In
1986 landde ik aan het eind van de middag op het vliegveld van Dakar.
Mijn rugzak pakte ik van de band en met een medepassagier ging ik
naar de stad. Hij ging naar een peperduur hotel. Ik ging met Africa
on a shoestring
opzoek naar een goedkope slaapplaats. Het werd donker en er was niets
vrij in mijn prijsklasse.
“Kom met ons mee,” vroegen een
paar jonge mannen, in een straat waar lijf aan lijf mensen lagen te slapen. De keuze was buiten blijven dwalen of gokken op de goede
afloop. Zo kwam ik in een donker café in een volkswijk en sliep in
een klein kamertje met drie anderen. De volgende ochtend werd mijn
bescheiden rijkdom de basis voor een aantal afgedwongen goede borden
vleesmaaltijd in een eettentje, en dat als begin.
Die
volkswijk van destijds kwam ik weer tegen in de Taaw;
een jeugd in Dakar
van Ousmane Sembène. De
novelle is de verwerking van een filmscript van zijn hand uit 1970. Hij verscheen
in 1987 in het Frans. In 1992 kwam de Nederlandse
vertaling. Sembène was een man van het woord, maar hij kende als
regiseur ook de kracht van het beeld. Dat komt hier samen.
Het
verhaal is op een losse manier geschreven. De vader van Taaw is een
man die zijn woede afreageert op zijn zoon en zijn vrouw. Die vrouw kan
niet anders dan tegen de gewoonten in, haar lot in eigen hand nemen.
En dat doet ook de vriendin Astou van Taaw om te voorkomen dat hij
zijn vaders kant opgaat en zij slachtoffer wordt. Het verhaal heeft daarmee een duidelijke
boodschap, maar is niet extreem dwingend geschreven.
Een
rijke man zegt tegen Taaw: “En jij
mijn jongen, heb jij vandaag al gegeven? Vergeet niet dat Allah je
morgen in het hiernamaals drievoudig zal vergoeden wat je vandaag aan
een miskine geeft.” Het woord miskine
kende ik in het Nederlands niet, de vertaalster Nelleke
van Maaren blijkbaar wel. Zelf kende ik het als orang
miskin in het Maleis. Ook daar betekent
het een arme. Het wordt in
het Frans (ook in straattaal) gebruikt en is afkomstig uit het
Arabisch. Blijkbaar is het vanuit het Midden-Oosten zowel oost- als
westwaarts verspreid.
Een tiende van het boek bestaat uit een
nawoord door redacteur Jan
Kees van de Werk van uitgeverij In de Knipscheer. Die tekst is
gebaseerd op gesprekken met de schrijver in Rotterdam, Noordwijk en
Dakar. Hij zegt daarin dat hij geen lid van een partij meer zal
worden en dat ideologie sectarisch en vernauwend werkt. Voor de
schrijver die eerder actief was in de Franse communistische beweging een
opmerkelijke boodschap. Wel vindt hij dat schrijvers de taak hebben
het bewustzijn van het volk te vormen, maar ook: “Mijn
boeken geven geen enkele politieke oplossing maar voeden door hun
beschrijvende karakter wel het bewustzijn van de lezer en dus de
politiek op lange termijn.”
De
rol van vrouwen in zijn leven en in de Senegalese samenleving komt in
de gesprekken uitgebreid aan de orde: “Mannen
hebben de macht, daar hebben ze ook voor gestreden. Waarom zouden ze
die dan delen? Daar moeten de vrouwen voor vechten.”
In dit boek geeft hij daarvan voorbeelden om zo mee te werken aan die
verandering.
De schrijver die in 1923 in
Ziguenchor (Casamance, het Senegalese deel zuidelijk van Gambia) werd
geboren zou in juni 2007 in Dakar overlijden. Uit zijn geboortestad
Ziguenchor herinner ik me het aangename gesprek dat ik zelf had met
Seymabou, de uitbaatster van een kleine winkel, niet veel meer dan een loket met een tafel en wat
stoelen ervoor. Zij was een jonge vrouw die haar leven in eigen hand
wilde nemen en mij daar buiten een prettig gevoel gaf. Haar naam en
adres staan nog achter in de genoemde reisgids.
Een aangenaam gevoel geeft ook deze novelle uit diezelfde tijd door zijn hoopvolle en aansporende boodschap.



Geen opmerkingen:
Een reactie posten