vrijdag 3 oktober 2025

Taaw; een jeugd in Dakar



In 1986 landde ik aan het eind van de middag op het vliegveld van Dakar. Mijn rugzak pakte ik van de band en met een medepassagier ging ik naar de stad. Hij ging naar een peperduur hotel. Ik ging met
Africa on a shoestring opzoek naar een goedkope slaapplaats. Het werd donker en er was niets vrij in mijn prijsklasse.

“Kom met ons mee,” vroegen een paar jonge mannen, in een straat waar lijf aan lijf mensen lagen te slapen. De keuze was buiten blijven dwalen of gokken op de goede afloop. Zo kwam ik in een donker café in een volkswijk en sliep in een klein kamertje met drie anderen. De volgende ochtend werd mijn bescheiden rijkdom de basis voor een aantal afgedwongen goede borden vleesmaaltijd in een eettentje, en dat als begin.

Die volkswijk van destijds kwam ik weer tegen in de Taaw; een jeugd in Dakar van Ousmane Sembène. De novelle is de verwerking van een filmscript van zijn hand uit 1970. Hij verscheen in 1987 in het Frans. In 1992 kwam de Nederlandse vertaling. Sembène was een man van het woord, maar hij kende als regiseur ook de kracht van het beeld. Dat komt hier samen.

Het verhaal is op een losse manier geschreven. De vader van Taaw is een man die zijn woede afreageert op zijn zoon en zijn vrouw. Die vrouw kan niet anders dan tegen de gewoonten in, haar lot in eigen hand nemen. En dat doet ook de vriendin Astou van Taaw om te voorkomen dat hij zijn vaders kant opgaat en zij slachtoffer wordt. Het verhaal heeft daarmee een duidelijke boodschap, maar is niet extreem dwingend geschreven.

Een rijke man zegt tegen Taaw:
“En jij mijn jongen, heb jij vandaag al gegeven? Vergeet niet dat Allah je morgen in het hiernamaals drievoudig zal vergoeden wat je vandaag aan een miskine geeft.” Het woord miskine kende ik in het Nederlands niet, de vertaalster Nelleke van Maaren blijkbaar wel. Zelf kende ik het als orang miskin in het Maleis. Ook daar betekent het een arme. Het wordt in het Frans (ook in straattaal) gebruikt en is afkomstig uit het Arabisch. Blijkbaar is het vanuit het Midden-Oosten zowel oost- als westwaarts verspreid.

Een tiende van het boek bestaat uit een nawoord door redacteur Jan Kees van de Werk van uitgeverij In de Knipscheer. Die tekst is gebaseerd op gesprekken met de schrijver in Rotterdam, Noordwijk en Dakar. Hij zegt daarin dat hij geen lid van een partij meer zal worden en dat ideologie sectarisch en vernauwend werkt. Voor de schrijver die eerder actief was in de Franse communistische beweging een opmerkelijke boodschap. Wel vindt hij dat schrijvers de taak hebben het bewustzijn van het volk te vormen, maar ook:
“Mijn boeken geven geen enkele politieke oplossing maar voeden door hun beschrijvende karakter wel het bewustzijn van de lezer en dus de politiek op lange termijn.”

De rol van vrouwen in zijn leven en in de Senegalese samenleving komt in de gesprekken uitgebreid aan de orde:
“Mannen hebben de macht, daar hebben ze ook voor gestreden. Waarom zouden ze die dan delen? Daar moeten de vrouwen voor vechten.” In dit boek geeft hij daarvan voorbeelden om zo mee te werken aan die verandering.

De schrijver die in 1923 in Ziguenchor (Casamance, het Senegalese deel zuidelijk van Gambia) werd geboren zou in juni 2007 in Dakar overlijden. Uit zijn geboortestad Ziguenchor herinner ik me het aangename gesprek dat ik zelf had met Seymabou, de uitbaatster van een kleine winkel, niet veel meer dan een loket met een tafel en wat stoelen ervoor. Zij was een jonge vrouw die haar leven in eigen hand wilde nemen en mij daar buiten een prettig gevoel gaf. Haar naam en adres staan nog achter in de genoemde reisgids. 

Een aangenaam gevoel geeft ook deze novelle uit diezelfde tijd door zijn hoopvolle en aansporende boodschap.

Geen opmerkingen: