vrijdag 22 augustus 2025

Suikerspin


Toevallig stootte schrijver Erik Vlaminck in het archief van Diest op een kort krantenknipsel uit juli 1912, met daarin de tekst: “In het gasthuis in de Langestraat werd gisteren, ijlings en per stootkar, een zogenaamde Siamese tweeling binnengebracht waarvan één helft schielijk overleden was. De politie is met man en macht op zoek naar de kermiskramer die met het geval betrokken is.”

De knipseltekst 
was de aanzet voor een nieuwe roman, Suikerspin. Rond de toneelbewerking van dit boek vertelde de schrijver dat hij vervolgens onderzoek ging doen “naar deze 'fenomenen' van de kermis. Met deze gehandicapte mensen trokken de foorkramers tot WOI in Vlaanderen rond. Ze werden uitgebuit en behandeld als slaven. Dat is amper honderd jaar geleden. Schrijnend . Dat is een verloren stuk geschieden dat ik in het boek wilde integreren.” Het heeft een pijnlijk en verrassend verhaal opgeleverd over een van de uitwassen van het menselijk 'vermaak'.

De kermisklant uit het krantenbericht werd Jean-Baptist van Hooylandt. Jean-Baptist komt uit Dendermonde, daar waar de de rivier de Dender en de stroom de Schelde samenvloeien. Hij trekt al vroeg met zijn tent met menselijke fenomenen van kermis naar kermis. Zijn zwakbegaafde en onhandelbare broer speelt er voor watermonster. Wie niet luister moet maar voelen is zijn beleid tegenover broer Gust. Als die daardoor wegvalt komt er een vrouw met baard. Maar die gaat er van tussen. Vervolgens komt hij de Siamese tweeling Anastasia en Joséphine tegen als nieuwe publiekstrekker. Hij regelt de overdracht op papier en zo komen de twee met elkaar vergroeide vrouwen in zijn brute – juridisch gedekte – macht.
    Suikerspin bestrijkt ruim een eeuw, van 1893 in de proloog tot 2007 in de epiloog (en zelfs nog wat langer als de geboorte van Jean-Baptist in 1874 wordt meegenomen).

Zowel in het voor- als nawoord worden de feiten gegeven op een manier alsof ze uit de werkelijkheid zijn gehaald (er is zelfs een hoofdstuk getiteld Archiefwerk). Dat onderzoek is onmiskenbaar, maar hebben de ouders van de tweeling (Cathérine Verflachen en Cyrille Froidecoeur uit Cysoing) echt bestaan of zijn ze geboren in het brein van de schrijver? Dat de plaats waar ze woonden aan de route van de beroemde wielerklassieker Parijs-Roubaix ligt is een argument voor dat laatste. Vlaminck verwerkt de koers graag in zijn boeken.
    Dat spelen met en vermengen van fictie en werkelijkheid zit door het hele boek. Ga niet naar het bijvoegsel zoeken uitgesproken door arts en liberaal volksvertegenwoordiger Jan Persoons bij het aannemen van een parlementaire wetstekst rond de arbeidsduurvermindering in de mijnen (behandel op vrijdag 19 februari en aangenomen op 31 december 1909). Hij is onvindbaar, zo vermeldt de roman. De roman bevat niettemin een deel ervan:

“Het is een beschaafd volk onwaardig, het is voorwaar een smet op gans de natie, om de ongelukkigsten, de meest verlatenen, als koop- en handelswaar op een schouwtoneel, als schavotdansers, te laten exploiteren. Ik durf de geachte vergadering dan ook met aandrang te verzoeken zulks in de toekomst bij wet onmogelijk te maken....”
Deel toespraak (pp. 157-8) door Jan Persoons
Jean-Baptist staat aan het begin van een reeks forain – op de kermis (ook wel foor genoemd) geboren kermisklanten/foorkramer – en haalt ook een andere foor familie het boek binnen, die van vader Henri en dochter Anna Lambaerts. Albert, de zoon van Jean-Baptiste, is een gedreven forain die een mooie draaimolen maakt, de Kinderdroom. Zijn zoon Arthur is de spreekwoordelijke Henk, die door zijn Ingrid van overtollige rijkdom is afgeholpen. De 'Hollandse pothoer' Janna, de vriendin van zijn zoon Tony, maakte dit af door Arthur tot op het bot uit te kleden en vervolgens te verdwijnen.

Arthur neemt geen blad voor de mond met zijn platte wijsheden, geschreven in woorden die daar bij passen. Het begint al met zijn openingszin:
“Wijven zijn crapuleuze serpenten.” Hij ziet mensen die veel zoetigheid eten en die vervolgens naar het fitnesscentrum gaan om af te vallen door zich in het zweet te rijden op een stilstaande fiets. “Probeer het maar eens uit te leggen aan een armoelijder in de Congo.” Niemand wordt gespaard in zijn visies, vertrouw bijvoorbeeld nooit een jood, ook de ophef in de media over racisme wordt overdreven, en homo's deugen niet. Of hij merkt onschuldiger, maar wel met een verband uit het ongerijmde op, dat treinen vroeger op tijd reden en nu in de tijd van gsm's en computers de helft te laat komt. Hij is door zijn snelle meningen vlug klaar met een visie op de wereld.
    “Maar ook over de aanslag van 11 september, televisieprogramma's, computers, de gazetten, luchtvervuiling en wat al niet meer weet hij dergelijke hele en halve volkse waarheden te debiteren,”
zo vatte Ernst Bruinsma de rol van deze Vlaamse Archie Bunker in tijdschrift Ons Erfdeel samen. Bruinsma zet hem tegenover de schrijver die in Suikerspin opduikt en die schrijft over de Van Hooylandts: “een pierewaaier met een nagemaakte stoppelbaard waar meer scheerwerk aan is dan aan een volwassen beukenhaag’.” Dit contrast lijkt mij een goedkoop schrijverstrucje, maar het biedt wel mogelijkheden om de achtergronden bij de kermisfamilie uit de archieven op te diepen en dat is voor het verhaal een mooie vinding.

Het is een roman over kermisklanten, maar ook over een eeuw geschiedenis van de kermis zelf. Elektriciteit gaf de pretplek nieuwe mogelijkheden, maar de cinema werd dan weer een concurrent. Paarden werden vervangen door wagens met motoren. Het werd steeds moeilijker de kost te verdienen, zeker met eenvoudige attracties. Paardjes op de draaimolen moesten gaan bewegen. Er alleen opzitten en je dan zelf in te beelden een ridder of prinses te zijn, was niet meer genoeg. Laat staan dat de draaimolen van Anna, die door de klanten zelf op hun fietsen aangedreven werd, nog mee kon in de tijd.

Op de Kinderdroom van Albert stond ook een fiets. Hij was op de framebuis voorzien van de naam van Fausto Coppi. Later werd dat Merckx en dat werd weer gevolgd door Tom Boonen. (Ik ben benieuwd wie Vlaminck er nu denkbeeldig op zou schilderen.)
    Als de naam van een pizzakoerier valt, Marco, dan wijdt Arthur uit over een Italiaanse coureur. Die had zich verschrikkelijk gedrogeerd en moest in een kist het hotel uitgedragen worden. Dit en de naam Marco-oo, verder niets. Maar iedere liefhebber ziet de renner met of zonder zijn bandana tegen de bergen op rijden. Arthur is de stem des volks en in Vlaanderen hoort de koers daar bij. En de mythische Italiaan Pantani zeker.

Anna en Henri Lambaerts lijken een rol in de zijlijn te spelen. Maar ze geven door hun menselijkheid en medeleven lucht aan de roman op het moment waar de naarste zaken rond Anastasia en Joséphine voorbijkomen. De naarling Jean-Baptiste had als kind een slechte start en zorgde vervolgens voor zijn hachie en plezier, zonder oog voor het leven van anderen. Sterker nog, hij misbruikte dat. Ronduit een rotzak of er nu wel of niet sprake was van een geestesziekte. Anna kon zijn optreden niet stoppen, erger nog, ze werd er ook het slachtoffer van.
     Ze heeft geleerd om problemen te omzeilen door over de jodium in de zeelucht te praten of over bijvoorbeeld de 'franskiljons' die weigeren aan de kust in het Vlaams hun brood te kopen; spraak als verdovend midel. “Er wordt veel gesproken en niets gezegd,” constateert Albert bij haar woorden. Het is zo'n zinnetje dat samenvat wat veel voorkomt tussen mensen. Zelf hoorde hij zo nooit iets over zijn vader.
     Suikerspin is een triest verhaal, maar wel krachtig en met oog voor het leven en de mensen van toen geschreven, en met Arthur als
vox populi van deze eeuw.

Geen opmerkingen: