Het spoor van de
jakhals van Astrid Roemer lijkt mij te gaan over vier
hoofdpersonen:
- een Indo met Surinaamse achtergrond; een onderwijzer in een achterstandsbuurt, omdat hij door zijn imago als rokkenjager nergens anders meer terecht kon;
- de vrouw van de leraar, die de relatie in is gestapt terwijl ze liever iets met een jeugdvriendin had gehad;
- een nieuwe vrouwelijke collega van de onderwijzer, net uit Suriname en vol verse verhalen over het land (de jeugdvriendin);
- een vriend van de laatste die kwam met het voor een wetenschappelijk centrum voor hen die in de knoop zijn geraakt met hun eigen non-variabelen, met name: huidskleur, geslacht, etniciteit, maar zelf een macho vrouwen versierder, alleen voor de seks. Hij kan verklaren waarom hij zo geworden is, maar het komt over als een zwak excuus.
In veel besprekingen wordt
over één man gesproken. Het lukt moeilijk om de beide mannen te
ontvlechten. Mensen zonder namen zijn
moeilijk te benoemen en daardoor te onderscheiden. Alleen een broer heeft een naam: Marc. Door de
vorm van het boek, 'n novelle in drie delen (De Gestreepte Jakhals,
De Goudjakhals, en De Zadeljakhals) waarin de gedachten van de mannen
als monologen worden gebracht, komt het gesloten over en daarover gaat ook het verhaal, gesloten mannenbreinen.Maar het ene brein is het andere niet, maar waard ie grenzen lopen is moeilijk te ontcijferen.
Een collega van de
onderwijzer weet over het land waar zijn vrouw vandaan komt alleen
dat de hoofdstad Paramaribo heet. Hoe kan je desinteresse tussen
vrouw en man, kolonie en kolonisator krachtiger neerzetten? Dat het
boek gaat over tegenstellingen tussen man en vrouw, Suriname en
Nederland, zwart en wit daarover zijn de recensenten het wel eens.
Het is opvallend dat één van de zogenaamde non-variabelen, waarover de novelle gaat,
ontbreekt in het idee voor het centrum van de tweede man: seksuele voorkeur.
Dat speelt wel een grote rol in het boek. De twee vrouwen gaan een steeds
hechtere intieme relatie aan. Een relatie die er altijd is geweest
en nu pas ruimte krijgt. “Je vrouw is eindelijk volwassen
geworden,” zegt de zus van de onderwijzer, “wees maar blij
voor d'r.”
De mannen handelen als een
jakhalzen: “Jakhalzen leven alleen, in paren of in kleine
familiegroepen, maar als ze honger hebben verzamelen ze zich: ze
benaderen de prooi heel openlijk; als deze in paniek raakt en wegrent
beginnen ze een meedogenloze achtervolging.” Zo achtervolgt de
man de vrouw om haar voor de mannen te behouden en los te breken van
de lesbische liefde.
***
Tsjip/De
leeuwentemmer van Willem Elschot is een heerlijk boek.
Het is een boek aan en over zijn kleinzoon, Jan Maniewski. Het is ook
een boek over een prettig gezinsleven, waar de vader op de hak wordt
genomen en zichzelf op de hak neemt. Het gaat over een gezin waar ruimte zoeken en
geven een eerste opdracht lijkt te zijn. Een boek waar tederheid en
woede samen op weten te trekken. Een boek dat speelt rond de oevers
van De Schelde. Het is geschreven in een ironische stijl.
Zou ik in een leesclub zitten; ik zou het op de lijst zetten.
Het is een boek om te lezen als je denkt terug te verlangen naar de tijd dat alles duidelijk was. Die duidelijkheid leidt ertoe dat de hoofdpersoon Frans Laarmans (we kennen deze naam uit andere boeken van Elsschot) zijn vader vertelt zijn huis te verkopen “en 't geld op te zuipen,” dit om zijn pensioen terug te krijgen waar hij vanwege het bezit van zijn huis opeens geen recht meer op heeft. Er gaat 750 miljoen naar nieuwe forten aan de Duitse grens, vandaar.
Die duidelijkheid van het gebed en geloof leidt tot weinig goeds. Ze leidt er toe dat zijn kleinzoon vol verbeeldingskracht, inzicht en lid van Het Broederschap der Dorre Bladeren versuft door de ingewreven duidelijkheid. Het was de tijd dat kinderen niets te willen hadden en met de liniaal konden krijgen. Echter niet in de wereld van Laarmans en zijn gezin.
Die duidelijkheid leidt ertoe dat dochter Adele door haar man verweten wordt: “Zij maakt geen onderscheid tusschen arm en rijk, tusschen jood en christen, en zeer weinig tusschen net en ordinair.” In plaats daarvan lacht ze en ze vermaakt zich als een kind. Danzig zou er schande van gaan spreken, zo was zijn vrees.
Het is een boek om te lezen als je denkt terug te verlangen naar de tijd dat alles duidelijk was. Die duidelijkheid leidt ertoe dat de hoofdpersoon Frans Laarmans (we kennen deze naam uit andere boeken van Elsschot) zijn vader vertelt zijn huis te verkopen “en 't geld op te zuipen,” dit om zijn pensioen terug te krijgen waar hij vanwege het bezit van zijn huis opeens geen recht meer op heeft. Er gaat 750 miljoen naar nieuwe forten aan de Duitse grens, vandaar.
Die duidelijkheid van het gebed en geloof leidt tot weinig goeds. Ze leidt er toe dat zijn kleinzoon vol verbeeldingskracht, inzicht en lid van Het Broederschap der Dorre Bladeren versuft door de ingewreven duidelijkheid. Het was de tijd dat kinderen niets te willen hadden en met de liniaal konden krijgen. Echter niet in de wereld van Laarmans en zijn gezin.
Die duidelijkheid leidt ertoe dat dochter Adele door haar man verweten wordt: “Zij maakt geen onderscheid tusschen arm en rijk, tusschen jood en christen, en zeer weinig tusschen net en ordinair.” In plaats daarvan lacht ze en ze vermaakt zich als een kind. Danzig zou er schande van gaan spreken, zo was zijn vrees.
Vader Laarmans ziet die
duidelijkheid zelf ook. “Een gezin dat zich behoorlijk aangepast
heeft aan de algemeen gangbare West-Europeesche moraal zou heel
anders gereageerd hebben toen zij voor 't eerst liet blijken dat zij
den heiligen band van het huwelijk wilde verbreken.” Hij heeft
haar niet verstoten, haar terug het knellende huwelijk ingedreven.
Hij heeft haar keuze gerespecteerd en afstand genomen van de
duidelijkheid.
Ida
De Ridder en haar toenmalige vriend Rudi Lek
met Jan Maniewski, ‘Tsjip’, ca. 1934 (familiearchief Ida De Ridder via site Kon. Bibiliotheek). |
Er zitten zoveel mooie
zinnen in dit boek, dat je wel een pagina's vol zou kunnen krabbelen met
alleen die woorden. Als Laarmans zijn dochter probeert te troosten
omdat haar liefde met Bennek, de vader van Tsjip, stuk dreigt te
lopen, beseft hij dat je met woorden geen drenkeling kan redden. Of
dat altijd zo is, mag betwijfeld worden, maar het tekent de
praktische en pragmatische levenshouding waarvan het boek doordrongen
is.
Eigenlijk zijn het twee novelles: Tsjip (voltooid en uitgegeven in 1934) en De Leeuwentemmer (voltooid in 1939 en uitgegeven in 1940). Ik lees ze samen in één band die aangeeft dat het de 5e druk van Tsjip is en de 3e van De leeuwentemmer. De Duitse inval in Polen zit er nog net in.
Eigenlijk zijn het twee novelles: Tsjip (voltooid en uitgegeven in 1934) en De Leeuwentemmer (voltooid in 1939 en uitgegeven in 1940). Ik lees ze samen in één band die aangeeft dat het de 5e druk van Tsjip is en de 3e van De leeuwentemmer. De Duitse inval in Polen zit er nog net in.
Beide eindigen
stichtelijk. Tsjip sluit af met de opmerking dat “hij de gevulde
hand moet afstooten, dat hij niet bukken mag voor 't geweld,
juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet
opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en grooten tot brij te
vertrappen.” En daarbij zit de jonge Jan op de schouders van
zijn opa en waadt zo door de drek en tranen.
De leeuwentemmer sluit af met een vergezicht over de oorlog heen: “als het wraakroepend geweld, dat over Europa ontkentend is, bedaren zal, als de strijd tusschen honger en overvloed zal uit gestreden zijn, als de bidders zullen zwijgen en de schaamte ontluiken zal, dan zegt men, zal ons uit het Oosten een nieuwe geest tegenwaaien, de lang verbeide geest van begrijpen en verbroedering.”
De leeuwentemmer sluit af met een vergezicht over de oorlog heen: “als het wraakroepend geweld, dat over Europa ontkentend is, bedaren zal, als de strijd tusschen honger en overvloed zal uit gestreden zijn, als de bidders zullen zwijgen en de schaamte ontluiken zal, dan zegt men, zal ons uit het Oosten een nieuwe geest tegenwaaien, de lang verbeide geest van begrijpen en verbroedering.”
In de beide novelles
ontleedt de schrijver zijn eigen taal. De Opdracht aan Jan Maniewski
uit Tsjip wordt bijna woord voor woord gefileerd in een slothoofdstuk:
Achter de schermen. Je ziet daarin hoe de schrijver zijn woorden
zoekt en weegt. Je kijkt even op een schrijversbureau.
***
Buiten het
gareel van Soewarsih
Djojpoespito is de eerste en laatste
roman van een Indonesische schrijver geschrevencvin het Nederlands.
Het is een zin die ik na wil trekken. Ergens in mijn tocht rond dit
boek kom ik een
artikel tegen met een enorme hoeveelheid Indonesische romanciers, dichters en
toneelschrijvers uit de koloniale tijd (en enkele van erna), maar
zover ik kan nagaan schreven die allen een 'Indonesische' taal (één
een enkel werk in het Arabisch).
Het zoeken naar informatie over die aangestipte schrijvers bracht me vaak in het interneringskamp van Boven Digoel, maar opende ook een nieuw zicht op de Nederlandse koloniale geschiedenis. Onderweg kom ik ook de eerste vrouwlijke Indonesische romancier tegen, de Sumatraanse Sariamin Ismail. (Voor wie wil: veel van de werken 'van de andere kant' zijn vertaald naar het Engels.)
Je stapt al snel in een wereld van de controverse of de vermeden controverse (door het niet over de literatuur van de Indonesische bevolking zelf te hebben, terwijl daar veel van is) als je de literatuur van de gekoloniseerde bevolking bestudeert. Rond het boek van Djojopoespito waait een meningsverschil dat samenhangt met de taal. Het boek is in het Nederlands geschreven. Maar soms wordt gedacht dat het bij dit boek gaat om een vertaling van een eerder in het Soendanees geschreven boek dat door een uitgever geweigerd is. In een artikel door Robert-Henk Zuidinga (bij de uitgave van 3e druk in 1986 - ik las de 3e druk sic! al uit 1947) wordt een citaat gegeven van Elisabeth de Roos (vrouw van E. du Peron) uit 1942:
Het zoeken naar informatie over die aangestipte schrijvers bracht me vaak in het interneringskamp van Boven Digoel, maar opende ook een nieuw zicht op de Nederlandse koloniale geschiedenis. Onderweg kom ik ook de eerste vrouwlijke Indonesische romancier tegen, de Sumatraanse Sariamin Ismail. (Voor wie wil: veel van de werken 'van de andere kant' zijn vertaald naar het Engels.)
Je stapt al snel in een wereld van de controverse of de vermeden controverse (door het niet over de literatuur van de Indonesische bevolking zelf te hebben, terwijl daar veel van is) als je de literatuur van de gekoloniseerde bevolking bestudeert. Rond het boek van Djojopoespito waait een meningsverschil dat samenhangt met de taal. Het boek is in het Nederlands geschreven. Maar soms wordt gedacht dat het bij dit boek gaat om een vertaling van een eerder in het Soendanees geschreven boek dat door een uitgever geweigerd is. In een artikel door Robert-Henk Zuidinga (bij de uitgave van 3e druk in 1986 - ik las de 3e druk sic! al uit 1947) wordt een citaat gegeven van Elisabeth de Roos (vrouw van E. du Peron) uit 1942:
“In de haast schijnen echter allerlei lezers te denken dat zij haar eerste roman in het hollandsch herschrijft. Veel verderop krijgt men nog te horen hoe, waar en waarom zij aan haar eerste litteraire poging, het soendaneesche manuscript dat niet te plaatsen was, is begonnen, maar Buiten het gareel is een nieuw en een ander boek.”
Schrijver E.
du Peron noemt Buiten het gareel, in zijn voorwoord op het boek, een
sobere roman die juist daardoor later als nauwelijks verouderd
gelezen zal kunnen worden. Volgens hem is het een boek waarin
menselijke zuiverheid, 'n authentieke toon, niet alleen als
getuigenis, maar juist psychologisch de de kwaliteiten bepalen. Al
ziet hij weinig “dramatische spanning”
en schrijft dat “het boek als
literatuur gemakkelijk zwak genoemd kan worden”.
Ondanks deze geringschattende woorden is de schrijfster hem toch
erkentelijk en zoekt Djojopoespito het graf van Du
Peron in Bergen-Binnen op als zij in 1953 in Nederland is.
Djojopoespito is opgevoed
door een adellijke vader die al zijn kinderen goed onderwijs gaf. De
schrijfster heeft een volwaardige opleiding tot onderwijzeres gevolgd
en zou aan het reguliere onderwijs les kunnen geven, maar door haar
man komt ze als lerares op een nationalistische school terecht. Haar
man, Sugundo,
was in 1928 al betrokken bij de nationalistische Jeugdverklaring.
Zowel het echtpaar als paar in het boek wordt geconfronteerd met
onderwijs verboden, een matig inkomen en een leven als trekvogels van
plek naar plek om het hoofd bovenwater te houden.
“In je eigen
moedertaal schrijven was heel moeilijk, als je die altijd minachtend
behandeld had,” constateerde Soelastri, de hoofdpersoon uit de
roman, bij het vertalen van artikelen voor de krant van haar man. Het
boek gaat volgens sommigen ook meer over de man, dan over de vrouw.
Als een project de vernieling indraait, mede omdat een van de
grondleggers zich terugtrekt zegt Soelastri tegen haar man: “Je
moet het je niet zo aantrekken; het is zo gekomen, omdat je de
komiezen hebt gekritiseerd. Dat is nu eenmaal de consequentie van een
houding, die principieel is. Als je eens een compromis wilde sluiten
…. maar zó staan we zuiverder tegenover de nationale zaak en het
doet me juist goed, dat we ons niet hebben verlaagd voor het een of
ander.” Misschien wordt hiermee wel het hele boek samengevat.
Het gaat over haar, over haar “die een van de strijdbare vrouwen
van Indonesië wilde zijn”, over haar worsteling met de
praktische gevolgen van die inzet op het gezinsleven en over haar reproductieve
kracht om de man op de been te houden, die als vele mannen dan met de eer gaat strijken.
Buiten het gareel is een
boek vol strijd: over conflict en onenigheid tussen de seksen; strijd
tussen partijen voor onafhankelijkheid; tussen personeel, leraren en
directeur; tussen principes en opportunisme; en tussen nationalisten
en het gezag dat in handen van de Nederlanders was. Als je zoveel
verschillende conflicten in een boek kan stoppen zonder dat gaat
voelen als een volle kermis of dwaaltuin dan kan je meer dan
behoorlijk een boek schrijven. Daarbij komt dan ook nog de positie
van Soelastri als moeder, echtgenote, nationaliste, activiste,
dochter en zus van, en vrouw die vanwege de slechte inkomsten door
nobele activiteiten houtje touwtje de boel aan elkaar moet knopen.
Wat ze deden “was niet groots of heroïsch, maar ...”,
maar het maakte haar uiteindelijk vrolijk en zou ze van de Politieke
Inlichtingen Dienst of de Indonesische Vrouwenbeweging wel
koekjes voor haar dochter mogen bakken. Veel keus had ze eenmaal op
dit pad niet. Er zit ook veel herkenbaar politiek debat in Buiten het
gareel, zoals deze woorden: “Bovendien ken ik veel mensen die
hun leven lang naar bezinning hebben gezocht en nu nóg onbezonnen
zijn gebleven,” als antwoord aan zijn kameraad die naar het
platteland is getrokken om te leven met de boeren.
Soekarno speelt in de
eerste helft van het boek een rol op de achtergrond. Dat hij later
president zal worden is tijdens het schrijven nog niet bekend. Als
Soekarno in het boek gearresteerd wordt, dan leidt dit eerst tot een
zucht van verlichting bij Soedarmo, de man van Soelastri. Maar al snel
wordt dit gevoel van rancune gevolgd door het inzicht dat na Soekarno
de andere nationalisten aan de beurt zullen komen. Repressie speelt
door het hele boek een rol op de achtergrond, maar onderdrukking is
zelden zwartwit. De man die de verboden kranten op komt halen, blijkt
een enigszins met de zaak verlegen jongeman. Een soldaat in de trein
– symbool van onderdrukking, gezag en vrouwenschending – blijkt
in het geval van Soelastri een vriendelijke jonge man die met liefde
naar haar jonge kind omkijkt. Maar de laatste zin van het boek komen
van Soedarmo aan zijn vrouw: “Eens zullen ze je villen en wat
dan?”
Onderwijs is een ander
centraal thema in het boek. In een land waar het Nederland 80
Hollands-Inlandse lagere scholen had opgezet voor een
bevolkingsomvang van 60 miljoen spreekt dat bijna vanzelf (dat zou
voor heel Nederland van nu 25 scholen betekenen). De Javaanse
onderwijsman Ki
Hadjar Dewantara had zonder veel andere middelen dan “zijn
enthousiasme en zijn ernstige wil het volk op te heffen” in
tien jaar tijd evenveel scholen opgericht. Van de Nederlanders had je
alleen last, verder spelen ze in het boek een rol ver op de
achtergrond.
Het exemplaar dat ik las,
werd gegeven aan een vrouw, die zeker in de laatste fase van haar
leven, zelf buiten het gareel liep. Ook in de tijd voor de
onafhankelijkheid was zij begaan met de Indonesische strijd. Ik vind het mooi om de opdracht voorin het boek te
zien: “Voor mijn oudste kleindochter, ter gelegenheid van
behalen van haar einddiploma H.B.S.” Getekend Oma Bos, 8 juli
1947.
Maar dat is een particulier genoegen. Schrijfster Djojopoespito zelf zou in
2013 een eremedaille ontvangen bij de 68e onafhankelijkheidsdag.
***
Gedichten in proza
van Iwan Toergenjew is een uitgave uit 1940 als Pinksterpremie
voor de leden van de Wereldbibliotheek-Vereeniging. Voor een paar
euro koop je tegenwoordig een antiquarisch exemplaar. De uitgave is versierd met een
houtgravure en sluitstukjes (van Agta
Meijer) en doet teer aan. De gedichten lijken op columns of
blogs.
Het is een boek vol
kwetsbaarheid van een schrijver die aan het einde van zijn leven
omkijkt en in gedichten in proza zijn ouderdom beklaagt;
introspectief, met weemoed en soms ook met bitterheid. Het sluit af
met een ode aan de taal die troost brengt in dagen van sombere
gedachten.
De zee speelt veelal de
rol van slokop van het leven. De merel brengt juist leven “hij wist
dat straks de zon op haar gewonen tijd haar stralen uit zou gieten,
de eeuwig onveranderlijke zon” of biedt in Merel II ook geen soelaas.
Er zit ook een
stukje in, De Drempel, dat vanwege de censuur niet in de
oorspronkelijke Russische uitgave zat. Het gaat over de
revolutionaire Sófja
Perówskaja die betrokken was bij een aantal moordaanslagen op
tsaar Alexander II (niet I zoals in een voetnoot bij het stukje),
waaronder de uiteindelijk succesvolle in 1881. Toergenjev schrijft de
jonge vrouw moed en onverschrokkenheid toe. Maar dit gedicht is
uitzonderlijk feitelijk, de meeste stukjes gaan over persoonlijke
“menschelijke gevoelens”.