maandag 28 april 2025

Land der vrijheid

Land der vrijheid is een bundel met negenentwintig gedichten van Hein van Wijk. Ze behandelen de Nederlandse natuur en zijn uitgegeven door de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV), bij G.W. Breughel in Amsterdam.

De hele bundel is geschreven in de maanden februari tot en met april 1945. Het eerste vers Prélude schrijft over de oorlogssituatie en is somber gestemd: “Er hangt een heimwee over uw gebied/naar vredestijd die nimmer wederkeert.” Het tweede Our Grand Old Men is een lofzang op de twee natuurbeschermers Eli Heimans en Jac. P. Thijsse die beide aan de basis van de KNNV stonden.

Daarna begint het eerste deel Mijn duinen (over de waterleidingduinen). Anemoontjes in het voorjaarsbos zijn de eerste van een keur aan bloemen en plantjes die voorbij komen. De voorjaarsvroegeling is een iel, maar toch prachtig plantje dat bloeit van februari tot mei. Er duiken her-en-der verschillende orchideeën op, maar de parnassia wordt in het langste gedicht uit Land der vrijheid tot vorstin verklaard met allerlei andere planten om haar heen als opluistering, er zijn pages, jonkers, dames en zelfs een prins.
     Ook de merel die fluit door de stilte ontbreekt niet, de zang van de nachtegaleman klinkt, evenals het keffende geluid van de tjiftaf en “de schorre fagot van de waakse fazant.” Er is sneeuw en regen en heel veel natuur in de bundel verwerkt. Een paar gedichten bezingen de zuidelijkste natuur van Nederland, die van het Geuldal waar “de onvolprezen flora van ons krijt” te vinden is.
     Van Wijk stak zijn kennis niet alleen op van de al genoemde heren, maar hij noemt ook de NJN (die nog steeds bestaat). Veel planten moet ik opzoeken (en dat is een fijne bezigheid), maar ook een woord als umbelliferen zegt me niets, maar dat staat voor schermbloemigen.

Bremraap in Noord-Kennemerland.
Er is het gedicht Bremrapen (met tussen haakjes de Latijnse naam Orobanchae) van 3 maart 1945. Hier struikelde ik over. Het is een bijzondere parasitaire plant die leeft op de wortels van walstro of bitterkruid. Voor Van Wijk is het een kleine ku-klux-klan. Wat mij betreft gaat dit wat ver in het doorvoeren van de natuur als metafoor voor maatschappelijke en politieke fenomenen. De KKK is goor en gemeen. De bremraap een plant die op zijn manier, en zonder bladgroen, een eigen leven leeft, én het is nog ieder jaar te zien dat het walstro daar niet bijzonder onder geleden heeft.
     In het deel Ons rietland wordt de groei van het trilveen in het gedicht Successie van moeras-associaties dan weer gebruikt om wel treffend te laten zien hoe: “Elk heden stelt zijn dood in dienst van morgen/in eindeloze onomkeerbaarheid.” Hier mistte ik het krabbenscheer, maar dat komt iets later in een volgend gedicht toch langs als het de sloot vult in het gedicht Blaasjeskruid. Het hele werk is een loflied op de natuur, zoals hier over de – ook nu nog bloeiende – dotter:
hun kronen staan als glinsterende kommen
van zonnegoud op glanzend groene schalen
van 't overrijke bladerenrozet.
Hein van Wijk is een begrip in kringen van de vredesbeweging, dienstweigeren en antimilitarisme. Dat blijkt alleen al uit de berichten in oude kranten. Hij was advocaat voor dienstweigeraars en later Eerste Kamerlid voor de PSP. De VPRO-radio maakte in 1991 een uitzending over hem in het kader van gedreven levens (het is nog te beluisteren). Daaruit leer ik dat hij biologie studeerde voordat hij overstapte op rechten. Als achtergrond bij deze bundel een relevant gegeven. Bij het vermaarde Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (ISG) in Amsterdam is een omvangrijk archief van en rond hem aanwezig. De uitgebreide inleidende tekst daarop sluit af met het noemen van de uitgave van Land der vrijheid.

Op de site met Nederlandse politici staat dit over zijn leven tijdens de Tweede Wereldoorlog: “Kwam in de bezettingstijd wegens hulp aan Joden in concentratiekamp Vught terecht waar hij als Schutzhäftling een leidende rol speelde in het Philips-Kommando. Daarna naar Dachau gestuurd. Overleefde een dodentransport. Na de oorlog de advocaat van dienstweigeraars die hij meestal pro deo bijstond. Sober levende intellectueel.”

Het voorlaatste gedicht Winter in Holland sluit af met:
Mijn ijzer zingzangt de altijd nieuwe wijs
van ruimte en vrijheid heel de lange tocht.
O, vrijheid, vrijheid wéér na elke bocht!
De bundel bevat een 'voorwoord achteraf' door v. W. waarin hij Stefan Zweig instemmend parafraseert als hij in Heilung durch den Geist zegt dat schrijven een reinigende werking kan hebben en de mens verlost van zijn innerlijke spanningen: “(...) deze liedjes waren de wandelingen die ik door onze waterleidingduinen en ons laagland wilde maken. Ze schrijven, lezen, herlezen en voorlezen wàs – thuis zijn.” Ze werden geschreven in het SS Arbeitslager Kottern, een buitenkommando van het concentratiekamp Dacchau “in de dageraad der vrijheid, bij het knagen van de honger.” Deze context geeft de gedichten een veel grotere waarde. Na drie jaar prikkeldraad klopte misschien niet alle natuurgegevens, maar niettemin was het paars van de andoorn langs de sloot een vlucht uit de narigheid naar de schoonheid. Van Wijk heeft daarmee een mooi medicijn nagelaten dat het ook in deze minder donkere tijd waard is ingenomen te worden.

vrijdag 25 april 2025

De zalenman

De zalenman* door Elisabeth de Jong-Keesing is het boekenweekgeschenk voor 1960. Het had destijds met 175.000 uitgegeven exemplaren een record oplage. De titel is de meest beknopt denkbare samenvatting van de novelle.

Govert Barendse was slachtoffer bij een busongeluk na een voetbalwedstrijd. Die bus “had uit moeten wijken voor een optocht van padvinders en was in botsing gekomen met een bus vol zingende Rijlandgangers.” Hij wordt in het ziekenhuis apart gelegd op een zaal waar een druppende wasbak aan de muur hangt, verder zijn er de bekende rechte witte lijnen van een ziekenhuisruimte en zijn bed.


De novelle is verdeeld in negen hoofdstukken waarin een aantal betrokkenen voorbij komt, van verpleegsters tot een loodgieter, van geestelijken tot artsen, van herinneringen aan vroegere liefdes tot de huidige echtgenote. Maar centraal in het verhaal staat de Zalenman zelf. We kruipen in zijn hoofd, in zijn denken en daarmee in de overwegingen, associaties, en nieuwe denkbeelden van een stervende man ... maar zal hij wel sterven aan zijn zware brandwonden? Is hij daarvoor niet veel te lucide? Wat gebeurde toen hij naar een gemeenschappelijke zaal werd overgeplaatst om zijn plek vrij te maken voor een fabrieksdirecteur, geen Zalenman, maar een zakenman? In het Zutphens dagblad wordt op deze laatste vraag vrij uitgebreid ingegaan.

Het heeft geen zin het werk samen te vatten. Je moet het lezen van begin tot eind om zijn reis in het schimmige zijn en worden tussen leven en dood mee te maken. De schrijfster leeft zich in de 40 jarige metaalarbeider met vrouw en drie kinderen in.

Dat dit verhaal boven kwam drijven uit 24 inzendingen verbaast niet.

Hoe schreef de pers over het werk? Breedsprakig en beschrijvend als bij de tachtigers, met mooie niet doorvoelde woorden, meent een recensent in Het vrije volk. In het Parool komt het boekje er dan weer beter af, ondanks de propagandistische stellingname tegen de massamens** is het door de sfeerrijke vertelkunst bestand gebleken tegen het aanzienlijke gewicht van de deze
“ietwat simplificerende tendens.” In Trouw werd het (net als De Telegraaf) een merkwaardig novelle genoemd – maar wel een uitstekende.

De Jong-Keesing was lerares Nederlands aan het Vossius gymnasium in Amsterdam en een beginnend schrijfster. Ze had enkele kinderverhalen en novelles geschreven, een toneelstuk in verzen naar een Chinees volksverhaal, de roman 'Wennen aan de wereld' en haar afstudeerscriptie 'Economische crisis van 1763 te Amsterdam' op haar naam staan. In de maanden na de boekenweek zou ze werken aan een reisverhaal over China, dat onder de titel 'Van Amstel tot Jangtse' eveneens in 1960 verscheen.

Noten:

* De zalenman is op de website van de Nederlandse Bibliotheek te vinden als pdf, txt, scan, of als epub. De illustraties zijn van Peter Vos.
** Overigens zou jurylid Emmy van Lokhorst aldus de Nieuwe Tilburgsche Courant. in haar toelichting bij de keuze voor dit werk, ook stil staan bij de massamens. De zalenman is juist door zijn positie in staat nieuw leven te verwerven, te denken en
op orde te komen tegenover de chaos, zoals zij het verwoordde.












maandag 21 april 2025

Zoiets


De tocht ging heen en weer. Het eerste stuk van de heenweg een bekende route naar de Blauwe Kamer. Daar de pont naar Opheusden en dan verder, steeds maar verder, tegen de stroom in, richting het veer naar Pannerden. Dan zou ik er bijna zijn; bij die plaats met de vreemde naam: Babberich. En dan twee dagen later weer terug met twee andere ponten.
Babberich waar komt het vandaan? Het is mogelijk een combinatie van een persoonsnaam 'Babbo' met 'borch' of 'berg' meldt wikipedia. Ik ging er naar de camping bij het landgoed met de nogal lugubere naam, Halsaf. Voor die naam zijn twee verklaringen: er stond een guillotine op de binnenplaats en de andere luidt dat er een niet bang uitgevallen dienstmaagd was die het zwaard hanteerde tegen rovers.

De volgende dag op de fiets, rond de heuvels van het Montferland en langs een stuk Oude Rijn waar nog water in stond. Tussendoor rusten bij een beeldje van de Heilige Vitus. Wie? De heilige die veel goeds deed, maar zijn vader was het er niet mee eens dat hij Christen werd en martelde zijn zoon om hem het geloof af te leren. Later bij de Christenvervolging in Rome werd Vitus weer wreed aangepakt. Het zou in het jaar 303 zijn dood betekenen. Hij was toen zo'n jaar of dertien oud.
In 's Heerenberg zie ik een vuurwants. Voor het eerst, en dat tot verbazing van mijn zoon. Een neef vindt zo'n prachtig getekend insect zien ook al de gewoonste zaak van de wereld. Deze wants komt inderdaad in het hele land voor. Als fietser zie je ze misschien minder. Zal dat het zijn? Deze zag ik ook doordat ik een vergeet-mij-nietje wilde fotograferen. Hoe niet speciaal het ook was, toch nog steeds blij dat ik dit mooi getekende dier gezien heb.

Niet ver van die wantsen stond een bronzen beeld van een heks. In het huis ernaast woonde Mechteld ten Ham, waarover vroeg zeventiende eeuw het verhaal rond ging dat ze een heks zou zijn. Ze liet zich testen en bleef drijven, en heeft de twijfelachtige eer de laatste vrouw te zijn geweest in Nederland die (op tachtigjarige leeftijd) op de brandstapel belandde. Na Vitus nog meer menselijke narigheid.
    Op een serieus ogend bordje naast het beeld deze wonderlijke tekst: “Hoewel Mechteld ten Ham waarschijnlijk geen echte heks is geweest (…).” Is dat een flauwe stijlfiguur, een compromis, of een verkooptekst voor meer toerisme?
In de tuin van het prachtige plaatselijke kasteel staat kunst, zoals het insectendorp. Van dit werk zijn vier beeldjes gestolen en vervangen door een foto ervan.
    Als ik zoek op holle bomen in 's Heerenberg dan kom ik het omzagen tegen van bomen in de kasteeltuin door een of meerdere vandalen die nog niet in de kraag zijn gevat. Sowieso lijkt er een vandalen probleem in het pittoreske oude stadje.
     Slopers en dieven als je dan toch wat moet doen, haal dan dat bordje weg of bik het achterlijke woord 'waarschijnlijk' eruit. Om het met recht en reden te doen (en niet als vandaal) schrijf er een ronkende verklaring naar de pers bij over de rol van hekserij in de eeuwenlange onderdrukking van de vrouw.

(Een paar weken later kwam ik op Facebook een tekst tegen over het boek
Caliban and the Witch: Women, the Body, and Primitive Accumulation, van Silvia Federici (hier een fragment daaruit):
The 'Great Witch-Hunt' that marked Europe from the 15th to the 17th century was one of the class campaigns to transform women’s bodies to serve capital, at the end of which women had been “socialized” into a system that separated their unpaid reproductive work in the home from the waged work of their male partners in the factory. It took the burning at the stake of hundreds of thousands of women and the torture of many more to produce and institutionalize the new sexual order and for women and men to internalize it.

Je kan het als uitgangspunt nemen.






donderdag 17 april 2025

De opstand van Guadealajara


De opstand van Guadealajara door J. Slauerhoff pak ik uit de kast. Onlangs kwan ik de schrijver en scheepsarts nog tegen: “Slauerhoff droeg de zee en de verte aan zich mee,” schreef P. H. Ritter in het boekenweekgeschenk voor 1956 waar hij hem opvallend gekleed opvoert. De stad uit de titel is de hoofdstad van de staat Jalisco, een van de armste en achterlijkste staten van Mexico, zo schreef Slauerhoff. Er leven nakomelingen van de Maya's en Spanjaarden en een vermenging van beide.

Guadalajara ligt ruim 300 kilometer van zee, achter de bergen en aan de oostkant is de zee drie maal zo ver weg. Ze ligt er vrijwel in het niets en met een matige economische en infrastructurele functie. Maar de naam van de stad raspt en rolt zo fijn door de keel en over de tong – het is een naam waardoor ik het boekje weer wil lezen.

El Vidriero’ komt bij die stad na een enorme tocht over een stenige onvruchtbare vlakte, waarbij hij zich in leven houdt met het zetten van glas in beschadigde venters van vooral kerken en door aan zijn glasplaten te laten voelen door mensen die te arm zijn om zelfs maar ramen in hun nietige huisjes te hebben. Ruiten waren daar overbodig, maar “naarmate ze nuttelozer waren, wekten ze meer de bewondering op.” We maken in het zog van de glaszetter de reis door Mexico. En we maken als we de kennelijke bestemming bereikt hebben kennis met een grootgrondbezitter die de eerste en enige auto van de regio bezit, met een arrogante bisschop die kardinaal wil worden, met Tarabana zijn machtswellustige toeverlaat van arme lokale komaf, en met de lokale bevolking.

Op de eerste pagina zet Slauerhoff uiteen dat de reiziger de steden moet vermijden, zelfs de steden die desolaat van alles verlaten in het land liggen en onschadelijk zijn. Alleen voor de reiziger zijn ze gevaarlijk. Die is immers vermoeid door de lange reis en als hij zich niet snel los kan maken van de straten en gebouwen laat deze zich gemakkelijk verleiden om er te gaan rusten en er te blijven. Dat is onverstandig: “Want de ruimte en hij die er vrij doorheen trekt, die zijn het enige ware, dat is het leven, en alles wat op zijn plaats is versteend en langzaam tot stof vergaat, is dood van den beginne af aan.” Hoe Slauerhoff wil je het hebben.

De reiziger wordt net voor Guadalajara gezien als de verwachte verlosser. De bevolking verzamelt zich als vanzelf om hem heen. Op deze groeiende opstand duiken de grootgrondbezitter en de hulp van de bisschop die de beweging voor hun eigen plannen in willen zetten. Dat lijkt te lukken, het leger wordt gefopt en verslagen, maar de verlosser is een man van weinig woorden, van veel meditatie en van weinig inzet. De lokale revolutionairen houden zich op afstand en gaan de opstand niet steunen. (Die revolutionairen laten zich al tijden afkopen door het burgerlijk bestuur om hen niet aan te vallen. Ook nu is er weer een mogelijkheid om een financieel slaatje uit de situatie te slaan.) De arme Indianen vragen zich af wat ze eigenlijk met de stad moeten die ze hebben veroverd. De grond van hun ouders hebben ze er niet mee terug. De opstand verwatert dan ook snel en de partijen die het zich kunnen veroorloven trekken weg naar het Noorden – ook toen al – of trekken zich terug op eigen land. De fanatieke Tarabana heeft altijd al oog gehad voor een mogelijke aftocht uit eigen lijfsbehoud.

De Verlosser wordt dan al beschouwd als de Bedrieger, de Verrader (‘El Engañador’). Hij werd door letterkundige Siem Bakker in het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur een onmiskenbaar prototype van Slauerhoffs doelloze avonturiers genoemd. Reizigers “die in laatste instantie altijd weer opgaan in ‘de vrijheid van het nameloos bestaan, onbezwaard met een mensenlast van toekomst en zorg’.” Voor El Vidriero eindigt de reis bij de stad. Hij was door Slauerhoff gewaarschuwd, blijf er niet hangen.

In het boek is een nawoord ogenomen onder de titel: 'Een parodie der zaligmaking'. Dit is een recensie uit 1938 van D.A.M. Binnendijk waarin wordt gesteld dat het boek een werk is dat Slauerhoff onwaardig zou zijn als het een ernstig betoog zou zijn. Het is echter een satire die de verhouding tussen religie en machtsdrift beschrijft en “de geschiktheid van de christelijke liefde om te worden geëxploiteerd, die door rancune en haatgevoelens worden bepaald (…)”. Slauerhoff heeft om dit te beschrijven gebruik gemaakt van “lusteloze en platvloerse humor”, zo stelde Binnendijk en voegt toe dat dit boek “stellig zijn beste werk nergens in vruchtbaarheid van verbeelding en romantisch noodlotsbesef evenaart (...)”.

Toch is de Salamander die ik lees de zevende druk uit 1994 en werd bovendien zes keer uitgegeven als deel van de Verzamelde werken VII; Proza IV; De opstand van Guadalajara & Aanhangsel dat zes keer werd herdrukt en dan is er nog de uitgave als Bulkboek. Was het wel zo mislukt? Vestdijk vond het een op en top een roman, een zeer boeiende zelfs, en Martinus Nijhoff stelt dat deze Mexicaanse schets tot het beste gerekend kan worden dat Slauerhoff te voorschijn toverde.
    Het is wat mij betreft een kort en sfeervol verhaal over een kale wereld die niet meer bestaat, en politiek gekonkel over de ruggen van de pionnen die het vuile werk doen binnen een schetsmatig Mexico. Het is een boek dat nog lang relevant zal zijn en wel degelijk beeldend is geschreven; alleen al de beschrijving van hoe de leiding van de opstand zich in een auto klem rijdt in de nauwe stadsstraten, is daarvan een treffend voorbeeld.

woensdag 16 april 2025

Bewondering





Waar een maand geleden nog water stond, bloeide nu de waterranonkel (op het droge dus). Op het strand ligt schuim, in de verte vaart een Brits jacht en het vogelgefluit uit het duin is geweldig.



 
De soorten bloemen die bloeien wordt met de week groter. Twee weken geleden de pinksterbloemen. Nu van dovenetel tot daslook. De witte kivietsbloem die ik vorige week zag, was verdwenen of ik heb hem gemist.

Als ik weer op mijn fiets wil stappen, wil een voormalig postbode (nu 82 jaar) een praatje. Hij is onder de indruk van mijn getrap. Hij zelf fietste Parijs Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik. Dat vind ik dan weer impressionant.