vrijdag 29 november 2024

Naar zachtheid en een warm omhelzen





Naar zachtheid en een warm omhelzen is het meest recente boek van Adriaan van Dis.* Het gaat over Ommie, een oma die eigenlijk de dienstbode van zijn opa is. Hij wordt als negenjarige in hun huis opgevangen, omdat thuis in Scheveningen de opvliegendheid van zijn vader de gezondheid van de negenjarige Adriaan aantast. Die vader is een man met een Indisch oorlogstrauma. We kennen hem al uit Indische duinen.

Zijn opa is een herenboer die van de boerderij naar een woning in de stad verhuisde. Een man die op stand leeft en optrekt met de plaatselijke notabelen. Het speelt in het land van mijn jeugd. De opa en de voorvaderen van Adriaan van Dis komen uit Fijnaart en ook
zijn moeder is er geboren. De Fendert noemden we in Dinteloord, waar ik tussen mijn tiende en achttiende woonde, het dorp iets verderop. Breda wordt in het boek als nabije stad genoemd en er zijn de zware klei, suikerbieten en er komen artikelen voorbij met bijvoorbeeld de kop 'Diep treurige toestanden op de coöperatieve suikerfabriek'.** De locatie klinkt daardoor regelmatig vertrouwd. De sociale stand en omgeving minder. Zijn opa Huibert heeft een bel die hij luidt als er iets gebracht moet worden door Ommie: een glas, een hapje of een maaltijd. Zij draaft dan meteen op. Ze leven samen in het huis door afstand te houden en op zijn best samen de krant te lezen. Tijdens de oorlogsjaren was de band hechter. In het huis zaten onderduikers en er was daardoor een gezamenlijk project.

De kleine Adriaan ontrafelt tijdens zijn verblijf het hele spannende verhaal van oorlog en verzet. Hij gebruikt zijn verrekijker*** Maresch om wat verborgen blijft bloot te leggen. Dat gaat van het tikkende been van een Italiaanse moeder die dagelijks voorbij komt tot de kamer in het huis waar niemand ooit komt, maar die er ruimtelijk gezien wel moet zijn. Ommie praat liever niet over die nare oorlog. Voor Adriaan, ook Sproet of Adje genoemd, is het een onderwerp van toenemend belang. De oorlog van de ouderen wordt de oorlog van de (klein) kinderen. Dat zie je daaraan. Ommie probeert met sprookjes en wijze opmerkingen de hardheid te verzachten en meestal op haar woorden te letten om het intrigerende ervan voor Adriaan niet te versterken. Tegelijkertijd haalt ze wel een leraar voor hem in huis, die ze kent van het verzet. Het is een man die er juist veel over praat en er door getormenteerd is. Het wakkert de interesse van Adje alleen maar aan.

Het boek is ook een speurtocht naar Ommie. In een park reflecteert de schrijver Van Dis op dit graven in het verleden. Het geeft hem gelegenheid zaken van toen te vergelijken met moderne ontwikkelingen en te verwijzen naar oorlogen van nu. Met name die van Rusland tegen Oekraïne voert en de steeds grotere aantallen Russisch of Oekraïens sprekende (Van Dis hoort het verschil niet) mensen die hij tegenkomt. Hij beschrijft de oorlog als spel op afstand, waarvoor de wapens op het internet geprijsd zijn, zodat je kan storten voor de gedeeltelijke aankoop:
“De collateral damage van een vernietigde kleuterschool en een paar afgeerukte armen en benen nemen de geldschieters op de koop toe. Doen? Doen of niet doen? De vraag stellen is een luxe.” Het lijkt een pleidooi voor leveren, alsof er één antwoord is, en niet een genuanceerder reactie: bijvoorbeeld het ene wapen wel, het andere niet of alleen tegen bepaalde voorwaarden. Je kan het ook luxe noemen dat wapens het debat bepalen en diplomatie veel minder. Elders in het boek wordt de atoombom op Japan het begin van het einde van de Japanse bezetting van Indonesië, “daar danken wij ons leven aan,” laat hij zijn moeder zeggen. Ook hier zijn andere inzichten mogelijk. Ommie zegt dan weer dat de angst dat de Rus komt, opgeklopt is en dat de mensen elkaar bang maken.

De genoemde afkeer van oorlog van Ommie en de geestelijke wonden van zijn vader krijgen door die reflecties een vertaling naar een oorlog in het heden. Even verder op staat de tekst Vrouw Leven Vrijheid, de slogan voor vrouwenverzet in Iran en Koerdistan (verfrissend zelfs in Perzische 'kriebels' geschreven) om aan te geven dat speldjes grotendeels verdwenen zijn, maar er nog steeds teksten voor op T-shirts zijn zoals deze tekst uit Iran of bijvoorbeeld de naam van Ajax.

Het heden en opgediepte documentteksten worden in vet gedrukt en gezet in een heel ander lettertype dan de rest van de tekst. In een film zou dit een abrupte beeldwisseling zijn van zwartwit naar kleur en ook nog eens met een andere cameravoering. Ondanks het grove onderscheid tussen de teksten, staan ze niet ver van elkaar en is er geen sprake van een gekunsteld onderscheid. De man van in de zeventig op het bankje is een oudere versie die terug kijkt naar zijn jongere ik waaruit de huidige Adriaan is gegroeid. De verbinding tussen die twee is een eerbewijs voor de invloed van Ommie op zijn leven en de band met haar.

Een boek waar het veel over oorlog gaat, vertelt met de titel naar zachtheid en een warm omhelzen al dat oorlog niet het antwoord kan zijn. Toch zijn liefde en aandacht voor wie de mens die je ontmoet minstens even grote thema's. Het boek speelt grotendeels in de jaren vijftig, maar heeft zeker ook betekenis buiten die plaats in de tijd. Je gaat van Ommie houden om hoe ze was. Ze stond klaar voor iedereen, ging moeilijkheden niet uit de weg, had wijze lessen (zoals: ontdek het kind in het gezicht van oude mensen, het kind dat mooi was en dromen had) en was een wandelend sprookjes boek met voor iedere situatie een vertelling. Overigens worden die sprookjes nog even aan de huidige normen getoetst. Bomen waren er om om te hakken, jagers die dieren doden doken regelmatig op en huizen waren levenloos, zoals haar eigen huis.

Adriaan van Dis doet het zelf ook, verhalen geven aan Hamzo en Ricardo, de jongens die de bank in het park met hem delen.
“Weet je wat verzin een opa. Dat zijn de beste,” zegt hij. “Doe je ogen dicht, dan zie je hem.” Het werkt, de straatwijze jongens doen het “heel braaf.” Ze slaan er vervolgens wel een slaatje uit. Opa's geven een zakcentje, nietwaar. Ook hij geeft de lezer wijze lessen en doet dat met woorden van de vrouw die hem opving. Volgens Ommie heeft zijn vader ondanks alles zachtheid in zijn ogen, een zachtheid die hem beangstigd, zoals zoveel mannen bang zijn voor die kwetsbaarheid. Om de oorlog in te gaan moet je die angst overwinnen of negeren. Dat het leger een man van je maakt, kan ten koste gaan van de rekruut en zijn gezinsleden. Dat spreekt zeer sterk uit deze autobioroman.

Grootvader is niet alleen een hork, maar ook laconiek, zelfs als snelheid geboden is blijft hij kalm en de de telefoon vermijden om hulp in te roepen. Waar is al die haast voor nodig?
“Zelfs een klok die stilstat geeft twee keer per dag de juist tijd,” zo geeft hij als, weliswaar mooie, dooddoener om zijn rust op te gronden. Hij zou er 92 jaar mee worden, lees ik op de stamboomsite. Maar de kleine Adriaan zou door de over-flegmatische houding van zijn opa niet gerust gesteld worden en wilde verdwijnen; uit het leven weg krimpen. “Het verlangen me te verschuilen en onzichtbaar te zijn heeft me nooit verlaten,” luidt een zin van een tekst uit het heden. Ommie zou inderdaad weer beter worden, nog tien jaar leven, en haar geruststellende houding naar anderen behouden. Ze was meer dan zacht en omarmend, ze stond voorbeeldig voor de ander en voor haar moraal. Van Dis heeft met dit werk over haar en de kwalijke gevolgen van oorlogen een teer en fijngevoelig boek geschreven.

Noten:
* Het kreeg onlangs de NS publieksprijs, maar ik las het al in september en schreef ook de bespreking toen al.
** Ik heb naar de artikelen gezocht in Delpher en op het internet, maar ze niet kunnen vinden. Naast het genoemde haalt Van Dis ook 'Schromelijk onrecht de arbeidersklasse aangedaan', uit een enveloppe met artikelen uit 1929 en 1930 over armoede en hooghartige en bikkelharde directeuren met daarin onderstreepte zinnen als 'Kapitaal en Kerk zijn broer en zus.'
*** Ook in Palmwijn krijgt de verteller een verrekijker van Susan, de protagoniste. Het was:
“Een erfstuk van haar vader.”


Geen opmerkingen: