woensdag 24 september 2025

Een barbaar in China


Een barbaar in China, is geschreven door Adriaan van Dis. Op het titelblad is aan de hoofdtitel toegevoegd Een reis door Centraal-Azië. De reis gaat echter grotendeels door China. Hij begint in Hong Kong, en eindigt via Xinjiang (Oost-Turkestan) en Tibet in Pakistan. Met twee kaarten in de hand kunnen we zijn reis en oude handelsroutes vergeleken worden.
    Een barbaar verscheen in 1987. In nog geen half jaar tijd kwamen er zeven drukken.  Ik haal het boekje uit een weggeefkast aan de ringvaart om de Haarlemmermeer.

Van Dis volgt grofweg een van de zijderoutes. Hindernissen zijn er onder andere door de bureaucratische regels en beperkingen. Na veel gepraat en overtuigingskracht kan hij zelfs een traditionele zijderupsboerderij bezoeken, waar de eigenaar de eitjes onder zijn kleren bewaart om de ontwikkeling ervan te bespoedigen. Een ander voorbeeld: Als hij zijn treinkaartje niet meer heeft wordt hij zelfs samen met een groepje zwartreizigers gearresteerd en tegen een bedrag weer vrijgelaten. Het is allerminst een gladjes verlopende toeristische tocht.

Al in de inleiding maak ik een aantekening bij de opmerking dat met de zijderoute ook de boekdrukkunst naar Europa kwam. Was die dat dan geen vinding van Johannes Gutenberg (uit Straatsburg/Mainz) uit of Laurens Janszoon Coster uit Haarlem? Nee die vonden het drukken met losse gegoten loden letters uit. De Chinees Bi Sheng vond al vier eeuwen eerder het drukken met losse letters uit, maar gebruikte hout en later porselein.

Een alinea als bovenstaande doet geen recht aan het meereizen met Van Dis. Hij haalt stempels, zit in treinen en rammelende busjes met andere passagiers. Hij vraagt zich af waarom men lacht om de tegenslag van anderen. Hij eet en drinkt en zoekt een plek om te slapen. Je gaat bijna veertig jaar geleden met hem mee op reis door het China van toen. Niet op feiten en kennis jacht.

Het boekje is verdeeld in vijf etappes door het land dat net open is gegaan voor het toerisme, maar hier-en-daar nog steeds gesloten is, al wordt dit niet vaak openlijk gezegd maar verborgen achter smoezen. Ook de Chinees zelf is nog niet open. Die kijkt wel uit. Opgepropt in een busje komen de gesprekken wel los, ook met de Oeigoeren, waaruit blijkt dat de verhoudingen met de Han-Chinezen al gespannen zijn. En in het Westelijk gelegen Kashgar wordt zelfs de staatstijd genegeerd: “Pas om half tien ratelen de luiken van de bazaar.”

De Kirgische, Oezbeekse, Tadjiekse en Oeigoerse vrouwen zijn nauwelijks te zien in het straatbeeld. Ze werken niet. Han-Chinese vrouwen wel en
“overal zijn kinderen aan het werk, zij knippen koper in repen, verhuizen vracht op hun karren, rollen kleden uit en venten kebab en liang fung. (…) kinderen spekken hier de beurs,” en ze zijn er in grote getale en er is geen sprake van abortussen op late leeftijd of zelfs meisjes-zuigelingenmoord bij de minderheden. Maar ook niet het pronken met de kinderen, zoals Van Dis in Oost-China veel tegenkwam.

Van Dis regelt in Kashgar zijn rit om de bergen naar Pakistan over te gaan voor 800 yuan
and shoe. Later blijkt het hierbij de chauffeur niet om schoenen te gaan, maar om you. Na een mep loopt dat met een sisser af. Onderweg ziet hij de graven versierd met linten, stukken yakstaart, lamsvel, en kleine zakjes waarin een bladzijde uit de koran zit gevouwen, ook de graven van Tibetanen. “Boedhisme en islam vinden elkaar over het graf,” merkt de schrijver met een positieve noot op.

Marmotten worden vanuit het voertuig geschoten en onderweg uitgedeeld om diensten te vergoeden. Ook Adriaan krijgt een geweer in handen gedrukt en moet schieten. De volgende dag gaat dat geweer onder zijn stoel per ongeluk af. Maar Van Dis en zijn chauffeur gaan verder zonder heisa uit elkaar. In het Pakistaanse Karimabad doet hij zijn persoonlijk eetstokjes weg (voor de hygiëne gekocht, zodat niet de slecht schoongemaakte van de eetgelegenheden zelf hoeven te worden gebruikt) en koopt ze terug als hij ze daar de volgende dag in een winkel ziet liggen.

De barbaar heeft in zijn net geen 100 pagina's lange reisverslag vol sfeer, empathie, overwegingen en kleine opmerkingen vooral een verhaal geschreven over mensen met hun onhebbelijkheden, humor, levenslust of juist apathie. Eigenlijk is het een boekje waar je niet over moet schrijven, maar dat je fijn weg moet lezen om weer in het China met een raam dat net een beetje open ging, terecht te komen.

vrijdag 19 september 2025

De eerste steen

De eerste steen van Monika van Paemel ben ik gaan lezen doordat ik een eerste versie ervan tegenkwam als boekenweekuitgave door de VBVB. In 1988 verscheen dit eerste Vlaams Boekenweekgeschenk en verdrong daarmee Herman Brusselmans als beoogd schrijver ervan. Het had een omvang van 31 pagina's. De uiteindelijke versie (1992) was bijna tien maal zo lijvig als die aanzet en er zijn ook enkele belangrijke ‘afwijkingen’ zo werd geconstateerd door letterkundige Anne Marie Musschoot.

Het verhaal speelt op verschillende fronten. Dat van een moeder die haar dochter door zelfdoding verloor en daar moeilijk mee kan leven. Dat van de dochter die haar ouders maar voor weinig kan bedanken. Dat van de kleindochter die terug kijkt naar haar grootmoeder en opa die met hun volks wijze opmerkingen haar leven dwingend een kant opstuurden. Dat van de geliefde die het moeilijk heeft met haar partners verder te gaan. Dat van buurtbewoonster die zich afsluit voor roddels en achterklap en zich verbaast over de mannen die de mens die anders is afwijzen. May, zo heet de vrouw die centraal staat, laat veel kanten zien. Het speelt ook nog eens in Vlaanderen en Jeruzalem en omstreken.

Geschenk uitgave.
May gaat op bezoek bij haar vriendin Hagar. Voor de minder bijbelvasten (ze komt ook voor in joodse boeken en haar zoon Ismaël in de Koran). Hagar was de vrouw die door aartsvader Abraham met Ismaël de woestijn ingezonden werd, omdat zijn andere vrouw, Sara, dat wilde. De twee overleefden deze verbanning. De mythe vertelt zelfs dat uit Ismaël, de Islam werd geboren. Hagar is dus geen naam om gemakkelijk overheen te stappen.

Het boek is uitgegeven in 1992. Dat was nog tijdens de Eerste Intifada, toen Palestijnse jongeren stenen gingen gooien naar de Israëlische militairen. In dit boek is die dreiging al overal. Bij een tocht buiten de begaande paden ontmoeten May en haar Joodse reisgenoten veel afwijzende en kwade blikken. Soms vliegen de stenen tegen de carrosserie van de auto waarin ze zich verplaatsen. Dat zijn stenen uit de titel, maar die omvat meer stenen: die van oude gebouwen, zoals in België als Israël; die van een oude leegstaande Palestijnse woning; en de onderste steen die boven komt of de eerste steen die gelegd of geworpen wordt, de steen der wijzen, of de steen die dient als presse-papier, etc. De steen blijkt nogal wat vormen en betekenissen te hebben.

Er is veel angst en er zijn ook agressieve visies. De Palestijnen moeten het land uit, zegt een vriendin.
“(…) uiteindelijk zal de een de ander uitdrijven tot beider ongeluk, een andere oplossing is er niet, men moet handhaven om te overleven of met het land ten onder gaan,” zegt Hagar. Het is diezelfde Hagar die tenslotte begrijpt dat het afnemen van huizen en water niet te accepteren zijn, dat ze dat zelf ook niet zou nemen. Met die laatste visie krijgt het boek een boodschap die lang op zich laat wachten. Tot dan toe was het op zijn best: “We kunnen ook proberen samen te leven, elk in zijn eigen gebied, zelfde rechten zelfde plichten, goede buren naast elkaar.” Alsof er niet iets heel erg en structureel scheef zat en nog steeds zit.

De gewelddadigheid komt zelfs terug in het aan haar lot over laten van een klein poesje dat in een leeg zwembad is gevallen er er niet meer uit kan komen. Het kermen gaat door merg en been, maar het komt vanzelf goed of niet; een moeder poes haalt haar kroost aan haar nekvel op, zo is de visie van omwonenden. Zo niet, dan niet.
     Die buren zijn meer aanwezig. De bewoners hebben last van elkaar. Net zoals buren in Nederland last kunnen hebben van iemand die muziek te hard speelt; staat te telefoneren op het balkon; zijn poezen niet stil houdt, of iets dergelijks. Het wordt ook hartje Jeruzalem allemaal genoemd. Zijn dat in zo'n gespannen situatie geen futiliteiten om te negeren? Blijkbaar niet.

Het boek leest als een echte Van Paemel. Ze schrijft met drift en rijgt haar zinnen en opmerkingen in een alinea als ongelijke kralen aan een snoer waar de verschillende kleuren, groottes en materialen samen een fraaie ketting vormen. Dat leest fijn. Het is vele jaren geleden dat ik voor het laatst een boek van haar las (
De koningin van Sheba uit 2008. Die koningin wordt hier al genoemd: “Of ze niet goed bij haar hoofd was? Wie ze wel dacht te zijn? De koningin van Sheba? Dat is niet langer Davids geliefde maar een merk kattenvoer, dacht May.”) Het is een herkenbaar schrijven, een voortjagende taal, zoals ik schreef in de bespreking van De jaren.
    Er zijn vele verbanden en dwarsverbanden die het verhaal stutten, versterken en vorm geven.

Fijn is een woord dat past en tegelijkertijd ook niet past. Het is geen boek voor teergevoeligen. De mannen komen er overwegend slecht van af als onbeholpen wezens die meestal weinig te bieden hebben, maar soms toch wel wat. Het is een boek uitdrukkelijk geschreven door een vrouw, die leeft in verschillende werelden, die van vroeger en die van nu, die zo bij elkaar komen en elkaar betekenis geven. Die haar eigen weg zoekt.
     De Belgische racisten neerzetten in een boek waar ook de Israëlisch-Palestijnse verhouding centraal staat, geeft meer gewicht en ernst aan dit afwijzen van 'het vreemde' in het geboorteland; meer dan gebeurt door de mannen af te schilderen als miskleunen. De man die door zijn overwicht en intellectuele sombermans spielerei haar dochter de dood in hielp, wordt afgeserveerd en gehaat door May. Ook dit laat zien dat de kloof tussen daar in Jeruzalem en thuis in Mechelen minder klein is dan vaak gedacht. We zijn weer ens gewaarschuwd. Ook om een andere reden is het goed dat dit boek weer boven kwam drijven: het is het waard en haakt nog steeds in de - allerminst verbeterde - actualiteit. 

dinsdag 16 september 2025

Sapperdeflap

Kort na middernacht was het geraas opgehouden. Dacht ik even, maar daarna hoorde ik ze minder frequent grommend binnendruppelen over de stad. Vanmorgen hoorde ik bewust de eerste alweer om kwart voor zes. De grote stroom kwam om zeven uur weer op gang. Tussen de landende vliegtuigen zit dan steeds een paar minuten.

Hoever woon ik eigenlijk van Schiphol? Het is precies tien kilometer naar de landingsbaan. Af-en-toe hoor je het geluid van een dino in de lucht; alsof een stegosaurus een triceratops wil wegjagen. Maar het is eigentijdser: het is resonantie van de kerosinemotor tijdens de landing. (De liefhebbers van dat kabaal zeggen - of liever spinnen - dat het geluid lijkt op walvissenzang.)

Herrie, herrie, herrie; het lijkt me niet gezond. Wanneer stopt het? Als de wind draait en krijgen dan anderen dit op hun bordje? Nee, er zit een einde aan. Economie verslaggever Herman Stil schrijft in het Parool over 141 onderhoudsdagen deze zomer. Het begon op 10 mei. Dat betekent nog een kleine twee weken en het zal wel uitlopen, zeg een maand, dan stopt de parade vliegtuigen boven de stad weer. En kan het gewone slapen weer beginnen.

maandag 15 september 2025

The war of art; a history of artists' protest in America

The war of art; a history of artists' protest in America door Lauren O'Neil-Butler geeft wat de titel belooft. Oorlog moet dan wel gelezen worden als 'vechten voor verandering'. Oorlog als krijgsgeweld komt slechts sporadisch voor in het boek. Bovendien is de keuze voor de Verenigde Staten* niet vanwege de uitzonderlijkheid van de VS, maar omdat het een overzichtelijke vorm biedt en de schrijfster kennis van de omstandigheden en ontwikkelingen in dat land heeft.
     Per hoofdstuk wordt een groep kunstenaars of een individu beschreven en daarmee reist de lezer van New York, naar Oklahoma, tot aan Houston in het Zuiden en soms toch ook over de grens of oceaan. Het boek bestrijkt een halve eeuw activisme.

De inleiding begint met een alinea over Benny Andrews, de mede oprichter van de Black Emergency Cultural Coalition (BECC). Hij geeft in 1971 een tekenles in de mannengevangenis van Manhattan, ook wel beeldend Het Graf genoemd. Een dertigtal gevangenen neemt deel aan zijn tekendemonstratie. Andrews gaat niet alleen, maar neemt een journalist van de New York Times mee. Musea als MoMa en Gugenheim zouden zijn gevangenisprogramma gaan steunen. De les werd het begin van een programma voor gevangenen dat zou lopen tot in 1982.
     Hiermee komen meteen verschillende thema's van het boek aan bod. Protest zoekt naar tactiek en strategie om het doel dichterbij te brengen, zoals hier door het een rapporteur mee te nemen die meteen ook voor publiciteit kan zorgen. Door het boek heen blijken er veel actiemiddelen en veel banden tussen organisaties en instellingen te zijn.
    Andrews nam voor zijn optreden afstand van wat hij tijdens zijn opleiding leerde: kunst is geen instrument naar een doel, maar staat op zichzelf. Zijn werk keerde zich juist tegen seksisme en racisme in de Verenigde Staten.

Metafoor
Het gebruik van het woord oorlog wordt wel bestreden daar waar het dient als metafoor voor ziekte, en epidemieën, zoals rond Covid veel gebeurde: Xi Jiping had het over de oorlog tegen Covid winnen; Emmanuel Macron stelde Nous sommes en guerre (We zijn in oorlog); en Boris Johnson verklaarde zichzelf tot een leider in oorlogstijd. O'Neil-Butler vreesde dat deze geluiden de tijd rijp maakten voor de inzet van nieuwe controle technologie. Bovendien schuift de gebruikte beeldspraak “de confrontatie weg met hen die werkelijk verantwoordelijk zijn voor de massale vernietiging.”
     WAR komt ook terug in de afkorting van de Women Artists in Revolution. Dat is een groep die ontstond in New York, 1969. Het was een reactie op de door mannen gedomineerde Art Workers Coalition. AWC nam het wel op voor zwarte en Zuid-Amerikaanse kunstenaars, maar had er geen boodschap aan dat ook vrouwen flink ondervertegenwoordigd waren.
Achtergrond schrijfster
Vrouwen- en queeracties zitten veel in het boek. De schrijfster bestudeerde dan ook uitgebreid de tweede feministische golf en noemt zichzelf een derde golver. Veel van het in 't boek beschreven activisme startte in de jaren negentig. Ze verklaart dit, omdat ze toen als tiener een interesse vormde voor de beweging tegen het economisch globalisme, tegen het IMF, en de Wereldbank. Ze volgde de protesten van Seattle tot Praag en deed er zelf aan mee in Florida. Maar ze raakte ook betrokken bij
Food not Bombs, zette zich in voor dierenrechten en tegen de School of the America's (waar Latijns Amerikaanse martelaars en andere bruten werden opgeleid). Emma Goldman en Howard Zinn waren inspiratiebronnen. Later werd ze schrijfster over kunst, met als eerste boek Let's have a Talk: Conversations with Women on Art and Culture en als redacteur van het tijdschrift Artforum.

Op de stoep

David Wojenarowicz droeg in 1988 een jas met daarop de tekst:

IF I DIE OF AIDS – FORGET BURIAL – JUST DROP MY BODY ON THE STEPS OF THE FDA (de medicijnen en warenautoriteit van de VS). 
Zijn woorden zouden in veel varianten herhaald worden, zoals #IfIDieinPoliceCustody en
IF I DIE IN A SCHOOL SHOOTING – FORGET BURIAL DROP MY BODY ON THE STEPS OF THE CAPITOL
De schrijfster stelt dat de politiek van het negeren van de AIDS problematiek en die van het vuurwapengeweld sterk overeenkomen en dat verklaart dit gebruik.
    Kunstuitingen waren deel van de acties die AIDS op de kaart wilde zetten als volksgezondheidsprobleem, en dat tegen de stroom van de gevestigde politiek in. De leuze op de jas was daarvan slechts een voorbeeld, maar de tekst van Wojenarowicz bleek wel meer onderwerpen te passen.
    De overeenkomst tussen de AIDS en Corona pan/epidemie hoeft niet onderstreept te worden, dat is overduidelijk. Maar de tekst dook ook op een jas met de variant:
IF TRANSPHOBIA KILLS ME FORGET BURIAL – DROP MY BODY ON THE STEPS OF CONGRES
Het hoofdstuk met een jas in de hoofdrol sluit af met het gedicht van de vermoorde schrijver en professor Refaat Alareer:

If I Must Die**
Refaat Alareer

If I must die,
you must live
to tell my story
to sell my things
to buy a piece of cloth
and some strings,
(make it white with a long tail)
so that a child, somewhere in Gaza
while looking heaven in the eye
awaiting his dad who left in a blaze —
and bid no one farewell
not even to his flesh
not even to himself —
sees the kite, my kite you made, flying up above,
and thinks for a moment an angel is there
bringing back love.
If I must die
let it bring hope,
let it be a story.
Kwaadheid leidt tot actie en actie leidt tot tactiek, aldus de schrijfster. Maar die actie kan kunst worden, zoals hier met een slogan gebeurde die andere gebieden bereikte, zowel qua onderwerp als geografisch. Ik zou er zelf ook nog wel een variant op weten:
ALS KOUDE OORLOG 'n NUCLEAIRE WINTER wordt – WIE GOOIT dan de LIJKEN op de STOEP van de WERELDLEIDERS
Ogen
Het al genoemde WAR bestond drie jaar (1969-1971). AWC, waar het uit voort kwam, was een organisatie met honderden kunstenaars als lid die inclusieve tentoonstellingen en de de rechten van makers over hun eigen werk bepleitte, ook in musea, zoals het MoMa “the seat of power.” AWC oefende druk uit op musea om een standpunt in te nemen in de Vietnam oorlog en kwam bijvoorbeeld met de poster met een foto van de landweg bij My Lai (door Ronald L. Haberle) met daaroverheen de tekst: 

Q: And babies? A: And babies. 

      De vraag kwam van CBS-journalist Mike Wallace. VS-soldaat Paul Meadlo gaf antwoord. De poster zou in een oplage van 50.000 stuks verspreid worden.
     Het waren ook de hoogtij dagen van de tweede feministische golf met tal van groepen. WAR was niet alleen een vrouwelijke afsplitsing van het mannelijke AWC, maar bouwde ook voort op de feministische praktijk, die zich richtte op de samenhang tussen raciale politiek, klasse en gender. Gelijkheid is immers onmogelijk in een maatschappij met klasse en raciale verschillen.
     WAR linkte haar kritiek aan statistiek, zoals bijvoorbeeld hier: 65% van de kunststudenten zijn vrouwen, maar slechts 3% van de tentoongestelde kunstenaars in de New Yorkse galerieën zijn vrouw.” De tekst op een pamflet volgt hier logisch op:
“Vrouwen zijn het beu dat mannen ze laten 'zien' hoe de wereld eruit ziet. Vrouwen hebben zelf ogen.” Of harder: “Musea zijn seksistisch.” Gestelde eisen waren concreet met daarin voorstellen wie en welke thema's tentoongesteld moesten worden en het structureel verbeteren van de positie van vrouwelijke kunstenaars door een adviesraad op te zetten rond vrouwelijke kunst met een betaalde medewerkster.
     WAR zelf zette een permanent centrum op in New York dat tot 2016 bestaan heeft en toen slachtoffer werd van de gentrificatie. De inhoud van de eisen zou gedurende die jaren wel veranderen van een 50/50 gelijkheid naar het ontmantelen van elk systeem dat is gebouwd op uitbuiting en geweld: van macro problemen, zoals patriarchaat, tot op micro niveau, zoals museumbeleid. De strijd had een component van persoonlijke belangen en werd uitgebreid naar klasse en gender. 
Attica
In een volgend hoofdstuk staan in de eerste zin meteen de woorden 'Attica Gevangenis'. Voor mij begon de kennismaking met deze opstand van gevangenen met de muziek van Frederic Rzewski en breidde dit zich later uit met de indrukwekkende documentaire Prison Riot Documentary 1974. De opstand en het neerslaan ervan zijn zo groot dat het tot veel reacties heeft geleid (hier nog die van Archie Shepp). Het begon met de hard-optreden-tegen-misdaad benadering van Democraten en Republikeinen waardoor het gevangenis regime uiterst repressief en kwetsend werd. Het neerslaan van de opstand daartegen op 13 september 1971 door de regering van Nixon, moet in die sfeer gezien worden. Het eindresultaat 43 doden. De goed georganiseerde opstand tegen het gevangenisregime was daarmee beëindigd: “De bloedigste eendaagse botsing tussen bewoners van de Verenigde Staten sinds de Burgeroorlog,” zo typeert Lauren O'Neil-Butler de slag in een paar woorden.
Bajes-strijd
Met dit voorval in de naoorlogs geschiedenis van de Verenigde Staten komen we terecht bij Benny Andrews (die we al tegenkwamen in het begin van het boek en deze bespreking) en Cliff Joseph van de BECC. Die kennismaking loopt via de opkomende strijd die ontstond vanuit een internationale zwarte vrijheidsstrijd en in de VS manifest werd door onder andere het Black Arts Repertory Theatre in Harlem, New York. Dit werd opgericht door dichteres Amiri Baraka. (Ook hier weer muziek. Amina Baraka & the Red Microphone heeft een directe link met de dichteres. Eerstgenoemde was tot haar dood de geliefde van de tweede). Dus ook hier zijn de activiteiten van destijds een opmaat voor activiteiten in het nu.
    Andrews en Joseph zouden in 1971 een protestbrief tegen het neerslaan van de Attica opstand sturen aan de gouverneur van New York, Nelson A, Rockefeller. In de brief suggereren ze ook het opzetten van een cultureel rehabilitatie programma. Iets dergelijks lijkt tegenwoordig onmogelijk, constateert de schrijfster. Maar destijds was dit voor kunstenaars een middel om het bestaan van de gevangenen meer kleur en inhoud te geven. Gevangenisdirecteuren zagen  anderzijds de rustgevende werking ervan als groot voordeel. Opmerkelijk is dat Andrews de deelnemers aanspoorde terug naar school te gaan en te gaan onderwijzen vanuit het BECC na hun vrijlating. Zo sneed het mes aan twee kanten; aanbod en werving. Onder Reagan zouden de budgetten voor degelijke programma's gestopt worden.

     
Ook hier zou weer een gender benadering nodig zijn. Veel programma's werden alleen aan mannelijke gevangenen verstrekt. Michele Wallace en haar moeder Faith Ringgold (beide van Women Students and Artists for Black Art Liberation, WASABAL) zetten Art Without Walls op.
     Ringgold maakte het werk: United States of Attica in 1972. Dit is nog steeds online te zien op de sites van musea in de VS, soms met de mogelijkheid om in te zoomen, zoals
hier. Het was een deel van een door BECC gemaakt Attica Book, waarin een link werd gelegd tussen het neerslaan van Attica opstand en de Vietnam oorlog.***
Bomen

Het hoofdstuk over Top Value Television (1972-79), pioniers in het aanbod van alternatief beeldmateriaal, laat ik buiten deze signalering en bespreking. Niet omdat het oninteressant is, juist niet; in de huidige tijd zijn veel nieuwe mediavormen ontstaan waar dit hoofdstuk achtergrond bij geeft, maar omdat het boek een koffer vol informatie is waaruit je moet kiezen. En zo scheer ik ook over het werk van Agnes Denes (1931-) een kunstenares die vanaf het begin aandacht had voor milieu, natuur en klimaat in de vorm van landschapskunst. Deze kunstprojecten hadden veelal de Verenigde Staten als locatie, maar bijvoorbeeld ook Finland, waar ze een heuvel liet beplanten met een spiraal van bomen. Het opent in het boek ruimte om de andere kant te laten zien van dit soort kunst. Bomen zijn geen zilveren kogel tegen de klimaatramp. Het terugdringen van fossiele brandstof en CO2 uitstoot zijn dat wel, zo wordt kort en krachtig opgemerkt. Bovendien kan een bomenproject nefast zijn voor de omringende natuur die met en water tekort gaat kampen. Denes neemt dergelijke kritiek mee in haar nieuwe projecten. 

Voor jou
In 1991 begon fierce pussy een organisatie die zich wilde richten op zichtbaarheid van lesbiennes, lust en genot – en niet alleen gericht zijn op ziekte. Het was wel nauw verbonden met ACT UP, de naam bekend uit de strijd om AIDS uit het verdomhoekje te halen, maar met een eigen karakter. Al was het maar omdat 'ze' zich omschreef met een persoonlijk voornaamwoord enkelvoud.
      Fierce pussy kotste van het machtsmisbruik en was klaar voor een betere toekomst. In het begin van de jaren negentig is de aandacht voor AIDS gering. Individuen uit de fierce pussy kringen richten zich dan bijvoorbeeld op de Irak oorlog. Overigens pakte ze bij haar activiteiten ook feminisme, burgerrechten en samenwerking met zwarte kunstenaars op. Ook in 2025 is het nog steeds mogelijk de fierce pussy website te bezoeken en posters te downloaden, stelt de schrijfster
en inderdaad. Deel van benadering is het gratis weggeven van werk om zo de woede en verdriet te delen, onder het motto 'Dit is voor jou'.
     Het volgende hoofdstuk over de Dyke Action Machine (DAM, 1991-2008) volgt hier naadloos op. Het startte vanuit een afschuw van idealistische concepten van kunst, zoals de visie dat kunst is bedoeld om het huidige moment te vatten en inspiratie te bieden. Nee kunst moet direct in dienst staan van activiteiten, was het verweer.
Agitprop is nodig, nieuwe helden niet. DAM werkte nog op een manier zoals in het pre-computertijdperk gewoon was, waarin typografie, vormgeving, bewerken en drukken allen als aparte taken waren die verschillende vaardigheden vereisten. Ze komen met ontwerpen die satires zijn op de reclame uitingen en ze gebruiken tegelijk ook de technieken daarvan, omdat ze werken: al was het maar om snel de aandacht te grijpen met hun posters, omdat die vaak maar kort aan de muren hingen. (Andere vormen - kaarten, stickers, luciferdoosjes - bleven langer in omloop.) Ook DAM staat weer op de schouders van voorgangers: vooral de Guerrilla Girls en zijn zelf opgevolgd door de New Red Order die onder meer de installatie
The World's Unfair heeft opgezet. DAM en NRO verschillen wel, maar beide maakten sterke agitprop. 
Inheems

Heap of Birds is gevestigd in Oklahoma. De Cheyenne-Arapaho maakt er succesvol kunst over landrechten en de bescherming van de inheemse bevolking. Kunstzinnige satire zit ook in zijn aanpak. Zo is hij de tweede druk – na de eerste heldere – gaan gebruiken. Deze vervagende afdruk (in het Engels ghost print) staat dan voor de wijze waarop de Inheemse bevolking in de pers wordt gerepresenteerd als onderdanig, stil en vriendelijk. Taal is een centraal deel van zijn kunst en die taal is dan niet het Potawatomi, maar het Engels; al gebruikt hij ook woorden uit het Cheyenne (vehoe = de witte man) als vervreemdend element.
     Hij doceert kunst en financiert de mogelijkheden voor kunstopleidingen voor de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika en voor meer tentoonstellingsruimte. Hij heeft de Makers Alliance opgericht om beter georganiseerd te zijn en daardoor meer mogelijkheden en impact te hebben. In zijn activisme pleit hij ook voor een balans, daar waar geprotesteerd wordt, moet ook een alternatief geboden worden, gedreven door waar je van houdt, wat iets oplevert en dat vruchtbaar is. Zo sluit hij het protest niet uit, maar maakt duidelijk dat er ook iets tegenover moet staan. Het lijkt me een essentiële les voor menig activist.
     
In zijn studio hangt een reproductie van de Prairie brand, een schilderij van Comanche Blackbear Bosin. Het wordt gezien als een schilderij dat beweging – van dieren en mensen die vluchten voor de vlammen in de Indiaanse kunst bracht.
     Heap of Birds brengt door zijn kunst zelf ook letterlijk mensen in beweging. Doordat hij zijn mond niet houdt, worden ook andere Inheemse kunstenaars gedwongen niet te vluchten voor de waarheid, maar deze te laten zien. Los daarvan inspireert zijn werk tot empathie, aldus O'Neil-Butler. 
     De oorspronkelijke bevolking, in de kolonisten samenleving die de VS zijn, is door The War of Art heen steeds weer zichtbaar; niet alleen in dit hoofdstuk

De buurt

Het hoofdstuk Project Row Houses (1994-) behandeld een programma dat startte in het Derde District (Third Ward) van Houston, Texas. Het draait rond kleine arbeiders huisjes (shotgun houses) die aldus een tekst in het boek staan voor de wereldwijde architectuur van waaruit vrijheid van slavernij, uitbuiting, kolonialisme werd gevonden.
    In dit hoofdstuk gaat het om de activiteiten van Rick Low. De kunstenaar werd al vroeg de les gelezen. Hij schilderde dan wel beeldend over racisme, de Ku Klux Klan, vuurwapengeweld e.d. maar:
“Wij hebben geen behoefte aan mensen die ons komen vertellen welke onderwerpen er spelen. Dat weten we al: we zien het, we leven er in. Als je een kunstenaar bent en je bent creatief, waarom bedenk je dan geen oplossingen?” Low duikt vervolgens in de buurt en de architectuur ervan en begint zijn zoektocht. Eerst naar de eigenaar van een rij kleine huisjes. Die blijkt in Taiwan te wonen. In het kader van Project Row Houses verzameld Low fondsen en aangezien de eigenaar alleen de hele rij wil verkopen, worden ze alle 22 aangekocht. Elk huisje wordt geadopteerd door bijvoorbeeld een corporatie, een museum, of kerk. Ook een gigant als Chevron met een lange geschiedenis in oliestad Houston is in het project betrokken. Dat zou hier een opmerkelijke keuze zijn, die meer past bij gevestigde organisaties. 
     PRH is een non-profit organisatie, maar dat gaat niet houtje touwtje. De uitgaven voor lonen en betaalde klussen bedragen
in 2024 bijna $ 2,5 miljoen. Dat is wel voor een omvangrijk project dat de architectuur die de buurt en zijn bewoners kenmerkte wil behouden, dat betaalbare woningen, publieke ruimtes en faciliteiten biedt en probeert enige rem op de gentrificatie te zijn (een concept waar PRH zich overigens niet tegen uitspreekt) door actief in de buurt aanwezig te zijn.
     Het idee werd geëxporteerd naar bijvoorbeeld het
Victoria Square Project in Athene. Ondertussen is gentrificatie nog wel het grootste probleem in Houston, maar na extreem weer verschijnselen “vragen velen zich af of Houston leefbaar blijft voor mensen in de komende jaren.”

Dodelijke medicijnen en kunstbeleid
Het verhaal van de Sackler familie dat via het bedrijf Purdue Pharma dat OxyContin op de markt bracht is bekend. Zelfs NPO+ zond All the Beauty and the Bloodshed uit. Veel van wat in het artikel staat, zit ook in die documentaire over de verslavende en dodelijke medicijnen. En ook in het artikel wordt fotografe Nan Goldin gevolgd: “Activist worden was voor mij belangrijker dan mijn carrière in de kunst,” zo wordt ze door O'Neil-Butler geciteerd. Ze heeft nooit politieke kunst willen maken, maar de politiek, zat altijd wel in haar kunst, merkt de schrijfster op. Ze maakte foto's tijdens de Aids-epidemie in de homo subcultuur. Vrienden overleden door de ziekte of aan een overdosis.
     Ironisch genoeg is ze opeens zelf verslaafd aan het 'medicijn' OxyContin en ze kwam erachter dat de Sacklers hun imago oppoetsten met donaties aan musea en kunstinstellingen waar ook haar werk hing. Het ging in deze kwestie niet om een kleinigheid; het blijft schokkend te lezen dat tussen 1999 en 2019 bijna 500.000 mensen overleden aan een overdosis opioïdes.****
      Via PAIN ging een groep de positie van Purdue Pharma aantasten
“door via de media te spreken, niet tegen de media” (ogenschijnlijk een klein, maar bij even doordenken een belangrijk verschil). Als het Louvre de naam Sackler van de muur haalt, van een door hen gesponsorde ruimte, is het hek van de dam. Andere musea volgen. De activisten winnen. Niet alleen OxyContin komt onder vuur, ook de trucs en tricks waarmee grote firma's shoppen voor de beste gerechtelijke jury worden verboden. Ook andere juridische slagen verloren de Sacklers.
       Goldin is van mening dat protest mooi moet zijn. Of dit nu om een demonstratie of een
die-in gaat. Het in groep doodliggen werkt volgens haar het meest indrukwekkend als dit stil gebeurt of begeleid wordt door een repeterende trommelslag of trompetklanken (zoals ook rond herdenkingen van oorlogsslachtoffers wordt gebruikt). Het begrip die-in stamt overigens uit maart 1970 en werd toen gebruikt door milieuactivisten die in Boston de eerste Earth Day aankondigden.
       PAIN
schreef: “We moeten onze positie als kunstenaars gebruiken om ruimte te openen en anderen een weg naar buiten te laten zien.” De schrijfster meent dat PAIN een kier opende, waar anderen doorheen konden stappen. 

Vooruitgang
Het boek geeft methoden en visies die niet alleen in de Verenigde Staten of in de beschreven tijdsperiodes te gebruiken zijn, maar ook naar het hier en nu van Nederland over te planten zijn. Er zijn dan ook beschrijvingen die bekend voorkomen, omdat ze al gebruikt worden. Bij anderen zie je projecten voor je. Door het boek heen komt niet alleen steeds weer kunst naar voren, maar ook het bouwen van coalities om effectief te protesteren en doelen te bereiken.
      Hoewel het momenteel niet makkelijk is om aan vooruitgang te denken, en de nadruk ligt op het bestrijden van kwalijke ontwikkelingen, zijn en blijven stappen vooruit van wezenlijk belang voor een effectief activisme. Er was een reden dat demonstranten in de Zwarte vrijheidsstrijd zongen '
We shall overcome' en niet 'We shall Resist'. Ze wilden van de onderdrukking af, het beëindigen, niet blijvend tegen strijden.
     Opvallend is dat protesten van kunstenaars, zoveel kanten hebben. Protesten voor de positie van de kunstenaars zelf, het bevechten van plaats voor hun kunst in de musea, ruimte voor groepen kunstenaars die niet gehoord worden (zwarten, latino's, vrouwen) of de inzet van kunst om aandacht voor een verwaarloosde ziekte of dodelijke en verslavende medicijnenhandel te vragen. De alternatieve media spelen een rol om op het juiste moment invloed uit te oefenen op grotere ontwikkelingen. Landschapskunst toont de kwetsbaarheid van het klimaat en de natuur aan. Er is guerrillakunst om bijvoorbeeld de aanwezigheid van lesbiennes te laten zien, er is de een geslaagde kunstenaar die de groep waar hij toe behoort helpt, of er zijn de vaardigheden van een ander om een buurt te helpen en architectuur ervan te behouden. Er zijn kunstenaars die bajesklanten bestaansreden geven, etc. Ik zie ze inmiddels ook in mijn eigen omgeving voorbeelden van kunst voor een wereld met oog en ruimte voor mensen en ander leven.
      Veel van de onderwerpen in het boek gaan over identiteit. Weliswaar nagestreefd in groepsverband, maar daarnaast komen kwesties als internationale solidariteit, geweld van grote bedrijven, klimaatramp en oorlog er bekaaider van af. Ook daarin kan kunst een rol spelen. Iets voor een deel 2? De schrijfster moet gezien haar geschiedenis ook die wereld kennen.
 Niettemin was het een boek waard om te lezen. Niet omdat het direct raakt aan waarmee ik bezig ben, maar omdat het laat zien wat je kan doen voor een mooiere wereld en dat op een frisse manier met aandacht voor mensen die zich daarvoor inzetten.

Noten:
* De schrijfster gebruikt vaak Amerika. Zelf kies ik voor Verenigde Staten en blijf Amerika zien als een naam voor de continenten Noord en Zuid-Amerika en met Midden-Amerika daar tussenin. De Verenigde Staten is een land dat het grootste deel van Noord-Amerika bestrijkt.
** Overgenomen uit online publicatie van Polity | Volume 11, Issue 2 (pdf).
*** Het MoMa wilde dit boek niet verkopen in zijn boekhandel.
**** Dezelfde bron geeft nu het dodental tussen 1999 en 2023 en dat staat op ruim 800,000 dodelijke slachtoffers van voorgeschreven en illegale doses. CDC, 'Understandig the Opioid Overdose Epidemic,' 25 juni 2025, https://www.cdc.gov/overdose-prevention/about/understanding-the-opioid-overdose-epidemic.html.

vrijdag 12 september 2025

Al onze gisterens.



Natalia Ginzburg schreef enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog Al onze gisterens. Het eerste deel van het boek speelt in de buurt van Turijn in een stad met een zeepfabriek. Tegenover elkaar wonen de twee families. Het verhaal draait om hen en hun vrienden. De ene familie is eigenaar van de zeepfabriek en leeft in grotere luxe dan de familie aan de overkant, die heeft overigens wel een stuk landbouwgrond met boerderij waar de zomer maanden worden doorgebracht.
    De vader schrijft zijn biografie waarin alle mensen op hun merites worden beoordeeld en zwarthemden met naam en toenaam worden vermeld.
    De jongste zoon van de zeepmagnaat, Giuma, ging op kostschool in Zwitserland. Hij zou er heel gelukkig zijn, want hij
“was een etter en etters zijn overal gelukkig.” Het is een visie in een paar woorden die meer zou gaan betekenen in het leven van de schrijfster dan ze op het moment dat ze het schreef zal hebben beseft.

Giuma had het land aan andere mensen. Hij zou uiteindelijk een relatie krijgen met een arts uit de Verenigde Staten die hij in Lausanne had leren kennen. Ze adviseerde hem psychoanalyse, toen hij het moeilijk kreeg met zijn veilige positie in Zwitserland, terwijl anderen zich als partizanen verzetten tegen fascisten en de Duitse bezetter. De psychoanlyticus wist raad. Geen schuldgevoel, adviseerde die, en jouw rol moet nog komen in de opbouw van het land door iets moois te maken van de zeepfabriek. Zijn wel actieve omgeving, die bewust maar bijna als vanzelf in verzetsposities was geraakt, vond zijn uitvlucht bespottelijk.
     Giuma had ook een luidruchtige mening. Bijvoorbeeld over de bekende Italiaanse dichter Eugenio Montale. Zijn vriendin tegen wil en dank uit zijn jonge jaren, Anna van de overkant, merkte na een tijdje op dat ze weinig van de gedichten begreep en dat Giuma waarschijnlijk ook maar deed alsof hij ze wel snapte.
    Het is MacBeth van Shakespeare (hoofdstuk V, scene 5, regels 22-23) geworden dat het motto voor het boek leverde. Montale scheef echter het volgende gedicht over onze gisterens die achter ons liggen, en verdwenen zijn; alleen wat voor ons ligt bestaat nog:
Maybe one morning, walking in dry, glassy air,
I’ll turn and see the miracle occur:
nothing at my back, the void
behind me, with a drunkard’s terror.

Then, as if on a screen, trees houses hills
will suddenly collect for the usual illusion.
But it will be too late, and I’ll walk on silent
among the men who don’t look back, with my secret. 
Opgenomen in Huck Gutman, 'Eugenio Montale, “Perhaps One Morning”,' en vertaald door Jonathan Galassi.*
Wat vooral opvalt is hoe terloops het land de oorlog inschuift. Er is wel sprake van actie tegen het fascisme. Er worden kranten en pamfletten gemaakt, er wordt gedacht over het vorm geven van die strijd, maar alles zonder dat het zwaar wordt aanzet. Het komt wel goed is veelal de gedachte. Als eerst het onbegrijpelijke Molotov-Ribbentroppakt wordt gesloten en later de Duitsers de Maginotlinie in Frankrijk overtrekken alsof hij er niet ligt, en vervolgens Parijs veroveren, dan is onmiskenbaar dat de oorlog geen tijdelijke gril is. Steeds vaker hoor je in de kringen rond de families dat het lang zal gaan duren.
    Ook dan wordt er door Ginzburg meer luchtigheid in de oorlog geblazen dan er in zit. Als de vrouw van een boer bang is om het lot van haar man in de oorlog, dan wordt ze gerustgesteld met de woorden dat haar slimme man er wel voor zou zorgen dat hij krijgsgevangen wordt genomen en zo rustig het einde van de oorlog afwacht. Van andere orde, maar wel van praktisch belang is het aan het eind van de oorlog terugvinden van je begraven jas die je in veiligheid had willen brengen, maar daar zit dan wel een luchtje aan.

Als de oorlog begint is het een verschijnsel in het leven dat er ook is; lange tijd lijkt de oorlog iets van verder weg. Er zijn persoonlijke ontwikkelingen die een grotere invloed hebben op het leven van Anna. Zij is het die het verhaal steeds meer gaat dragen. Ze trouwt hoog zwanger als zestienjarige met de veel oudere en rijke vriend van de familie, Cenzo Rena, die in een klein dorpje in Zuid-Italië woont. In dat dorp speelt het tweede deel van het boek. Ook aan dat dorp gaat de oorlog lange tijd voorbij. Er zijn wel zoons die als soldaat elders in Europa vechten of waarvan niemand weet waar ze zijn gebleven; er zijn Joden en een Turk, die als interne ballingen naar het dorp gestuurd zijn; en er is steeds minder eten. Maar pas op het laatst komen de Duitsers in het dorp en moeten mensen waken voor hun hachie.

De schrijfster zelf heeft ook direct te maken gehad met de oorlog. Hoewel Natalia Ginzburg relatief vrij van intimidatie kon leven tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd haar man Leone vanwege zijn antifascistische activiteiten van 1941 tot 1943 intern balling in Pizzoli, een dorp in de Abruzzen. Zij en hun kinderen woonden het grootste deel van de tijd bij hem. Haar man begint in de tweede helft van 1943 een clandestiene strijd tegen de fascisten als uitgever van een verzetskrant. Hij wordt in november van dat jaar gearresteerd en gevangengezet en zal er in februari van het volgende jaar als gevolg van martelingen sterven. De schrijfster zelf vindt in 1944 met haar kinderen eerst onderdak in een Ursulinenklooster in Nomentano en komt via Florence in Rome terecht, waar ze gaat werken bij uitgeverij Einaudi (opgezet door
Giulio Einaudi de zoon van de tweede president van Italië van 1948 tot 1955 Luigi Einaudi). Daar werd ook Al onze gisterens (Tutti i nostri ieri ) in 1952 uitgegeven. In 1983 werd ze volksvertegenwoordigster als onafhankelijk lid voor Indipendenti di Sinistra (Linkse Onafhankelijken) tot in 1990 (het jaar van haar dood).

Ginzburgs zelfbeeld staat niet zo heel ver af van dat van Anna, de heldin uit Al onze gisterens die is openlijk revolutionair, met dromen van een strijd tegen het fascisme op de barricades, maar met weinig besef van waar ze voor vecht, zo stelt journaliste
Francesca Peacock in een blog over Ginzburg op de site van de uitgever Verso. De schrijfster vertelde eens hoe haar als kind van zeven jaar oud “uitgelegd werd wat socialisme was … Het kwam op mij over als iets dat direct bereikt moest worden. Ik vond het vreemd dat het nog niet bereikt was”. Inderdaad je hoort het Anna zeggen.
    Anna vertelt in een stroom aan woorden wat er in haar omgaat. Ze weet wat ze wil, ze weet wat ze wenst, maar doet dan vaak toch wat anders om anderen niet teleur te stellen of omdat het zo loopt. Naïef is ze niet, maar oppervlakkig gezien komt ze zo wel over. Er is geen dadendrang, maar een onvervulde dadenwens in haar handelen.

“Is het de moeite waard,” wordt me gevraagd als ik het boek in de trein uit mijn tas pak. Ik ben bij hoofdstuk XIII. Dat begint zo: “Af en toe komen er fascisten door San Constanzo, met een zwart hemd aan en een zwarte fez op, en grote pistolen aan hun riem, maar ze waren niet erg angstaanjagend omdat het bekende gezichten waren, gezichten die iedereen altijd in de cafés en onder de zuilengalerijen van de stad had gezien.” Het klinkt bijna absurdistisch en is weer zo'n voorbeeld van het wegnemen van het gewicht van de oorlog; alledaags en bekend. De tekst vervolgt op deze toon en gaat toch zwaar wegen als de vrouw van de boswachter rattenkruid inneemt. Gelukkig laat de dokter het haar net op tijd uitbraken. Het verhaal snelt voorwaarts. Als de hond die al 250 pagina's in het boek zit op de volgende pagina wordt aangereden door een Duitse soldaat en zwaar gewond uit zijn lijden wordt verlost, krijgt het verhaal bijna absurdistische John Irving trekjes. Maar het einde van dat hondenleven bij een verkeersongeluk lijkt te staan voor alle narigheid en willekeur van de oorlog.
    Maar inderdaad het is de moeite waard, doordat het niet gewichtig doet over onderduikers (een Jood en een deserteur), vijanden en bondgenoten, maar over de onderwerpen heen strijkt en ondanks de grijstinten contrastrijk belicht. Ook dat Ginzburg zelf een Joodse vader had en in de gevarenzone verkeerde spreekt niet uit de roman.

Anna wordt aan het eind van de oorlog in het dorp opgezocht door de vriend van haar broer van de overkant, Emanuele. Hij was redacteur van een clandestiene krant in Rome en een paar keer gevangengenomen en toch weer vrij gelaten. Ook dat klinkt luchtig. Maar dat is maar even, als je aan de werkelijke man van de schrijfster denkt die er aanzienlijk slechter van af kwam.

Na de eerste pagina's leek ik een familieverhaal te gaan lezen, waar het van groot belang is om te weten wie wie is en in welke relaties die personen tot elkaar staan. Zo ging het niet. Het werd een boek over de menselijke maat van de oorlog in Italië. Dit v
eelal gebracht zonder nare franje, maar die dringt zich als vanzelf op. Het boek sluit af met een variatie op het gedicht van Montale:
“Ze lachten een beetje en waren zo samen met hun drieën heel goede vrienden, Anna, Emanuele en Giustino [een broer van Anna], en ze waren blij dat ze zo samen met zijn drieën waren om te denken aan al degenen die dood waren, aan de lange oorlog, de pijn, het lawaai en het lange, moeilijke leven dat nu voor hen lag en dat vol was met alle dingen die ze niet konden doen.

Noot:
* Ik heb de Engelse vertaling opnomen, omdat ik die pakkender vind.
De Nederlandse vertaling van het gedicht luidt:

Misschien zal ik eens op een ochtend in een schrale
vrieslucht van glas, wanneer ik me omdraai, zien hoe 't wonder
zich onverwachts voltrekt: achter mijn rug de kale
leegte van 't niets, beneveling met de angst eronder.

Dan zal ineens, als op een filmdoek, weer 't gemeenzaam
drogbeeld van bomen huizen heuvels 't kamp opslaan.
Te laat! Ik zal mét mijn geheim zwijgend en eenzaam
tussen de mensen die niet omzien verder gaan
.
5 gedichten uit Ossi di Seppia, vertaling Frans van Dooren

Het Italiaanse origineel is hier te vinden:


vrijdag 5 september 2025

Twee wegen


Twee wegen door Per Petterson begint met een bijna ongeluk. Uit het donker komt een wankelende man met plastic boodschappen tas tevoorschijn. Automobilist Jim kan nog net op tijd stoppen, al weet hij dat niet zeker. Hij reist met vistuig en haken naar de brug over een stukje Oslofjord naar het eilandje Ulvøya om te hengelen tussen een groep mannen die dat al zeker twintig jaar doen. Hij is de laatste nieuwkomer. Overdag vissen er mannen van elders, de 'achterlijke buitenlanders'.

In de auto ernaartoe denkt Jim over reisroutes via dorpen en snelwegen. Mijn topografische kennis van Noorwegen blijkt minimaal. Oslo lukt nog net, maar bijvoorbeeld Lørenskog, of het eiland met de visbrug, geen idee; net zo min als van de meeste genoemde plaatsen. Maar alles is op te zoeken. Op die brug stopt een hagelnieuwe Mercedes achter hem. De chauffeur is Tommy, de beste jeugdvriend van Jim, maar iemand die hij al minstens dertig jaar niet gezien heeft. Met die ontmoeting in september 2006 is het verhaal begonnen. Daarin komt aan de orde wat er destijds gebeurde en wat in de jaren daar tussen in.

Het wordt de lezer in vier delen van meerdere korte hoofdstukken als brokken voorgezet. De hoofdstukken worden voor het grootste deel door Jim of Tommy verteld (soms komen beiden aan het woord) met daarachter het jaartal van wanneer het speelt. Het eerste hoofdstuk heet bijvoorbeeld JIM, SEPTEMBER 2006. Maar ook de zus van Tommy, Siri, vertelt enkele hoofdstukken en zijn moeder en houtzager Jonsen elk één hoofdstuk. Je krijgt zo verschillende visies op wat gebeurt is en op kwesties waarvan maar een of enkele van de personen in de roman afweten. De hoofdstukken spelen vanaf 1964. De brokken worden bouwstenen voor het neerzetten van de levens van Jim en Tommy.

De eerste woont als enig kind samen met zijn gelovige moeder – die Noors geeft en Godsdienstlerares is. Ze is beschermend. Ze leven in een klein gezin waar de vader dan wel is verdwenen, maar waar alles goed lijkt te verlopen.
   Tommy, zijn jongere zus Siri en de nog jongere tweeling worden opgevoed door hun agressieve en door zijn werk achterop de vuilniswagen krachtige vader. De man is zijn vrouw kwijtgeraakt en komt nooit in aanmerking voor een plek achter het stuur. Het moet hem frustreren. Zijn woestheid en geweld levert een onhoudbare thuissituatie op.
     Jim ziet er in zijn jeugd goed uit met lang haar en mooie kleren en zal later verwaarlozen. Tommy is goed gekleed belandt in een hagel nieuwe Mercedes. Jim leeft van een ziekte uitkering en gaat op medicijnen door de dagen heen. Hun wegen hebben ergens een onverwachte bocht gemaakt.

Tommy leert al vroeg, bijna veertien jaar oud, dat hij de pijn die zijn vader hem aandoet kan uitschakelen als hij in zijn verbeelding naar elders vertrekt. Het is een overlevingsmechanisme dat de verwondingen niet voorkomt. Hij moet ook fysiek de strijd met zijn vader aan. Doordat hij zichzelf moest verdedigen, dacht hij dat hij ook zijn zus moest beschermen, maar die merkte weg van huis al snel dat ze prima op zichzelf kon passen. Ze komt naar voren als een zeer ondernemende (jonge) vrouw.
     Jim weet niet waarom hij van 't paadje is geraakt. Hoewel. Je ziet als lezer dat mensen door zijn moeder bij hem weg worden gehouden; er is een voor hem ingewikkelde liefde; een Christelijke liefdesdeken over hem heen; hij kreeg een klap van de paranoia molen; en er is een bijna stiekeme verhuizing weg uit het gehucht waar hij opgroeide, vermoedelijk om de trots van zijn moeder te beschermen of haar schaamte over Jim te ontvluchten. Het leek zo mooi.

Het boek is in maart 2014 uitgekomen en verkozen bij De Wereld Draait Door tot boek van de maand. De versie die ik las was de zesde druk een maand daarna. Uitgever De Geus had er een sticker opgeplakt met de tekst: NU AL 25.000 ex. DWDD panellid Monique Burger stelde:
“Het boek stelt ook de belangrijke vraag: kun je ontsnappen aan je verleden?” Die vraag staat ook op de achterkant en wordt in die blurb nog wat verder in de verf gezet.

Maar kan je zoon van een simpele vuilnisman zijn, die alle banden met zijn vader kwijt is en als de mogelijkheid zich daartoe voordoet die niet meer lijmen wil, desondanks goed terechtkomen en zijn eigen weg gaan op grond van talenten (goed in cijfertjes) en keuzes die hij maakt?
    Kan je een modelleerling op het Gymnasium zijn in een stabiele thuissituatie en toch ergens van het pad vallen en met moeite het leven leven?
    De beide jongens/mannen kunnen zowel niet als wel
“aan hun veelbewogen leven ontsnappen.” Een andere opvoeding had het gemakkelijker gemaakt. Maar voor de tweeling lijkt de start in het gemankeerde gezin al kort na een adoptie op jonge leeftijd zelfs zo goed als vergeten. Als Tommy voorbij komt dan groeten ze hem als iedere andere bekende. 
    Het boek laat in zijn verhaal met schijnbaar weinig woorden – al is het ruim 300 pagina's dik – zien waar ze vandaan komen en hoe het leven daarna verliep en dat ging niet in eenvoudige schema's, de opgediste losse opmerkingen uit twee wegen vertellen meer dan dat driegangenmenu. Je kan er wel een soort American dream draai aan willen geven, maar het stramien is complexer. Het leven is geen sprookje.
Ook niet in dit boek.

De taal is glashelder, maar toont wel veel losse draadjes, loze opmerkingen, en associaties in het wilde weg. De eerste keren storen ze, maar vervolgens kan of moet je ze gaan beschouwen als behorend bij het verhaal en blijken ze ook ergens vastgeknoopt te kunnen worden. Veel mensen denken bovendien zo difuus. De uitstapjes geven het verhaal ook haken en ogen. Dat het vistuig over de gladde naaf van een fiets loopt en niet over de ruwe brugleuning, of hoe de verschillende houtsoorten branden, vind ik aardige informatie.
    Twee wegen is door zijn schrijfstijl een boek dat je gemakkelijk te snel gaat lezen. Af en toe een omweg maken, of er wat over mijmeren, maakt het gelaagder.