In
Brieven aan mijn
kleinzoon (1964) beschrijft Abel
Herzberg het verhaal van zijn ouders en
grootouders. De schrijver zelf is in 1893 geboren te Amsterdam. Zowel
zijn vader als moeder zijn immigranten uit het toenmalige Rusland. Ze
zijn gevlucht voor de massale pogroms.
Zijn opa van vaders kant is in
het nietige Prekulln (bij Skudai in Litouwen) blijven wonen, waar hij
hem voor de Eerste Wereldoorlog bezoekt. Opa leeft er met een tweede
vrouw die hij trouwde om iemand te hebben voor het huishouden. Het bezoek levert veel sfeertekeningen van de armoedige situatie in Rusland op.*
Zijn
schoonouders en de ouders daarvan zijn wel naar Nederland gekomen.
Over het beginnende leven in Nederland van hen in de kolonie
Frederiksoord is een
krantenbericht uit 1882 opgenomen. Het is het
enige document waarmee de schrijver zijn kleinzoon lastigvalt: “Al
het overige dat ik schrijf heb ik alleen maar uit mijn herinnering
opgediept.” Die bron wordt overigens
gefileerd, waarbij wordt aangetoond dat veel erin niet klopt. Die
grootvader, geportretteerd als 'koopman in granen', kwam uit
Sint-Petersburg, wat er op wees dat hij tot de 'geldaristocratie' had
behoord, want alleen die Joden hadden het recht in die stad te wonen.
(Iets was ik onlangs ook
hier tegenkwam.)
Abel J. Herzberg met zijn kleinzoon. Bron |
Zijn vader is op een school geweest gesticht door Israël Salanter in de buurt van Kovno (nu Kaunas). Over Salanter vertelt het boekje meer. Mij viel op dat hij 200 jaar geleden op zijn 12e ging trouwen met de dochter van een koopman. Niet alleen kreeg hij zo kost en inwoning bij zijn schoonouders, ook waren getrouwde 'mannen' vrijgesteld van militaire dienst, waar je een leven lang aan vast kon zitten. De vader van Herzberg zag het ook niet zitten om het leger in te gaan: “Niet, omdat dit ondanks al zijn roem in iedere oorlog verslagen werd, maar omdat het elke nederlaag op de Joden wreekte.” Geen leger om te dienen. Geen land om te blijven.
Zijn schoonvader is volgeling van de Chabad-beweging. Hij heeft zijn hele huishouden in Amsterdam georganiseerd rond deze versie van het Joodse geloof, met een kleine sjoel voor kleinschalige geloofsvieringen en een plat dak om een onderkomen te kunnen bouwen voor het loofhuttenfeest. Het huis is donker, maar voldoet prima voor dat doel. Het Amsterdam waar het speelt bestaat niet meer. De buurt maakte in de jaren zestig kennis met de sloopkogel, totdat krakers de vernielingen stopten. Er was al teveel verdwenen.
Nederlandse Joden zijn diverser dan buitenstaanders denken. Herzberg schrijft: “Kijk je van binnen uit, dan blijken er allerlei verschillen te bestaan die, hoe onbelangrijk ze ook mogen zijn, door de onderscheiden groepen moeilijk kunnen worden overwonnen.” Los daarvan zijn ook Oost- en Westeuropese Joden hooguit aan elkaar verwant. Verschillende stromingen worden in de brieven van binnenuit beschreven. Generaliseren was ook toen al onverstandig.
Wat ook eigentijds aandoet is “het natuurlijke wantrouwen dat de dnieuwkomer altijd ontmoet,” en dat die op zijn beurt ook “niet in staat [was] uit zijn eigen huid te kruipen.” Beide versterken elkaar en zorgen er voor dat een deel van de nieuwe inwoners samengroept. Die wereld is kleurrijk met de visboer wiens baard altijd vol schubben zat, een juweel van een oud grijs mannetje dat linnengoed verkocht en meer opmerkelijke mensen.
Bijna aan het
eind van het boek staat dit korte verhaal over de kleine Mozes uit de
Eerste Wereldoorlog die, toen de vijand op de loopgraaf aan kwam
stormen, opsprong en hem toeriep: 'pas op, pas op, hier liggen
mensen!' Hij werd door iedereen uitgelachen en niemand besefte dat de
kleine Mozes de enige held was. Herzberg vevolgt: “Misschien
moeten we er ons voor schamen, dat die kleine Mozes helemaal niet
bestaan heeft, maar een antisemitische uitvinding is geweest.”
Hoe bescherm je mensen in de loopgraaf het beste is immers de vraag
en 'ruwe handtastelijkheden' zijn niet de enige of beste optie. Het brengt de
schrijver, voorzitter
van de Zionisten Bond (1935-1939) heel even op de rol
van de Israëlische krijgsmacht. Maar dat valt buiten het bestek van
het boek. “En dus schei ik ermee uit.”
Herzberg verhaalt de geschiedenis van een deel van de inwoners van Nederland
van voor de Tweede Wereldoorlog. Hij schildert als tweede generatie immigrant de afkomst, het aankomen en aarden van zijn familie
die vluchtte voor de pogroms. Het wordt gekleurd met kleine en grote
zaken. Er is veel te
vertellen en dat doet de schrijver in deze brieven aan een jongen,
aan ons allen. Wat een fijnzinnige schat.
* Hier dus eigenlijk vanuit de situatie in Litouwen, maar zestig jaar geleden werd er kennelijk geen aanstoot genomen aan die verruiming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten