vrijdag 31 mei 2019

Boeken in mei


Het spoor van de jakhals van Astrid Roemer lijkt mij te gaan over vier hoofdpersonen:
  • een Indo met Surinaamse achtergrond; een onderwijzer in een achterstandsbuurt, omdat hij door zijn imago als rokkenjager nergens anders meer terecht kon;
  • de vrouw van de leraar, die de relatie in is gestapt terwijl ze liever iets met een jeugdvriendin had gehad;
  • een nieuwe vrouwelijke collega van de onderwijzer, net uit Suriname en vol verse verhalen over het land (de jeugdvriendin);
  • een vriend van de laatste die kwam met het voor een wetenschappelijk centrum voor hen die in de knoop zijn geraakt met hun eigen non-variabelen, met name: huidskleur, geslacht, etniciteit, maar zelf een macho vrouwen versierder, alleen voor de seks. Hij kan verklaren waarom hij zo geworden is, maar het komt over als een zwak excuus.
In veel besprekingen wordt over één man gesproken. Het lukt moeilijk om de beide mannen te ontvlechten. Mensen zonder namen zijn moeilijk te benoemen en daardoor te onderscheiden. Alleen een broer heeft een naam: Marc. Door de vorm van het boek, 'n novelle in drie delen (De Gestreepte Jakhals, De Goudjakhals, en De Zadeljakhals) waarin de gedachten van de mannen als monologen worden gebracht, komt het gesloten over en daarover gaat ook het verhaal, gesloten mannenbreinen.Maar het ene brein is het andere niet, maar waard ie grenzen lopen is moeilijk te ontcijferen.

Een collega van de onderwijzer weet over het land waar zijn vrouw vandaan komt alleen dat de hoofdstad Paramaribo heet. Hoe kan je desinteresse tussen vrouw en man, kolonie en kolonisator krachtiger neerzetten? Dat het boek gaat over tegenstellingen tussen man en vrouw, Suriname en Nederland, zwart en wit daarover zijn de recensenten het wel eens. Het is opvallend dat één van de zogenaamde non-variabelen, waarover de novelle gaat, ontbreekt in het idee voor het centrum van de tweede man: seksuele voorkeur. Dat speelt wel een grote rol in het boek. De twee vrouwen gaan een steeds hechtere intieme relatie aan. Een relatie die er altijd is geweest en nu pas ruimte krijgt. “Je vrouw is eindelijk volwassen geworden,” zegt de zus van de onderwijzer, “wees maar blij voor d'r.”

De mannen handelen als een jakhalzen: “Jakhalzen leven alleen, in paren of in kleine familiegroepen, maar als ze honger hebben verzamelen ze zich: ze benaderen de prooi heel openlijk; als deze in paniek raakt en wegrent beginnen ze een meedogenloze achtervolging.” Zo achtervolgt de man de vrouw om haar voor de mannen te behouden en los te breken van de lesbische liefde.

***

Tsjip/De leeuwentemmer van Willem Elschot is een heerlijk boek. Het is een boek aan en over zijn kleinzoon, Jan Maniewski. Het is ook een boek over een prettig gezinsleven, waar de vader op de hak wordt genomen en zichzelf op de hak neemt. Het gaat over een gezin waar ruimte zoeken en geven een eerste opdracht lijkt te zijn. Een boek waar tederheid en woede samen op weten te trekken. Een boek dat speelt rond de oevers van De Schelde. Het is geschreven in een ironische stijl. Zou ik in een leesclub zitten; ik zou het op de lijst zetten.

Het is een boek om te lezen als je denkt terug te verlangen naar de tijd dat alles duidelijk was. Die duidelijkheid leidt ertoe dat de hoofdpersoon Frans Laarmans (we kennen deze naam uit andere boeken van Elsschot) zijn vader vertelt zijn huis te verkopen “en 't geld op te zuipen,” dit om zijn pensioen terug te krijgen waar hij vanwege het bezit van zijn huis opeens geen recht meer op heeft. Er gaat 750 miljoen naar nieuwe forten aan de Duitse grens, vandaar.

Die duidelijkheid van het gebed en geloof leidt tot weinig goeds. Ze leidt er toe dat zijn kleinzoon vol verbeeldingskracht, inzicht en lid van Het Broederschap der Dorre Bladeren versuft door de ingewreven duidelijkheid. Het was de tijd dat kinderen niets te willen hadden en met de liniaal konden krijgen. Echter niet in de wereld van Laarmans en zijn gezin.

Die duidelijkheid leidt ertoe dat dochter Adele door haar man verweten wordt: “Zij maakt geen onderscheid tusschen arm en rijk, tusschen jood en christen, en zeer weinig tusschen net en ordinair.” In plaats daarvan lacht ze en ze vermaakt zich als een kind. Danzig zou er schande van gaan spreken, zo was zijn vrees.

Vader Laarmans ziet die duidelijkheid zelf ook. “Een gezin dat zich behoorlijk aangepast heeft aan de algemeen gangbare West-Europeesche moraal zou heel anders gereageerd hebben toen zij voor 't eerst liet blijken dat zij den heiligen band van het huwelijk wilde verbreken.” Hij heeft haar niet verstoten, haar terug het knellende huwelijk ingedreven. Hij heeft haar keuze gerespecteerd en afstand genomen van de duidelijkheid.

Ida De Ridder en haar toenmalige vriend Rudi Lek
met Jan Maniewski, ‘Tsjip’, ca. 1934 (familiearchief
Ida De Ridder via site Kon. Bibiliotheek).

Er zitten zoveel mooie zinnen in dit boek, dat je wel een pagina's vol zou kunnen krabbelen met alleen die woorden. Als Laarmans zijn dochter probeert te troosten omdat haar liefde met Bennek, de vader van Tsjip, stuk dreigt te lopen, beseft hij dat je met woorden geen drenkeling kan redden. Of dat altijd zo is, mag betwijfeld worden, maar het tekent de praktische en pragmatische levenshouding waarvan het boek doordrongen is.

Eigenlijk zijn het twee novelles: Tsjip (voltooid en uitgegeven in 1934) en De Leeuwentemmer (voltooid in 1939 en uitgegeven in 1940). Ik lees ze samen in één band die aangeeft dat het de 5e druk van Tsjip is en de 3e van De leeuwentemmer. De Duitse inval in Polen zit er nog net in.

Beide eindigen stichtelijk. Tsjip sluit af met de opmerking dat “hij de gevulde hand moet afstooten, dat hij niet bukken mag voor 't geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en grooten tot brij te vertrappen.” En daarbij zit de jonge Jan op de schouders van zijn opa en waadt zo door de drek en tranen.

De leeuwentemmer sluit af met een vergezicht over de oorlog heen: “als het wraakroepend geweld, dat over Europa ontkentend is, bedaren zal, als de strijd tusschen honger en overvloed zal uit gestreden zijn, als de bidders zullen zwijgen en de schaamte ontluiken zal, dan zegt men, zal ons uit het Oosten een nieuwe geest tegenwaaien, de lang verbeide geest van begrijpen en verbroedering.”

In de beide novelles ontleedt de schrijver zijn eigen taal. De Opdracht aan Jan Maniewski uit Tsjip wordt bijna woord voor woord gefileerd in een slothoofdstuk: Achter de schermen. Je ziet daarin hoe de schrijver zijn woorden zoekt en weegt. Je kijkt even op een schrijversbureau.

***

Buiten het gareel van Soewarsih Djojpoespito is de eerste en laatste roman van een Indonesische schrijver geschrevencvin het Nederlands. Het is een zin die ik na wil trekken. Ergens in mijn tocht rond dit boek kom ik een artikel tegen met een enorme hoeveelheid Indonesische romanciers, dichters en toneelschrijvers uit de koloniale tijd (en enkele van erna), maar zover ik kan nagaan schreven die allen een 'Indonesische' taal (één een enkel werk in het Arabisch). 

Het zoeken naar informatie over die aangestipte schrijvers bracht me vaak in het interneringskamp van Boven Digoel, maar opende ook een nieuw zicht op de Nederlandse koloniale geschiedenis. Onderweg kom ik ook de eerste vrouwlijke Indonesische romancier tegen, de Sumatraanse Sariamin Ismail. (Voor wie wil: veel van de werken 'van de andere kant' zijn vertaald naar het Engels.)

Je stapt al snel in een wereld van de controverse of de vermeden controverse (door het niet over de literatuur van de Indonesische bevolking zelf te hebben, terwijl daar veel van is) als je de literatuur van de gekoloniseerde bevolking bestudeert. Rond het boek van Djojopoespito waait een meningsverschil dat samenhangt met de taal. Het boek is in het Nederlands geschreven. Maar soms wordt gedacht dat het bij dit boek gaat om een vertaling van een eerder in het Soendanees geschreven boek dat door een uitgever geweigerd is. In een artikel door Robert-Henk Zuidinga (bij de uitgave van 3e druk in 1986 -
ik las de 3e druk sic! al uit 1947) wordt een citaat gegeven van Elisabeth de Roos (vrouw van E. du Peron) uit 1942:
In de haast schijnen echter allerlei lezers te denken dat zij haar eerste roman in het hollandsch herschrijft. Veel verderop krijgt men nog te horen hoe, waar en waarom zij aan haar eerste litteraire poging, het soendaneesche manuscript dat niet te plaatsen was, is begonnen, maar Buiten het gareel is een nieuw en een ander boek.”
Schrijver E. du Peron noemt Buiten het gareel, in zijn voorwoord op het boek, een sobere roman die juist daardoor later als nauwelijks verouderd gelezen zal kunnen worden. Volgens hem is het een boek waarin menselijke zuiverheid, 'n authentieke toon, niet alleen als getuigenis, maar juist psychologisch de de kwaliteiten bepalen. Al ziet hij weinig “dramatische spanning” en schrijft dat “het boek als literatuur gemakkelijk zwak genoemd kan worden”. Ondanks deze geringschattende woorden is de schrijfster hem toch erkentelijk en zoekt Djojopoespito het graf van Du Peron in Bergen-Binnen op als zij in 1953 in Nederland is.

Djojopoespito is opgevoed door een adellijke vader die al zijn kinderen goed onderwijs gaf. De schrijfster heeft een volwaardige opleiding tot onderwijzeres gevolgd en zou aan het reguliere onderwijs les kunnen geven, maar door haar man komt ze als lerares op een nationalistische school terecht. Haar man, Sugundo, was in 1928 al betrokken bij de nationalistische Jeugdverklaring. Zowel het echtpaar als paar in het boek wordt geconfronteerd met onderwijs verboden, een matig inkomen en een leven als trekvogels van plek naar plek om het hoofd bovenwater te houden.

In je eigen moedertaal schrijven was heel moeilijk, als je die altijd minachtend behandeld had,” constateerde Soelastri, de hoofdpersoon uit de roman, bij het vertalen van artikelen voor de krant van haar man. Het boek gaat volgens sommigen ook meer over de man, dan over de vrouw. Als een project de vernieling indraait, mede omdat een van de grondleggers zich terugtrekt zegt Soelastri tegen haar man: “Je moet het je niet zo aantrekken; het is zo gekomen, omdat je de komiezen hebt gekritiseerd. Dat is nu eenmaal de consequentie van een houding, die principieel is. Als je eens een compromis wilde sluiten …. maar zó staan we zuiverder tegenover de nationale zaak en het doet me juist goed, dat we ons niet hebben verlaagd voor het een of ander.” Misschien wordt hiermee wel het hele boek samengevat. Het gaat over haar, over haar “die een van de strijdbare vrouwen van Indonesië wilde zijn”, over haar worsteling met de praktische gevolgen van die inzet op het gezinsleven en over haar reproductieve kracht om de man op de been te houden, die als vele mannen dan met de eer gaat strijken.

Buiten het gareel is een boek vol strijd: over conflict en onenigheid tussen de seksen; strijd tussen partijen voor onafhankelijkheid; tussen personeel, leraren en directeur; tussen principes en opportunisme; en tussen nationalisten en het gezag dat in handen van de Nederlanders was. Als je zoveel verschillende conflicten in een boek kan stoppen zonder dat gaat voelen als een volle kermis of dwaaltuin dan kan je meer dan behoorlijk een boek schrijven. Daarbij komt dan ook nog de positie van Soelastri als moeder, echtgenote, nationaliste, activiste, dochter en zus van, en vrouw die vanwege de slechte inkomsten door nobele activiteiten houtje touwtje de boel aan elkaar moet knopen. Wat ze deden “was niet groots of heroïsch, maar ...”, maar het maakte haar uiteindelijk vrolijk en zou ze van de Politieke Inlichtingen Dienst of de Indonesische Vrouwenbeweging wel koekjes voor haar dochter mogen bakken. Veel keus had ze eenmaal op dit pad niet. Er zit ook veel herkenbaar politiek debat in Buiten het gareel, zoals deze woorden: “Bovendien ken ik veel mensen die hun leven lang naar bezinning hebben gezocht en nu nóg onbezonnen zijn gebleven,” als antwoord aan zijn kameraad die naar het platteland is getrokken om te leven met de boeren.

Soekarno speelt in de eerste helft van het boek een rol op de achtergrond. Dat hij later president zal worden is tijdens het schrijven nog niet bekend. Als Soekarno in het boek gearresteerd wordt, dan leidt dit eerst tot een zucht van verlichting bij Soedarmo, de man van Soelastri. Maar al snel wordt dit gevoel van rancune gevolgd door het inzicht dat na Soekarno de andere nationalisten aan de beurt zullen komen. Repressie speelt door het hele boek een rol op de achtergrond, maar onderdrukking is zelden zwartwit. De man die de verboden kranten op komt halen, blijkt een enigszins met de zaak verlegen jongeman. Een soldaat in de trein – symbool van onderdrukking, gezag en vrouwenschending – blijkt in het geval van Soelastri een vriendelijke jonge man die met liefde naar haar jonge kind omkijkt. Maar de laatste zin van het boek komen van Soedarmo aan zijn vrouw: “Eens zullen ze je villen en wat dan?”

Onderwijs is een ander centraal thema in het boek. In een land waar het Nederland 80 Hollands-Inlandse lagere scholen had opgezet voor een bevolkingsomvang van 60 miljoen spreekt dat bijna vanzelf (dat zou voor heel Nederland van nu 25 scholen betekenen). De Javaanse onderwijsman Ki Hadjar Dewantara had zonder veel andere middelen dan “zijn enthousiasme en zijn ernstige wil het volk op te heffen” in tien jaar tijd evenveel scholen opgericht. Van de Nederlanders had je alleen last, verder spelen ze in het boek een rol ver op de achtergrond.

Het exemplaar dat ik las, werd gegeven aan een vrouw, die zeker in de laatste fase van haar leven, zelf buiten het gareel liep. Ook in de tijd voor de onafhankelijkheid was zij begaan met de Indonesische strijd. Ik vind het mooi om de opdracht voorin het boek te zien: “Voor mijn oudste kleindochter, ter gelegenheid van behalen van haar einddiploma H.B.S.” Getekend Oma Bos, 8 juli 1947. Maar dat is een particulier genoegen. Schrijfster Djojopoespito zelf zou in 2013 een eremedaille ontvangen bij de 68e onafhankelijkheidsdag.

***

Gedichten in proza van Iwan Toergenjew is een uitgave uit 1940 als Pinksterpremie voor de leden van de Wereldbibliotheek-Vereeniging. Voor een paar euro koop je tegenwoordig een antiquarisch exemplaar. De uitgave is versierd met een houtgravure en sluitstukjes (van Agta Meijer) en doet teer aan. De gedichten lijken op columns of blogs.

Het is een boek vol kwetsbaarheid van een schrijver die aan het einde van zijn leven omkijkt en in gedichten in proza zijn ouderdom beklaagt; introspectief, met weemoed en soms ook met bitterheid. Het sluit af met een ode aan de taal die troost brengt in dagen van sombere gedachten.

De zee speelt veelal de rol van slokop van het leven. De merel brengt juist leven “hij wist dat straks de zon op haar gewonen tijd haar stralen uit zou gieten, de eeuwig onveranderlijke zon” of biedt in Merel II ook geen soelaas.

Er zit ook een stukje in, De Drempel, dat vanwege de censuur niet in de oorspronkelijke Russische uitgave zat. Het gaat over de revolutionaire Sófja Perówskaja die betrokken was bij een aantal moordaanslagen op tsaar Alexander II (niet I zoals in een voetnoot bij het stukje), waaronder de uiteindelijk succesvolle in 1881. Toergenjev schrijft de jonge vrouw moed en onverschrokkenheid toe. Maar dit gedicht is uitzonderlijk feitelijk, de meeste stukjes gaan over persoonlijke “menschelijke gevoelens”.



Geen opmerkingen: