praatpoëzie, bijna een kort verhaaltje, maar dan toch net wat anders, met wat meer ritme. Nu gaat over de geluiden van de straat, – een kar, mussen –, rond de Coolsingel. In 'Kleine eeuwigheid,' speelt een kindje piano, terwijl ver weg in de Poolzee en kleine ijsschots omslaat. In 'Dilettant' is een kraai bij de haven aan het woord: “Wil dan vergeven, ik zal niet hinderen./Wil mij slechts dulden op mijn paaltje dan, een weifelende en lichtelijk hongerende kraai, aan het strand.” 'De sterkste,' dichter naar een gedicht dan de andere verhalende poëzie, sluit af met Schageïaanse woorden: “ik kan wachten de gang ter tijden/maar ééns, een dag, als de golven komen/zullen wij samen zijn/niet dan wat water van de grote zee”. Het is het beeld dat ook in de volgende tekst naar voren komt: “Want ik ben heengegaan en heb het witte kleed genomen.” En de allerlaatste tekst 'Ban' eindigt zo: “Grasjes zullen in zijn voegen groeien en allerhandevogeltjes zullen kwetteren om zijn kop.” Veel dood, maar triest?

Noten:
I Voorgaande gegevens haal ik uit een artikel dat kort na zijn dood in het Parool verscheen en geschreven werd door Jos van Hest: Veel meer dan 'Narrenwijsheid'; J.C. van Schagen is retour want leven mag maar even.
II Op de DNBL-site is eer een andere door
Meulenhoff in 1961 uitgegeven bundel te vinden. Het daarin afgedrukte werk is ten dele - na enig uitzuiveren hier en daar - overgenomen uit de tussen 1925 en 1953 verschenen boekjes Narrenwijsheid, Litanie, Flarden van den wind, Onderaards en Zeeuwse reflexen. Daarnaast is een aantal nog niet, of alleen in tijdschriften gepubliceerde gedichten e.d. uit de jaren 1953 tot heden opgenomen. Achttien gedichten uit de uitgave van 1947 ontbreken (Zomerjurk, Jezuiet, Nichtje, Eenden, Vader, Hij, Stilleven, Enquête, Leven, Schemering, Heimwee, Ad completorium, Hodie mecum eris, Osmose, Grashalm, Wit, Litanie en Rekenschap) in die van 1968. Andersom ontbreekt er geen (December heet er Advent).
III Dit neem ik over van '
J.C. van Schagen (1891 - 1985) Spinozaische prozagedichten 'Narrenwijsheid' op het weblog de Spinoza.
IV
Interpunctie en spelling als in Narrenwijsheid 1968.

Geen opmerkingen: