Buddingh' sluit zijn bijdrage af met het gedicht Ithaca van Kafavis (hieronder een deel daaruit):
Maar haast je vooral niet,
je reis kan beter jaren en jaren duren.
Werp er desnoods pas het anker uit wanneer je al oud bent,
rijk aan alles wat je onderweg hebt verworven,
maar zonder nog iets van Ithaca te verwachten.
Ithaca schonk je die heerlijke reis,
maar nu heeft ze je niets meer te geven.
Hij stelt dat het gedicht evengoed als over reizen, over lezen zou kunnen gaan. In de teksten die hij in het geschenk opnam, gaan we per schip, (internationale) trein, bus (over de afsluitdijk), auto (Elschot en Gerrit Achterberg), in een kinderwagen, in een emmer, en er wordt gelift door Remco Campert en zijn vriend Willem (een tocht afsloten met een twee maal twee keer friet) en door Jan Cremer die belandt in een klooster bij de nonnen net over de grens in België. We blijven doorgaans in de buurt. Bestemmingen liggen in Nederland of Luxemburg, Ierland, de Ardennen, en Frankrijk. Er zijn treingesprekken en opgevangen flarden daaruit. Bob den Uyl legt uit hoe je het best met een bepakte fiets van hotel naar hotel kan reizen en in de volgende bijdrage beschrijft Johnny van Doorn een fietstochtje langs de Nederrijn.
De uitgave begint meteen, al op de eerste pagina, nog voor de inleiding
en de inhoudsopgave, met eenvoudig gedicht,
waar het geschenk de titel aan ontleende. Dat is van Jan Nijlen.
De eerste vier regels luiden:
Bestijg den trein nooit zonder uw valies met droomen,
Dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.Zit rustig en geduldig naast het open raam:
Gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam.
Daarmee kan je op pad, op de veerboot over de Ierse Zee waar de golven het schip laten slingeren en veel van de
passagiers ziek maken. Je kan op dat schip overigens wel buiten uit de wind staan. Beschermd tegen buiswater is het dan koud, maar uit te houden; het
avontuur is begonnen. Er zullen nog meer zeereizen volgen. A. Alberts
gaat in 1939 naar Indië (de tekst komt uit zijn herinneringen, het
boek Namen Noemen uit 1962). Gerard van het Reve vaart slechts naar
Londen en vraagt zich af of hij wel schrijver genoemd kan worden. Jan
Kal ligt aan dek van een schip dat van Mallorca naar Ibiza vaart en
geniet letterlijk met volle teugen. Hoe de door Paul van Ostaijen
opgevoerde Scholem (pp.
60-65) naar Zuidoost-Azië reisde staat niet in de tekst, maar de lezer
kan afleiden dat hij per schip ging, aangezien hij op de terugweg
uit de havenstad Port Saïd een bus prima mokka had meegebracht en
hij de tweede reis die kant op zeker per schip maakte.
Of je met een taxi
kan reizen? In het verhaal het Het taxivarken van F. ten Harmsen en
Bedankt voor het maal van Joop Waasdorp gaat het er wel op lijken.
Beiden hebben daarop hun eigen wonderlijke kijk en dat met een verrassend
slot.
Het vervoermiddel is onbelangrijk. Het gaat om het
reizen. Het vliegtuig en de piloot in het
afsluitende gedicht van Leo Vroman zijn niet waar het om draait.
De dichter voegt met zijn poëtische woorden een noot toe aan alle teksten (ook
die niet opgenomen zijn): na het daglicht komt het donker van de
nacht, laat dan licht branden in de cockpit waar de wijzers zijn.
De
opmaak doet hier en daar denken aan die van een blad uit de
kraakbeweging van de jaren tachtig. Dat komt door het papier, de letter keuze
en de manier van illustreren. Het laat me daardoor terug reizen naar die jaren. Al met al is het geschenk uitermate
goed geslaagd. Je krijgt zin om weg te trekken. Je verlangt naar je
komende fietstocht. Dat het verhaal van Nescio over de Pleziertrein
al eens eerder was opgenomen (in het geschenk
voor 1953) deert niet; je denkt slecht even waarvan ken ik dit
ook alweer? Het enige dat ik wel dacht te missen was de
verantwoording voor de teksten. Nu had dat uitgebreider gekund, maar
in de Bibliografieën staat met een net iets kleinere en cursieve letter
waar de tekst vandaan komt.
En dan zit er ook nog een
inmiddels verlopen invulkaart bij, het Vriendenprijs-gastrechtbewijs,
om tegen lagere kosten met de trein te reizen in de periode 1 t/m 23
maart 1975.