maandag 28 oktober 2024

Schelpen en muziek


Gisterenavond las ik de volgende woorden over werk van dichter J.C. Van Schagen:

Hoeveel soorten zijn er niet! Kokkels en kinkhorens, nonnetjes en weduwnaars en meisjesschulpjes, die blozen als een meisje als je naar ze kijkt. En een lief deel van zijn verzameling zijn de miniaturen...

Het doosje met de horentjes in speldeknopformaat, met de allerminuscuulste fossieltjes, knopjes, torentjes, tandjes, schildjes, zo teer, zo teer is dat allemaal - je moet je adem inhouden, anders waait het weg - en zo onverzettelijk eigenwijs tevens; een ribhorentje blijft beslist een ribhorentje en een stekelhorentje een stekelhorentje, al zijn ze nog een halve millimeter in het kubiek; ook het friemeligste waaiertje, het petieterigste venusje mist geen ribbeltje, geen straaltje van zijn program, onwrikbaar bijbelvast zijn deze kleine natte neusjes. Maar hun sympatiekste zijde is nog dat ze je dwingen plat op de grond te gaan liggen - anders vind je ze niet - en er zijn weinig exercitiën zo heilzaam voor lichaam en geest, als te liggen, ontspannen en languit, plat aan het Zeeuwse strand...’

Voor het zoeken naar die mini schelpen was het te koud, grijs en grauw. Wat ik zag was iets geels en gespikkeld. Even dacht ik aan gesneuvelde lieveheersbeestjes, maar er lag zoveel van tussen wier en schelpen dat dit me onwaarschijnlijk leek. Maar het heeft toch wel verrekte veel weg van het meeldauwlieveheersbeestje.

***

Afgelopen weekeinde kwam de tweede single van het komende album van De Kift uit: Witte Vlinder. Het is gebaseerd op een gedicht van Joseph Brodsky. Eerder verscheen het nummer Rode Maan. Daarvoor is het uitgangspunt een gedicht van de dichter Carl Sandburg. Zanger van De Kift Ferry Heijne is fan van de dichter uit de Verenigde Staten en vertaalde een van zijn gedichten. 

Beide zijn bedoeld voor het album Niemandsland. Daarop wil De Kift de luisteraar in dertien nummers meenemen “op zoek naar het mooie en het schone in verontrustende tijden. Tussen alle kwetsbaarheid, woede en angst prikt ook een speldenpuntje licht, de verte, de zee. 'Mooi is het hier, mooi. Maar voor hoelang nog?'”









Vlinder
vers X
En zonder angst te voelen,
te beleven -
zo blijf je lichtjes zweven
boven een bed van bloemen,
buiten cellen afgesloten,
waar het verleden
en de toekomst lijden
aan ademnood; en
daarom, wanneer jouw vlucht
naar weiden voert,
krijgt plotseling zelfs vorm
de lege lucht.
Joseph Brodsky
Vertaling Peter Zeeman


Voor het hele gedicht in het Nederlands zie hier.


zaterdag 26 oktober 2024

Dat weet ik zelf niet; Jonge mensen in boek en verhaal

Dat weet ik zelf niet; Jonge mensen in boek en verhaal* door Hella S. Haasse is geen boekenweekgeschenk als gebruikelijk. Het is een tocht door de literatuur opzoek naar hoe over kinderen wordt geschreven. De schrijfster was op grond van lezingen die ze over het onderwerp hield door het CPNB gevraagd hierove te schrijven. Het verzoek resulteerde in het geschenk voor 1959.

Het essay, zo wordt het genoemd, begint met de stelling dat de jeugd – o jee – “nog nooit zozeer een probleem geweest is als in onze tijd.” Zeg nu niet dat dit altijd al zo geweest is, voegt ze aan die constatering toe. Er is iets wezenlijks veranderd. Vroeger werden jongeren volwassen in een wereld die niet wezenlijk anders was dan de wereld van hun ouders. Ze werden die wereld ingegroeid. Regels waren duidelijk en vastomlijnd. Dat is niet meer. En dat wil Haasse aantonen door voorbeelden van kinderen in de literatuur. Ze graaft daarbij diep, zo'n 3.000 jaar gelden begint haar zoektocht. Ze volgde inderdaad het gymnasium, in Jakarta, toen het nog Batavia heette. Dan start je als vanzelf in de oudheid met de Illias waar in een kind op de arm van zijn moeder al gezien wordt als de machtige krijger van de toekomst die “de bloedige wapenuitrusting torst van zijn gedode vijand.” Verder is het kind in die tijd letterlijk onvolwassen; het staat op een lagere trede van ontwikkeling.

Bespreking loopt door onder illustratie.
In de vroeg middeleeuwse literatuur bestaan kinderen niet als personen, maar worden ze opgevoerd als archetypen die komen met een verlossend verhaal. Bijvoorbeeld als een kind dat uitverkoren is om beproevingen te doorstaan en hoop biedt aan de ouderen. Eeuwen later in de Gouden Eeuw worden meisjes als Sara Burgerhart beschreven om meisjes de les te lezen over een wereld die ze nog niet kennen en hun onbedadigheid achter zich te laten en wijs de wereld in te gaan. Het is Jean Rousseau die weer later het kind meer plaats geeft door te pleiten voor het ontwikkelen van de aangeboren zuiverheid. Rousseau zorgde ervoor dat schrijvers, in navolging van zijn voorbeeld, over hun eigen jeugd gingen schrijven, bijvoorbeeld over de vlegeljaren tussen kindertijd en volwassenheid. Zo kwam er weer meer ruime voor het kind.

De negentiende eeuw brengt andere kinderen dan die van Rousseau naar de literatuur. De Napoleontische tijd en de industrialisatie veranderde de maatschappij en daarbij kwamen de mishandelde en uitgebuite kinderen op het toneel. Er werden wezen opgevoerd die in de hemel eindelijk warmte en liefde vonden of het kind bleken te zijn van rijke en voorname ouders. Langzaamaan wordt het kind mens in de literatuur. Nog wel onvolwassen, maar in ontwikkeling. Woutertje Pieterse leert het verschil tussen woord en mening: “wel nog juist bijtijds om niet z'n naïviteit te doen overgaan in domheid.” Ook de Kleine Johannes maakt een dergelijke ontwikkeling door: van jongetje met een elfje in de tuin, als zoeker naar het ware boek (nee niet de bijbel, die “geeft niet genoeg anders zou er rust zijn onder de mensen en vrede. En die zijn er niet.”), vervolgens samen met cynicus Pluizer en de verstandige Dr. Cijfer, naar een jongeman die een nieuw ideaal zoekt, dat van de goede mens.

De negentiende eeuw heeft een andere jongere opgeleverd. Een kind dat niet meer een onvoltooid grensgeval is naar de latere volwassene, maar dat laat zien dat het kind anders is en in een andere wereld leeft en dat het door die eigen wereld heen moet, de pubertijd, om volwassen te worden. Het kind heeft nog de onverantwoordelijkheid als voorrecht. Maar het kind wordt door schrijvers ook vaak opgevoerd om weemoed naar een verloren onschuld te beschrijven: “in een hartstochtelijke poging om de nederlaag van het volwassen worden, van het compromis, te ontgaan.” Het kind heeft dan wel een eigen wereld gekregen, maar die is een spiegel voor de volwassenen, bijna een gebruiksvoorwerp, zo leidt ik af uit de tekst van Haasse. Dat kind zelf is het automatisme van de vanzelfsprekende drang naar de volwassenheid kwijt. Het kan leven. Maar moet zich dan wel zelf afvragen wat dat betekent.

Bespreking loopt door onder illustratie.

Het motto van dit geschenk wordt gevormd door een Tartaars sprookje, waarin een jongen niet weet hoe hij mens moet worden. Dat is aan het eind van het boek nog steeds niet duidelijk, maar dat de jongeren van eind vijftiger jaren meer te kiezen hadden, en ook moesten, dan hun voorgangers wordt duidelijk gemaakt aan de hand van Frits van Egters die zegt in de Avonden: “Ik leef. Ik adem, ik beweeg, dus ik leef. Wat kan er nog gebeuren”? Er kunnen rampen komen, pijnen, verschrikkingen. Maar ik leef. Ik kan opgesloten zijn, of door gruwelijke ziekten worden bezocht. Maar steeds adem ik, en beweeg ik. En ik leef.” Zo ontworstelt hij zich aan de benauwende omgeving van zijn ouders. Vanzelf gaat het niet meer. Daar zit het probleem dat Haasse in de eerste regel van het essay noemde. Kinderen zijn geen onaffe mensen meer die automatisch doorgroeien naar de wereld van hen die wel af zijn, de volwassenen, naar de wereld van hun ouders. Een boek dat streng leek te beginnen, vindt juist de ruimte die er is en door steeds meer jongeren ingevuld kan worden (Haasse beseft dat door maatschappelijke verschillen ook die mogelijke vrijheid verschilt in grootte).

Het werk is chronologisch ingedeeld. Zowel illustraties als opgevoerde personages en schrijfsels volgen de tijd van de geschiedenis. Als je de genoemde boeken zou gaan tellen. Dan kom je gemakkelijk over een honderdtal vermelde titels heen. Zo heeft Haase veel mooie karakters en boeken uit de Amerikaanse, Engelse, Franse, Nederlandse en Russische literatuur door haar essay kunnen strooien of het nu gaat om Remi van Hector Malot of een kind dat Tsjechov opvoert en dat belet dat een kakkerlak wordt doodgeslagen
“Wie weet heeft-ie wel kindertjes...”.

Noot:
* Dat weet ik zelf niet is op de website van de Nederlandse Bibliotheek te vinden als pdf, txt of als epub. Het boek is geïllustreerd met portretten van jonge mensen uit de beschreven periode (zie tussen tekst).

Goed geboekt

Goed geboekI is het boekenweekgeschenk voor 1954. Net als het jaar ervoor is geen geschikte novelle geschreven om uitgegeven te worden als geschenk. Darom ging een redactie onder Jacques de Haan, Adriaan Morriën en Charles Boost op zoek en bracht een bundel met schetsen, korte verhalen, een enkel gedicht en tekeningen rond het thema boek bijeen.

Een paar artikelen komen van de redactie zelf. Zo schreef Jacques de Haan het grappige Wat mannen lezen..., en Adriaan Morriën het ironische De gevaren van het lezen en leverde Charles Boost een tekening over een vrouw die een boek wil dat ze kan uitlezen. Veel van de schrijvers zijn bekend, zoals Godfried Bomans waarvan twee verhalen zijn opgnomen: Is het waar...? over de zin en onzin van weer een literair tijdschrift en 25.000 boeken over hoe je die allemaal wegstouwt in je huis en hoe huisgenoten die ze kwijt willen te pareren.
Annie M.G. Schmidt schrijft dan weer over Wat vrouwen lezen... (een thema wat we al uit 1951 van haar kennnen), De Trilogie; Drie Noose boerenmeisjes in haar bekende dichtstijl en met een slotlied pakt ze uit over helden die in het hoge noorden elkaar hartstochtelijk de klamme hand reiken want zoenen doen die mensen nooit daar in dat land.”

In We schrijven een boek, door Jac. Van der Ster, bedenkt de schrijver zijn waarheid en inspireert daarmee zijn eigen kinderen om te schrijven. Kan het mooier?
             Spot, ook zelfspot, is een thema dat regelmatig de kop opsteekt in de bundel.
Clare LennartII neemt de zeurderige moeite die de schrijver heeft om afscheid van zijn verse schrijfsel te doen op de korrel in Naar aanleiding van een manuscipt. Hier leidt die angst tot denken over 'n misdaad en dat weer tot een nieuw verhaal. Een andere angst is die van de lezer die het eerste boek dat hij las en dat hem trof niet meer open durft te slaan, zo schrijft Jaap Romijn in Corrie en de kaboutertjes. Zou dan misschien blijken dat het een boek met grote letters was en het verhaal onleesbaar van oubakkenheid? Het boek uit de titel is echt verschenen en geschreven door de eveneens genoemde auteur, Mevrouw Bertha van Osselen-van Delden.

Bertus AafjesIII neemt in Kleine katechismus der poëzie de zelfverklaarde dichter op de korrel. Er zijn er steeds meer schrijvers: “Als men heden ten dage uitgaat om een lezer te zoeken, komt men met tien auteurs thuis. Dit is een ramp.” Tegen de amateur dichters is volgens hem geen kruid gewassen. Geef je kritiek dan geloven ze die niet op grond van 'n “subjectieve overtuiging”.
           Boekenlezers zijn zelf ook van een onverbeterlijk slag. Moeten ze een kado geven, dan wordt het een boek, zelfs als de jarige helemaal niet van lezen houdt. Dat blijkt uit Missie door D. van der Stoep.

Boeken in gevangenschap door
Jacques Gans (hoe krijg je deze twee Jacques bij elkaar: Gans en Den Haan) hoort tot de betere bijdragen en begint met:

“In 1933 belandde ik voor het eerst in een gevangenis. Zoiets had vóór de oorlog een slechte klank. Nadien was het bijna verdacht wanneer men nimmer met zo'n tralieburcht kennis maakte. Ik was de mode met een paar jaar vooruit. In 1933 trok ik in het openbaar partij tegen een Haags politie-inspecteur, die vergezeld door enige agenten, N.S.B.-ers met ‘Volk en Vaderland’ beschermde, doch andere krantenlieden wegzond.”
Het gaat echter uiteindelijk om de grap dat de wereld van het lezen die van de gevangenis doet vergeten. Dat leidt dan weer tot administratieve onrust.

Ook het langste verhaal in de bundel (zeven pagina's) Incompleet van Hella HaasseII (hier zonder S.) springt er uit. Uit een boekenkast worden fraai uitgeven deeltjes van verzameld werk van Shakespeare uitgeleend en een deel komt niet terug als de man die ze leende verdwijnt. De verzameling groene bandjes is daardoor incompleet en dat verbeelt dan weer een ernstiger gat.

Shakespeare komt ook aan de orde in het verhaal van A. MarjaIV Telkens als het weer Sinterklaas of Boekenweek wordt... Het gaat over een man waarvan het gezin aan vitaminegebrek leidt. Als hij een postwissel van zijn uitgever krijgt, vertrekt hij naar de groenteboer om eindelijk die dure winter-spinazie of kas-andijvie te kopen. Onderweg kom hij vrienden tegen die net een prachtige uitgave op de kop hebben getikt, waaronder verzameld werk van de schrijver uit Stratford-upon-Avon, en hij loopt langs de etalages van boekhandels. Uiteindelijk komt hij thuis met een flinke stapel boeken en hij overweegt: “één dag zal die scheurbuik nog wel wegblijven. Bak maar pannekoeken.”
           Een andere grote naam die in Goed Geboekt voorbij komt is Erasmus die na 3½ eeuw in hetzelfde boek lezen wel eens iets anders wilde. In het verhaal staat hij nog aan de Coolsingel. Nu is hij verplaatst en terug te vinden op het Grotekerkplein. Daar leest hij nog steeds. In het verhaal wordt hijgeholpen aan een selectie boeken o.a. uit de wereldliteratuur, maar zijn keuze valt tegen, zo schrijft
Gabriël Smit.
          Richard Minne
schreef ook al niet geheel positief over een andere grote schrijver in het volgende gedicht:

Gogol

Ik lees Gogol. Hij is groot.
Hij spreekt van liefde en dood,
en dat de mensen klein zijn
en voor elkaar venijn zijn
en dat trots alles, dit leven
nog hoog staat aangeschreven.

Richard Minne

Dat boeken niet terug worden gebracht komt niet alleen aan de orde als ernstige metafoor, maar ook als onhebbelijkheid. C.J. Kelk schrijft in Eenmaal 's jaars boetelingendag dat er een dag moet komen dat mensen hun de boeken die vergaten terug te geven weer bij de eigenaar kunnen brengen: een algemene Nederlandse boek-boetelingendag. Neem daarvoor bijvoorbeeld de KoppermaandagV.
          Op de flap aan de achterkaft staat reclame voor een uitgave door Kees Kelk: Wie schreef dat? volgens boekwinkeltjes.nl: “Een litterair spel, dat ge met uzelf en anderen kunt beoefenen.” Kelk is vrijwel vanaf het begin aanwezig in het geschenk.II
          Ook voor CPNB-uitgave Het gevaarlijke boek van Den Haan wordt reclame gemaakt. (Voor de volledigheid het derde CPNB-boek op die flap is: Een ars amandi, door Anne H. Mulder).
         Kelk sluit hier af met de opmerking dat boeken lenen mooi is, maar dat het zelf bezitten nog meer voldoening geeft. Dat hij een echte verkoper was, wisten we al.

Heel sterk is de uitgaven wat mij betreft niet. Het is leuk hebbeboekje voor de leesliefhebber en voor een verloren moment tussendoor. De prijsvraag aan de lezer om te beoordelen wie de teksten schreef, is ook al verdwenen. “Het wil met het Boekenweek-geschenk de laatste jaren in zekere zin niet vlotten,” constateerde de redactie van dagblad De Tijd. In het dagblad werd het 'een aardig boeketje van verschillend getinte aardigheidjes' genoemd, waar men een uurtje genoeglijk mee bezig kan zijn.
            Het geschenk lijkt op zijn laatste benen te lopen, maar die indruk blijkt na 70 jaar niet juist, nog steeds verschijnt een CPNB-boekenweekgeschenk.



































Noten:
I Goed geboekt is op de website van de Nederlandse Bibliotheek te vinden als pdf, txt, scan, of als epub. Het boek is geïllustreerd door C.H. (Charles) Boost (ook samensteller), B. (Bob) van den Born, H. (Herman) Focke, Catrinus N. Tas, Bertram Weihs, en wie kent haar niet Fiep Westendorp (inderdaad al met een illustratie naast een tekst van Annie M.G. Schmidt.) Zie voor tekeningen hierboven.

II Na Hella S. Haasse is Clare Lennart degene met de meeste bijdragen aan het boekenweekgeschenk (1950 en 1955). Haasse schreef naast deze bijdrage ook die van 1948, 1959 en 1994.
Ook C.J. Kelk (ook Kees) is veel aanwezig in het geschenk: 1932 (redactie), 1933 (redactie), 1934 (geportretteerde), en 1946.

III Bertus Aafjes kwam ik veel tegen op een van de weinige boekenplanken van mijn ouders. De titel intrigeerde me, maar ik las het nooit. Het was de Meulenhof pocket Morgen bloeien de abrikozen.

IV Marja zou in de oorlogsuitgave van 1941 het gedicht Na Oorlog schrijven en in deze bundel Standpunt, een kort spotdicht:

Mijnheer, ik val Uw standpunt bij
dat elke dichter daast, maar gij
toont aan, zo ik mij niet vergis,
dat elk die daast geen dichter is!

V Noot uit uitgave: “De Maandag na Driekoningen, die oudtijds feestelijk gevierd werd door de gilden. Sommige drukkers zenden nog altijd op deze dag kopperwensen en prenten aan hun klanten.”



Transit


Transit was het boekenweekgeschenk voor 1994. Het is geschreven door Hella S. Haasse en speelt in Amsterdam. Het begint op het Centraalstation. Het heeft de sfeer van de jaren tachtig, met junks, poep, punks, fietswrakken en vrijgevochten jeugd. Het is het derde geschenk door de schrijfster; in 1948 schreef ze Oeroeg, haar debuut.* Sindsdien volgde een stroom boeken. In deze uitgave vullen die een pagina. Er zouden er nog meer verschijnen, zelfs nog na haar dood in 2011 werd werk postuum uitgegeven.

De hoofdstukken lijken een strakke structuur te hebben. Het eerste heeft als titel Zondag, net als het laatste hoofdstuk. In acht dagen (en wat terugblikken) beschrijft het boek het verhaal van Xenia, die zichzelf liever Iks noemt, en die na een trektocht van 1½ jaar weer terugkeert naar de stad.

Na Zondag volgen dagboekaantekeningen van een oude man die zich heeft opgesloten in een huis vol boeken en met herinneringen en gedachten. Iks vindt er tijdelijk onderdak om opzoek te gaan naar de vrienden die ze eerder achterliet: Daan en Alma.
Na Maandag volgt weer een titelloos dagboekhoofdstuk met de overdenkingen van de man. Maar als je die vorm herkent dan is hij verdwenen.

Na Dinsdag komen de gedachten en beschouwingen van de
jonge vrouw op die plek binnen de structuur. Daar wordt de titel Transit onderstreept. Het draait om de passage van het beleven van een ongecompliceerd avontuur dat zichzelf ontvouwt en laat ontdekken, naar het evalueren van mensen in de omgeving, en het overdenken van stappen in het leven. Of anders omschreven: het lever dat verandert van een vlak stripverhaal op een strook die eindeloos werd afgerold, naar een besef van veelvormigheid.

“Ze werd nieuwsgierig naar dingen die ze eerst gewoon voor kennisgeving had aangenomen. Vroeger had het haar niet uitgemaakt waar ze was, waarheen ze ging; alle omstandigheden leken, voor haar gevoel, overal in wezen gelijk. Maar door die plotselinge drang om meer te weten, ontdekte ze nieuwe ruimte.”

Dit besef wordt samengevat in de woorden van de oude man: 'Onvermogen om dimensies te beseffen ontmenselijkt.' Die frase krijgt wel meteen een aparte invulling als werk van Breitner wordt vergeleken met het werken achterop de Amsterdamse vuilniswagen. Als je hem even door het hoofd laat spelen dan begrijp je hem en zie je hoe blik vanacher op de treeplank en het schilderwerk van de Amsterdamse impressionist samenvallen. Het inzicht leidt ook tot de gedachte dat het zoeken naar die gelaagheid de kracht van drugs verklaart: “Roes hief het gevoel op een vlak mens te zijn.”

Na een paar dagen met de oude man gaat ze zelf filosoferen. De verhouding wordt gelijkwaardiger. Vanaf Woensdag loopt de structuur bijna geheel via de dagen van de week naar Zondag. De man is minder zeker dan hij wil tonen. Zijn plek voor de dagboekaantekeningen in de structuur van Transit is hij dan al kwijt. Wat ervoor terugkomt is het samen met Iks lezen van oude, nogal sombere en zwartgallige aantekeningen die hij maakte over de Parijse Commune van 1968, daarin:
“Er bestaat een uit onmacht geboren onverschilligheid, die een vorm van zelfbescherming is. Door onverschillig te zijn, wordt men in zekere zin onkwetsbaar. Door zich buiten de actualiteit te plaatsen, kan men zich immuun maken voor de toenemende rationalisering en mechanisering, en voor het razende tempo waarin dat allemaal gebeurt. Zo duldt men achtervolging en marteling, leert men de verschrikkingen van oorlog verdragen, en ook – verontrustend feit – het lijden van anderen.”
De man die zichzelf heeft opgesloten in zijn huis, sterker nog in een kamer van zijn huis, beschermd door gordijnen en boeken, waar hij zich voorhoudt dat hij niet kan lopen, die man schreef als reactie op de Parijse Lente dat we misschien bang moeten zijn voor de “onverschillige passieve zombie.”

Nog twee keer komen zijn dagboekaantekeningen. De laatste keer zeer kort, als hij beseft dat hij het contact met de jonge vrouw heeft bedorven. De jongere is de oudere voorbij gegaan in denken en doen; de verhoudingen zijn veranderd. Xenia (betekenis: vreemdeling/gastvriend) komt afscheid nemen, maar
laat hem niet zitten; ze beschermt hem juist. Net zo min als ze haar oude vriend Daan in de steek laat. Ze gaat erop af. Ze neemt een positie in, omdat het moet; het stripverhaal krijgt vorm met haar in de rol van klein miertje op doorreis naar de confrontatie met een vormeloos glibberig monster.

Noot:
In1948 zou Hella Haasse Oeroeg schrijven dat werd verkozen tot boekenweekgeschenk schrijven. Ook in 1959 schreef ze het geschenk, een essay onder de titel Dat weet ik zelf niet. Jonge mensen in boek en verhaal. Een paar jaar eerder, in 1956, vertelde ze In mijn boek van vroeger en nu net als zes anderen over haar ervaring als lezer. 

Oeroeg





Oeroeg
het boekenweekgeschenk voor 1948 heb ik altijd op afstand gehouden, omdat ik genoeg dacht te hebben van de Nederlandse koloniale tempo doeloe literatuur, waar bijvoorbeeld de pinda katjang heet en de gepeperde fruitsalade met ketjap roetjak. Maar aangezien ik me voor heb genomen alle geschenken te lezen en bespreken, ontkom ik ook niet aan dit boek waarin een vroegere eigenaar op de daarvoor bedoelde lijn heeft geschreven Hella S. Haasse.

(later door de lezer in te vullen:)
Bij de officiële uitslag bleek dat

Hella S Haasse
__________________________________________________

de auteur is van de novelle ,,Oeroeg”.
Oeroeg is haar roman debuut en bekender geworden als romantitel binnen de Nederlandse literatuur dan als geschenk.* Bovendien werd Haasse een grote schrijfster. Mijn schoonmoeder hield van haar boeken (en
Een van de vele commerciële uitgaven.

van een kritische houding ten opzichte van het Nederlandse
kolonialisme in Indië). In mijn kast staat een versie van mijn schoonvader. Het is het enige boekenweekgeschenk dat ik uit een van hun kasten haalde. Andere geschenken hebben het blijkbaar niet overleefd. Ook daarom moest ik het boek wel lezen.

Het verhaal draait om twee jongens: de zoon van een administrateur, en Oeroeg de zoon van werkploegleider Deppoh. De jongens zijn aan elkaar overgeleverd en trekken tijdens hun jeugd met elkaar op. De verteller heeft minder band met zijn eigen ouders dan met het gezin van zijn vriend, zo denkt hij.

De vriendschap geeft de schrijfster ruimte om wrijvingen binnen het apartheidssysteem van de Nederlandse koloniale samenleving met zijn neerbuigende houding ten opzichte van Indonesiërs bloot te leggen. Ze doet dit met een gevoelige pen, niet eendimensionaal, en in een stroom aan woorden die weinig opsmuk nodig heeft om toch spannend te zijn. Er zijn zelfs geen hoofdstukken en nauwelijks witregels; het verhaal boeit door zijn delicate stijl.

Als ik het boekje pak dan bedenk ik me dat het geschreven zal zijn in de tweede helft van 1947. Op dat moment was sprake van de oorlog tussen de Republiek Indonesië en de koloniale overheerser, op dat moment in de vorm van wat eufemistische de Eerste Politionele Actie is gaan heten
(die ook opduikt in het slot van het boek met een voorzichtige kanttekening) en een daarop volgend staakt-het-vuren waarin wel het recent veel besproken Bloedbad van Rawagede plaatsvond. 'Als het boek van Haasse geen aandacht aan de oorlog besteedt dan kan ik het niet goed vinden,' zei een streng geweten in mijn hoofd.

Die zin is stilgevallen tijdens het lezen. Oeroeg is een novelle waarin Nederland afscheid neemt van Indonesië. De jonge Oeroeg kiest tegen het Gouvernement en voor de nationalistische beweging.
“Ga weg. Je hebt hier niets te maken,” zegt hij ten slotte tegen de zoon van de administrateur op de plek die hun verhouding verbeeld, een donker meer tussen hellingen en bomen. De verteller heeft dan al steeds minder touwtjes in handen en de inlandse vriend – die misschien vooral gezelschap voor de alleen staande jongen was – krijgt steeds meer branie en een eigen gezicht. Zijn zogenaamde vriend, begreep hem slechts oppervlakkig. De jongen van de dessa verliest steeds meer zijn ingetogenheid. Hij wordt zelfbewuster; eerst door zich geforceerd Nederlands voor te doen; later door te kiezen voor de gewone Indonesiër op het land. Ook bij Oeroeg thuis is de zoon een hoge mijnheer geworden, waarvoor een stoel gehaald moet worden, en waardoor hij zich afstandelijk verheft boven de familie. Het amicale dat er leek te zijn, is verdwenen.

Haasse tekende daarmee al voordat Nederland de Republiek erkende een portret waarin afscheid werd genomen van de ongezonde koloniale verhoudingen. Een gedachte waaraan bijna ¾ eeuw later nog niet iedereen is gewend. Bovendien stelt ze fijntjes dat ook het vrije Amerika geen alternatief was voor het door de Hollanders bestuurde Indië. Ook dat land was niet vrij van onderscheid naar
“ras en rang” Dat het boek niet 'De zoon van de administrateur', maar Oeroeg heet, is betekenisvol. De schrijfster maakte een keuze.

Noot:
* In 1994 zou Hella Haasse weeer het boekenweekgeschenk schrijven, wederom met een langzaam verschuiven van de verhoudingen tussen de protagonisten. Ook in 1959 schreef ze het al: een essay onder de titel Dat weet ik zelf niet. Jonge mensen in boek en verhaal. Een paar jaar eerder, in 1956, vertelde ze In mijn boek van vroeger en nu net als zes anderen over haar ervaring als lezer.

vrijdag 25 oktober 2024

Geen huizen, maar wapens


Bij een bezoek van de Inspecteur-Gene-
raal van de Krijgsmacht, oktober 2024.

De pont bij Hempont had woensdag
in de mist een aanvaring met een binnenvaartschip. De dag erop is er een vervangend exemplaar naar de overkant. Om er te komen, maak ik een tocht door de haven vol van fossiele brandstof (benzine en kolen), wel via een forse opbreking. De pont vaart naar het complex dat ooit Eurometaal was en daarvoor de Artillerie-Inrichtingen en dat onder andere de granaten tegen harde en zachte doelen ontwierp en produceerde waarmee het Turkse leger in de bergen koerden bevocht.

Als ik op ht plontplein kom, ligt de pont een paar meter van de kade. De boom is dicht en de klep omhoog. De varende oeververbinding moet eerst wachten tot de Zr. Ms. Groningen
(zijn bakboord naambordje is verwijderd; de andere kant misschien ook wel, maar het P-843 is wel te lezen) langs is gevaren. Vermoedelijk komt het schip van de Damen werf in Amsterdam Noord. (Je weet wel die civiel/militaire werf die geen plaats wil maken voor de noodzakelijke woningbouw in een deel van de stad dat steeds centraler in Amsterdam komt te liggen). Als ik thuis opzoek of het schip daar inderdaad lag, blijkt dat te kloppen. Wat er er meteen bij terugkomst gerepareerd moest worden? Geen idee.

De Groningen keerde een tiental dagen eerder terug uit de West waar het zich inzette tegen de drugssmokkel. Het ving een record hoeveelheid van het witte goedje. Drugssmokkelaar in de kraag vatten lijkt moreel nobel en is daarbij goede reclame voor de marine, hoewel in Rotterdam werd vier maal zoveel (70,6 ton in 2021) gevonden als dat het schip van de wacht in de Caraïben deed. Die druk op de toelevering zorgt er wel voor dat de prijs op nivo blijft. Bestrijding drijft die immers op. Maar opsporen en in beslagnemen doet het snuiven niet stoppen, zoveel is duidelijk.

Het aantal Nederlandse snuivers stijgt zelfs licht (vooral onder mannen). Iedereen blij, de krijgsmacht, de smokkelaars en de gebruikers (al zouden die laatsten beter af zijn met liberalisering). Het bestrijden mag de Staatskas (en dus de belastingbetaleer) wat kosten en werken doet
de War on Drugs al vijftig jaar niet. Het is dweilen met de kraan open, maar dat drukt de lucratieve pret alleen bij hen die er aan onder door gaan of wonen bij de portiekwoningen die opgeblazen worden.

dinsdag 22 oktober 2024

Verschil

 

Ja hoor er zit er weer een in. Een paar weken geleden de coronaprik. Nu de griep- en pneumokokkenprik. Gelijk vanaf het strand even langs. (Dan hebben we het maar weer gehad.) Speldenkussen met fietshelm op. Zo voelde ik me.

***

Technologie het gaat me vaak boven de pet. Maar militaire technologie is niet meer een zaak van kruit en staal, maar van kleine hoogwaardige onderdelen. Nederland heeft met ASML een vooraanstaande positie op dit gebied; al worden hier door de VS nogal wat spaken in wielen gestoken.
      Vanmorgen kwam ik een bericht tegen over een voorname afnemer van de producten uit Veldhoven,
Taiwan Semiconductor Manufacturing Company. TSMC wordt onderzocht op levering van technologie aan het Chinese Huawei. Je zou toch zeggen Tapei en Beijing liggen op het gebied van veiligheidspolitiek mijlenver uiteen.*

Een ander technologie bericht was dat Westerse technologie in Noord-Koreaanse raketten zat. Ik haalde het bericht uit een Oekraïense publicatie. Even later werd daar door een collega van bijna twintig jaar geleden op grond van een Financial Post bericht aan toegevoegd:

“Terwijl de meeste componenten in de door NAKO geanalyseerde raket werden geproduceerd door Amerikaanse bedrijven, waaronder Analog Devices Inc. en Broadcom Inc., werden sommige gemaakt door het Zwitserse TRACO Electronic AG, het Britse XP Power Ltd en het Nederlandse NXP Semiconductors N.V.”
Oorlog is een zaak van nieuwe technologie geworden. Kleine drones, flexibele kruisvluchtwapens, cyberoorlog, noem maar op. Informatie, bits en bytes, semiconductors en nano technologie zijn cruciaal. Dit aan banden leggen vereist samenwerking die moeilijk is in een wereld waarin de confrontatie tussen Oost en West niet uit de weg wordt gegaan, soms zelfs wordt opgezocht, ook als dat oplossingen moeilijker maakt.

***

Pat Anderson versta ik. Niets te vinden. Weer luisteren. Pat Anderson uit de jaren zeventig opnieuw uitgebracht door Finders Keepers Records volgens de radio. Echt niets te vinden. Het zal wel in dat Anderson zitten, met een 'e' i.p.v. een 'o' of twee essen. De Playlist werkt (nog) niet en ik kan het niet opzoeken. Nog een keer luisteren. Uiteindelijk blijkt het Beth Anderson te zijn die deze lekkere muziek maakte. Waarom hoorde ik dat verschil tussen 'P' en 'B' niet niet (zelfs niet als ik al weet wat ik moet horen)? Kennelijk is het oor minder precies dan ik wel eens denk.

Het is nauwelijks voor te stellen dat deze muziek van dezelfde Beth Anderson is. Modern klassiek, naast verzorgde punk, het is een groot verschil, maar dat moet kunnen. Hier een overzicht.

















Noot:
* De kwestie Huawei-TSMC rolt nog door. Reuters had er op de dag dat ik dit fietsblogje schreef het volgende over: Exclusive: TSMC told US of chip in Huawei product after TechInsights finding, source says. Of lees dit over de gespannen voet tussen geoplotieke en economische voordelen.








zaterdag 19 oktober 2024

Greek lessons

Greek Lessons van Han Kang is een boek waarin twee personen met een handicap het verhaal maken. De een, een leraar Oud-Grieks, kan nauwelijks zien. Het is een erfelijke aandoening; zijn vader en zijn opa hadden het ook. Hij leert om zich staande te houden teksten uit zijn hoofd en krijt met zijn ogen bijna tegen het schoolbord om te zien wat hij er op schrijft. Zijn zus probeerde zich in zijn situatie te verplaatsen door een plastic zak voor haar ogen te houden. Ze ziet dan nog wel de contouren van de meubels en kleuren en vlekken. Het was een geruststelling voor haar. Haar moeder is te rechtlijnig in haar denken en ziet dat niet en keurt het gedrag af. De leraar zelf vergat zijn vader te vragen naar het leven met deze ernstige kwaal.

De andere hoofdpersoon, de leerlinge en tot voor kort docente literatuur, kan niet meer spreken. De woorden zijn uiteen gevallen. Ze begon haar leven als een taalgevoelig kind. Al snel doorzag ze werking van de verschillende Koreaanse letters, alleen en in samenhang. Dat ze al vroeg getroffen werd door het woord (je ziet er een pagoda in, maar het betekent bos, woud) kan je zelfs als iemand die nauwelijks een idee heeft van het Koreaanse schrift begrijpen.

Even mooi, maar toch anders, is hoe παθείν en μαθείν op elkaar lijken. Het is Grieks voor respectievelijk lijden en leren. Dat past bij een thema in dit boek: het lijden dat dwingt te leren ermee om te gaan. Dat kan gaan om het al eerder genoemde uit je hoofd leren van teksten of de vaste routes die je moet volgen in huis en op straat, maar het kan ook betekenen zolang wandelen totdat je te moe bent om nog iets te merken en dan als een blok in slaap te vallen zonder in de nacht nog wakker te worden. Maar je kan leren totdat je een ons weegt, maar niet alles is te leren en begrijpen. Waarom verwoest een ontsteking het oog, vernield roest het ijzer, maar waarom sloopt een dwaze geest niet de menselijke ziel?
“Greek Lessons is een tedere liefdesbrief rond menselijke tederheid en verbinding, een roman om de zintuigen wakker te maken, en die levendig voortovert wat het betekent te leven,”
zo stelt de flaptekst met grootse woorden.
Taal is een belangrijk onderdeel van het boek. Het woord banmal wordt onvertaald gebruikt voor de woorden van een arts in het ziekenhuis. Het is informeel, of uit-de-hoogte (naar kinderen) Koreaans. Het staat tegenover het formele jondaemal. In het boek komen drie soorten schrift voor Grieks, Koreaans en wees niet bang voornamelijk het Latijnse. Zo'n ander schrift schept afstand en is intrigerend. Er wordt mee gespeeld en geknutseld. De vrouw die niet spreekt maakte al vroeg poëzie met letter pictogrammen: de a is een mannetje dat moe voorover buigt en het woord licht 光 een struik die naar de zon reikt. En zo zijn er nog wel meer van die naïeve kindergedichtjes. (Overigens schrijft ze in het boek ook vrijwel vanzelf een door het leven getekend gedicht in het Oud-Grieks.)

Het Oud-Grieks kent een reflectieve vorm die tussen de lijdende en actieve vorm instaat. Het is voor zowel leraar als leerlingen een taal uit een heel ander deel van de wereld en bovendien een dode taal. De vrouw koos voor Grieks, juist omdat het schrift zover bij haar vandaan stond, waren er lessen in het Birmaans of Sanskrit geweest – met een nog afwijkender schrift – dan had ze daarvoor gekozen om zo volledig naar eigen keus weer taal te verwerven. De leraar leerde doordat hij pas als late tiener in Duitsland kwam het Duits nooit vlekkeloos beheersen en was alleen goed in wiskunde en Oud-Grieks. Die taal had voor hem een aantrekkingskracht als veilige, rustige kamer, juist omdat het al zo lang een dode taal was.

Maar los van die talen is het ook een boek, met beschrijvingen en meningen. De opmerking dat de vrouw tijdens haar bezoek aan Zwitserland geen foto's maakte en dat ze de beelden opsloeg in haar hoofd, gecombineerd met de geluiden, geuren en het tastbare gevoel; sensaties die een camera niet vast kan leggen, maar haar oren, neus gezicht en handen wel; die opmerking is niet nieuw. Het is iets wat iedere fotograaf wel eens zal hebben bedacht, maar in dit boek past die constatering als een vakkundige houtverbinding of als een spatie tussen woorden. De verzuchting dat je in Europa altijd vriendelijk moet groeten en glimlachten of wordt gezien als een persoon goed in Aziatische vechtsport, los van de subtiele blikken die je buiten de samenleving plaatsen; ook van die scheve situatie raken we steeds meer doordrongen. De moeder van de leraar stopte met haar tanden voor een smile ontbloten, ze zei: “Dat ik niet glimlach betekent niet dat ik kwaad ben.” Ook niet nieuw, maar het wordt hier wel fijnbesnaard en van binnenuit beschreven. Daarnaast: het wemelt in het boek van de mooi uitgewerkte gedachten die je nog niet eerder las of bedacht.

De leraar Grieks heeft zijn halve leven in Duitsland gewoond. Hij is terug gegaan naar Seoel, tot grote zorg van moeder en zus die vrezen dat hij het met zijn slechte zicht niet zal redden. Het leven in twee werelden heeft hem een gespleten persoon gemaakt, een mens in twee culturen. Zijn zicht zal nog verslechteren en hij moet nu wel kiezen waar te wonen voordat dit niet meer mogelijk zou zijn. Hij voelde zich bij terugkeer meteen weer thuis in Korea. Zo is hij leraar Grieks geworden in de Koreaanse hoofdstad, en houdt zich staande. Als de leraar en leerlinge elkaar nader ontmoeten, dan praat hij tegen haar en vertelt de verhalen van zijn leven die we al eerder – sommige summier – in het boek tegenkwamen. Het lijkt een monoloog. Maar er is veel meer dan dat praten. Samen zitten ze in zijn sobere kleine kamer waar een gloeilamp hun schaduwen op het plafond tekent. Buiten tsjirpen de krekels, als een cesuur, een pauze, tussen zijn zinnen. Zij luistert en associeert naar haar eigen ervaringen en er is een grote intimiteit die van de pagina's zweeft.

Dat de vrouw niet praat kan je begrijpen door de dood van haar moeder en de strijd om de voogdij over haar zoon, een strijd die ze verloor. Die jonge zoon zat vol met van die fijne kinderlijke opmerkingen, die haar vrolijk maakten. Het is afgelopen. Een klap. De zin “Maar zo eenvoudig is het niet,” komt een paar keer terug. Er is veel meer wat haar de taal ontnam. Langzaam, heel langzaam, vaak op pagina's die veel meer wit bevatten dan letters, wordt dit ontrafeld. “Je bent gek,” spuwde een persoon, die haar man wel moest zijn, haar in het gezicht. “Tot nu toe heb ik een gek kreng voor mijn kind laten zorgen.” Ook die belediging vormde druppels (우 우 우) in de emmer die de spraak stopte. Eén reden was er niet.

Een mening is snel gegeven, maar reflectie betekent aandacht. “Luister je wel,” en het overwinnen van de angst om in de mist te verdwijnen. Het heeft wel iets humoristisch deze betrokkenheid duidelijk te maken, juist aan de hand van twee personages waarvan het zicht of de spraak niet goed of helemaal niet meer werkt. Het heeft ook iets bemoedigends te zien dat dit niet kansloos is.

Inderdaad werd de waarde van het kijken en luisteren in me wakker gemaakt tijdens het lezen, zoals die flaptekst al voorspelde. Inderdaad was het een teder liefdesverhaal. Haar aandachtig schrijven van antwoorden op vragen in de palm van zijn hand, gaf hem ruime zijn verhaal te doen. Als ze luistert laat ze door een subtiele verschuiving van haar voet merken dat ze er nog is, dat ze inderdaad luistert. Communicatie voor gevorderden.

Han Kang heeft een breed palet aan schrijverstalent en dit boek is daarvan een voorbeeld. In de week dat ik het lees, krijgt Kang de Nobelprijs voor literatuur. Dat betekent meer aandacht voor haar werk.* Haar boek uit 2021 (작별하지 않는다) Ik zeg geen vaarwel is eerder naar het Nederlands dan Engels (We Do Not Part) vertaald en pakt de Koreaanse geschiedenis weer op. Volgens vertaler Mattho Mandersloot is dit laatste boek “het verhaal van een genocide op het Koreaanse Jeju-eiland, waar in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog allerlei linkse groeperingen gevangen zaten. Het Zuid-Koreaanse leger heeft toen op bevel van de Amerikanen besloten die uit te roeien in een poging het communisme in te dammen.” Hij wil ook Greek Lessons wel naar het Nederlands vertalen. Dit intense poëtische proza dat de kwetsbaarheid van het menselijk leven en de mogelijkheden ervan blootlegt, verdient dat.

Noot:
* Human Acts en The White book besprak ik al eerder.
De Vegetariër
las ik voordat ik deze stukjes schreef.